Het is moeilijk om louter op resultaten af te gaan. Leerlingen die er in voldoende mate in slagen om de leerplandoelen voor de algemene vorming in de A-stroom te behalen, zouden vlot moeten kunnen doorstromen naar een studierichting in de D/A-finaliteit. Leerlingen die er vrij vlot in slagen om de leerplandoelen voor de algemene vorming te behalen, evenals bepaalde vormen van verdieping of bepaalde opdrachten die een hoger abstractievermogen vergen, zouden vlot moeten kunnen doorstromen naar een studierichting in de D-finaliteit.
Concrete handvatten voor de oriëntering op basis van de leerplannen van de algemene vorming A-stroom vind je in de tekst Handvatten voor de oriëntering naar een finaliteit na de 1ste graad.
Een basisoptie is geen voorafname op de verdere studiekeuze in de 2de graad; in een observerende en oriënterende 1ste graad is de keuze voor een basisoptie immers niet bepalend voor de doorstroom naar een specifieke studierichting in de 2de graad (met uitzondering van de basisoptie Klassieke talen). Uiteraard zullen leerlingen in een basisoptie kennismaken met domeinspecifieke basisbegrippen, basisconcepten en basisvaardigheden. Die inzichten en vaardigheden kunnen leerlingen ondersteunen in het maken van een bepaalde studiekeuze, maar ze zijn niet noodzakelijk om naar een bepaalde studierichting te kunnen doorstromen; in een specifieke studierichting in de 2de graad komen die inzichten en vaardigheden vanuit een breder perspectief en met meer diepgang aan bod. Dat leerlingen bepaalde items al hebben verkend in de basisoptie, zou in deze dan ook niet demotiverend mogen werken. De leerplannen voor de specifieke vorming in de 2de graad gaan niet uit van enige voorkennis die anders is dan wat in de algemene vorming voor alle leerlingen zit.
Het onderscheid tussen studierichtingen in beide finaliteiten is vrij groot. Het wordt bepaald door twee aspecten: de minimumdoelen algemene vorming en de invulling van de specifieke vorming.
De minimumdoelen voor de D-finaliteit zijn identiek voor domeinoverschrijdende (aso-)richtingen en domeingebonden (kso/tso-)richtingen en liggen qua ambitieniveau op het huidige aso-niveau. In dat opzicht is er een groot verschil met de minimumdoelen voor de D/A-finaliteit die qua ambitieniveau vergelijkbaar zijn met de vroegere eindtermen kso/tso.
De minimumdoelen voor de D-finaliteit zijn identiek voor domeinoverschrijdende (aso-)richtingen en domeingebonden (kso/tso-)richtingen en liggen qua ambitieniveau op het huidige aso-niveau. In dat opzicht is er een groot verschil met de minimumdoelen voor de D/A-finaliteit die qua ambitieniveau vergelijkbaar zijn met de vroegere eindtermen kso/tso.
Een tweede verschil ligt in de eigenheid van de specifieke vorming. Voor de domeingebonden D-finaliteit wordt die volledig bepaald door specifieke minimumdoelen die de doorstroom naar gerichte (i.e. in het verlengde van de studierichting) academische en bredere professionele bacheloropleidingen moeten faciliteren. Voor de D/A-finaliteit wordt de specifieke vorming bepaald door een beperkter aantal specifieke minimumdoelen die de doorstroom naar gerichte (i.e. in het verlengde van de studierichting) professionele bacheloropleidingen faciliteren, maar ook door één of meer beroepskwalificaties die de doorstroom naar de arbeidsmarkt moeten faciliteren.
De school beslist in de eerste plaats zelf hoe ze haar evaluatiebeleid vormgeeft. Het Gemeenschappelijk funderend leerplan verdient daarbij bijzondere aandacht. Met betrekking tot dat leerplan geldt des te meer dat evalueren er in essentie op neerkomt dat we het leren waarderen door een waardeoordeel uit te spreken dat het leren versterkt en oriënteert. Evalueren is met andere woorden beoordelen om je leerlingen te waarderen, krachtiger te maken en te sturen. Het gaat erom de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen nauwgezet te ‘evalueren’, niet enkel resultaten, maar ook het leerproces.
De school kan de ontwikkeling en de resultaten van haar leerlingen op verschillende manieren bekijken en in kaart brengen. Ze kan gebruikmaken van verschillende evaluatievormen en op diverse manieren rapporteren. De evaluatie kan gebaseerd zijn op de eigen observatie van een leraar, maar ook op de inbreng van de leerling en op de inbreng van andere leerlingen. De school beslist zelf in overleg met hele lerarenteam hoe smal of breed ze gaat in de evaluatie. Des te breder de evaluatie, des te meer elementen om adequaat te evalueren en over de evaluatie te communiceren.
Het zal daarbij van belang zijn om evaluatievormen en bijbehorende instrumenten vooral gericht en efficiënt in te zetten en vooraf na te denken voor wie en wanneer ze een meerwaarde betekenen. ‘Meer’ en ‘anders’ staat niet gelijk aan ‘beter’. Doordacht gebruik van juiste evaluatie en rapportage in functie van doelen verbetert wel de kwaliteit ervan.
Het is niet zo dat elk leerplandoeldoel op individueel niveau hoeft te worden afgetoetst. Leren is evengoed een collectief gebeuren en voor bepaalde attitudes is het vaak interessant om te weten of er op klas- of schoolniveau ontwikkeling mogelijk is en effectief gerealiseerd wordt. Binnen een positief klas- of schoolklimaat zullen leerlingen zich sterker en gerichter ontwikkelen.
Meer informatie vind je op de themapagina 'Evaluatie in secundair onderwijs' en de leerplanpagina van het Gemeenschappelijk funderend leerplan.
Net zoals in de 2de graad aso voor de modernisering laat een keuze voor een domeinoverschrijdende studierichting in de nieuwe 2de graad doorstroomfinaliteit nog heel wat opties open. Veelal is het onderscheid in leerplannen van de algemene vorming noch de specifieke vorming dusdanig bepalend dat doorstroom naar diverse studierichtingen in de 3de graad onmogelijk wordt. De onderwijsloopbaanroosters geven een overzicht en inschatting van de haalbaarheid van overgangen van de 2de naar de 3de graad.
In de tekst Handvatten voor de oriëntering naar een finaliteit na de 1ste graad is heel wat informatie beschikbaar om de oriëntering naar een finaliteit in de 2de graad te onderbouwen vanuit de leerplannen voor moderne vreemde talen, Nederlands, geschiedenis, wiskunde en wetenschappen. Informatie over de specificiteit van elke studierichting van de 2de graad vind je in de studierichtingsprofielen. Die bevatten voor elke studierichting een beschrijving van de studierichting, de essentie van de specifieke vorming en accenten in de algemene vorming die eigen zijn aan de studierichting.
In de modellessentabellen wordt per finaliteit en per vak aangegeven voor welke studierichtingen eenzelfde leerplan geldt. Zo krijgt de school een duidelijk zicht op welke klasgroepen ze zonder enig probleem kan samen zetten. Vanuit de regelgeving kunnen klasgroepen die een verschillend leerplan volgen worden samen gezet. Het is wel belangrijk om daarbij voor ogen te houden dat er voor beide leerlingengroepen voldoende tijd moet zijn om de onderscheiden leerplandoelen te bereiken en dat een vorm van curriculumdifferentiatie noodzakelijk zal zijn. Scholen kunnen er eventueel wel voor kiezen om in dat geval klasgroepen voor een beperkt deel van de lesuren samen te zetten en voor een ander deel van de lesuren apart te zetten.
Het is niet aangewezen om voor leerplannen waar zowel minimumdoelen algemene vorming als cesuurdoelen gelden, klasgroepen die het basisleerplan volgen samen te zetten met klasgroepen die het leerplan met cesuurdoelen volgen. Evenmin is het aangewezen om die leerlingengroepen samen te zetten voor het basisleerplan en enkel op te splitsen voor de cesuurdoelen. Het leerplan met cesuurdoelen dient als geheel te worden bekeken en kan niet zomaar worden opgesplitst in een basisgedeelte en een specifiek gedeelte.
Op basis van de minimummodellessentabel voor de 1ste graad volstaan 8 graaduren wiskunde om het leerplan wiskunde van de A-stroom met voldoende diepgang te realiseren. Binnen dat tijdsbestek moet het mogelijk zijn om leerlingen met de nodige capaciteiten voor wiskunde ook voldoende verdieping aan te bieden met het oog op een studierichting in de D-finaliteit. Niet zozeer het aantal lesuren in de 1ste graad speelt een rol, wel wat concreet aan bod komt in de lessen wiskunde.
Een basisoptie is geen voorafname op de verdere studiekeuze in de 2de graad; in een observerende en oriënterende 1ste graad is de keuze voor een basisoptie immers niet bepalend voor de doorstroom naar een specifieke studierichting in de 2de graad (met uitzondering van de basisoptie Klassieke talen). Uiteraard zullen leerlingen in een basisoptie kennismaken met domeinspecifieke basisbegrippen, basisconcepten en basisvaardigheden. Die inzichten en vaardigheden kunnen leerlingen ondersteunen in het maken van een bepaalde studiekeuze, maar ze zijn niet noodzakelijk om naar een bepaalde studierichting te kunnen doorstromen; in een specifieke studierichting in de 2de graad komen die inzichten en vaardigheden vanuit een breder perspectief en met meer diepgang aan bod. Dat leerlingen bepaalde items al hebben verkend in de basisoptie, zou in deze dan ook niet demotiverend mogen werken. De leerplannen voor de specifieke vorming in de 2de graad gaan niet uit van enige voorkennis die anders is dan wat in de algemene vorming voor alle leerlingen zit.
Eerst en vooral is het belangrijk om te duiden wat ‘niet sterk zijn in’ precies betekent. Leerlingen die vrij vlot de leerplandoelen voor wiskunde en talen bereiken, maar het moeilijker hebben met bepaalde vormen van verdieping of opdrachten die een hoger abstractievermogen vergen, kunnen doorstromen naar de D-finaliteit, maar kiezen in dat geval best voor richtingen die uitgaan van het basisleerplan voor wiskunde en moderne vreemde talen.
Leerlingen die er maar net in slagen om de leerplandoelen voor wiskunde en moderne vreemde talen in voldoende mate te bereiken, maken omwille van het vrij hoge niveau van de algemene vorming in de D-finaliteit, wellicht best een keuze voor een richting in de D/A-finaliteit.
In de basisopties van de 1ste graad A- en B-stroom verwerven leerlingen bepaalde basisinzichten en basisvaardigheden in het brede domein waarin de basisoptie zich bevindt, of in het geval de school heeft gekozen voor één of meer pakketten, al meer toegespitst op een bepaald subdomein. Omwille van de nieuwe minimumdoelen die de Vlaamse Regering heeft vastgelegd, is het aandeel van de algemene vorming in de nieuwe 2de en de 3de graad A-finaliteit toegenomen ten koste van de specifieke vorming. In het specifiek gedeelte zijn er daarom soms bepaalde keuzes moeten gemaakt worden in wat wel en niet (meer) verplicht aan bod zal moet komen. Het is echter nog steeds de bedoeling dat leerlingen tegen het einde van de 3de graad voldoende theoretisch-technische en praktische competenties hebben verworven om te kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt.