In het eerste leerjaar van de eerste graad vind je twee structuuronderdelen terug: het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B.
In het tweede leerjaar vormt elke basisoptie een afzonderlijk structuuronderdeel. Scholen kunnen de volgende basisopties inrichten:
Welke structuuronderdelen van de eerste graad kan je in je school inrichten?
De planningsbevoegdheid voor de eerste graad ligt – wat de interne planningsprocedure betreft – volledig bij de scholengemeenschap. De DPCC secundair onderwijs komt niet tussen.
Samen met de andere scholen van je scholengemeenschap, beslis je hoe je je onderwijs in de eerste graad organiseert. Het is daarbij belangrijk dat je de principes van een observerende en oriënterende eerste graad bewaakt en faciliteert. Je houdt rekening met maatschappelijke ontwikkelingen, je schoolcontext, je leerlingenpopulatie, je pedagogisch project, de draagkracht van je personeel …
Scholen kunnen in overleg en mits de scholengemeenschap akkoord gaat vrij kiezen voor de programmatie van 1A, 1B en het merendeel van de basisopties 2A en basisopties 2B. Die structuurwijzigingen moet de school enkel melden aan de overheid. Aan die melding voegt de school het protocol van de personeelsonderhandelingen én het akkoord van de scholengemeenschap toe.
Enkel de basisopties Freinetpedagogie, Kunst & creatie, Sport, Topsport en Voeding & horeca zijn zowel in de A- als in de B-stroom nichebasisopties. Voor die basisopties is een programmatieaanvraag nodig. Je dient de aanvraag in voor 30 november bij AGODI en je voegt er het protocol van de personeelsonderhandelingen én het akkoord van de scholengemeenschap aan toe.
Meer informatie hierover vind je op onderwijsplanning gewoon voltijds secundair onderwijs.
De organisatie van een basisoptie vormt geen vrijgeleide voor de programmatie van passend vervolgonderwijs in de 2de en 3de graad.
Pakketten zijn geen structuuronderdelen en zijn bij gevolg geen voorwerp van programmatie. Voor de planning gelden altijd de basisopties, nooit de onderliggende pakketten.
De overheid laat scholen in een aantal gevallen de keuze tussen een basisoptie of pakketten. In het kader van een observerende en oriënterende eerste graad adviseren we scholen om te kiezen voor basisopties en niet voor pakketten. De keuze voor basisopties creëert meer mogelijkheden tot een ruimere observatie van de leerlingen.
Denk er aan dat voor sommige pakketten een beperking qua aanbod geldt. Meer informatie hierover vind je op melden van niche-pakketten eerste graad.
In de A-stroom kun je als school een of meerdere basisopties of pakketten aanbieden. De leerling kiest, uit het aanbod van de school, voor één basisoptie of voor één pakket.
In de B-stroom bied je eveneens een of meerdere basisopties of pakketten aan, al dan niet in combinatie. De leerling kan, uit het aanbod van de school, voor één basisoptie of pakket kiezen of voor één combinatie die uit maximaal drie basisopties of paketten bestaat.
In principe kan elke school ervoor kiezen om in de B-stroom gelijk welke basisoptie aan te bieden in 10 lesuren. Een school zal daarbij de overweging moeten maken in hoeverre dat strookt met haar visie op de observerende en oriënterende eerste graad en op de mogelijkheid die ze aan jongeren wil geven om hun interesses en capaciteiten zoveel mogelijk te ontdekken en ontwikkelen. De leerplannen kunnen meestal gerealiseerd worden in 4 lesuren waardoor er voldoende ruimte is voor school en leraren om eigen accenten te leggen. Een school heeft binnen de B-stroom de vrijheid om daar meer uren aan te besteden, tot maximaal 10.
Hoe kan samenwerking tussen scholen de observerende en oriënterende eerste graad ondersteunen?
Als scholengemeenschap kun je investeren in een eerste graad die ten volle haar oriënterende en observerende rol kan vervullen. Daartoe voorzie je een transparant, evenwichtig en stabiel aanbod van basisopties.
De scholen van eenzelfde scholengemeenschap (of van alle betrokken scholengemeenschappen binnen eenzelfde regio) spreken onderling af:
Elke scholengemeenschap heeft de maatschappelijke opdracht om, in functie van de instroom, een voldoende aanbod van de B-stroom te voorzien.
Er bestaat geen hiërarchisch verschil tussen de basisopties van de A-stroom STEM-technieken en STEM-wetenschappen. De toevoegingen ‘-technieken’ en ‘-wetenschappen’ staan voor een STEM-interesseprofiel. Vanuit elk van beide basisopties kunnen leerlingen een keuze maken voor een studierichting in de doorstroomfinaliteit. Het gelijktijdig organiseren van beide basisopties in eenzelfde school lijkt dan ook aangewezen.
Leerlingen uit de B-stroom die de ambitie en kans hebben om in de tweede graad over te stappen naar een studierichting in de D/A- of (eerder uitzonderlijk) D-finaliteit, schakelen best zo snel mogelijk naar de A-stroom. Dat kan op het einde van het eerste leerjaar B naar 1A of, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, naar 2A. De toelatingsklassenraad kan daarnaast een overstap van 2B naar 2A in de loop van het schooljaar mogelijk maken. (Meer informatie vind je bij Toelatingsvoorwaarden so.)
Het is niet nodig en vaak zelfs niet aangewezen om die overstap pas aan het einde van de eerste graad te maken. Daarom is Katholiek Onderwijs Vlaanderen principieel geen voorstander van de basisoptie Opstroomoptie.
In de leerplannen van de algemene vorming B-stroom zijn er verdiepende keuzedoelen en wenken 'extra' opgenomen die aansluiten bij het basisniveau van de A-stroom. Vanuit de algemene vorming zijn er voldoende mogelijkheden om zicht te krijgen op eventuele schakelmogelijkheden voor leerlingen.
Ook zonder de Opstroomoptie kunnen leerlingen na de eerste graad naar een studierichting in de D/A-finaliteit na een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad.
Toch kan de Opstroomoptie een zinvolle piste zijn bv. voor ex-OKAN-leerlingen die de OKAN-klas hebben verlaten. Via de Opstroomoptie kunnen ze gedurende 10 lesuren verder werken aan hun kennis van het Nederlands en aan andere doelen van de algemene vorming met het oog op doorstroming naar de 2de graad D/A- of (eerder uitzonderijk) D-finaliteit.
In onderling overleg bepalen de secundaire scholen van eenzelfde scholengemeenschap voor welke organisatievorm ze kiezen. In grote onderwijsregio’s zijn scholengemeenschapoverstijgende afspraken zinvol. In de onderwijsregio Gent is het Regionaal Platform aan zet. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een horizontale, een verticale en een gemengde organisatievorm.
In deze organisatievorm spreek je samen met de scholen van je scholengemeenschap of – in grotere onderwijsregio’s, met de scholen van de eigen en de andere betrokken scholengemeenschappen - af om je eerstegraadsleerlingen te groeperen op een locatie. Je kiest voor
In de pedagogische samenwerking en in de presentatie van het onderwijsaanbod voor ouders en leerlingen zijn beide scenario’s identiek.
In grote(re) regio’s kun je opteren voor hetzij twee of meer autonome eerstegraadsscholen, hetzij voor twee of meer locaties eerste graad.
Als de scholen van jouw scholengemeenschap of onderwijsregio hun driegradenstructuur wensen te behouden, maak je afspraken over de organisatie en invulling van jullie eerste graden. Op die manier vermijd je zoveel mogelijk dat het observerend en oriënterend karakter van de eerste graad gehypothekeerd wordt.
Als de scholen van jouw scholengemeenschap of onderwijsregio een groot verschil in bezettingsgraad kennen in de eerste graad (scholen met heel veel eerstegraadsleerlingen versus scholen met heel weinig eerstegraadsleerlingen), kunnen jullie onderling afspraken maken over wie wel en wie niet in een eerste graad investeert.