In je lespraktijk streef je ernaar dat leerlingen doelen bereiken: lesdoelen, leerplandoelen, doelen van het vak, doel van de studierichting. Je evalueert om na te gaan in hoeverre hen dat gelukt is. Je wilt die evaluatie op een kwaliteitsvolle manier laten verlopen. Daarom stel je jezelf vijf vragen die je helpen om kwaliteitsvol te evalueren.
Je leerlingen moeten weten wat de bedoeling van je evaluatie is. Je informeert hen correct over wat van hen verwacht wordt, welke evaluatiecriteria je gebruikt, hoe zij zelf kunnen bijdragen aan hun evaluatie. Je vergroot zo de betrokkenheid van leerlingen bij het leerproces. Vele leerlingen ervaren bijvoorbeeld opdrachten met multiplechoicevragen als niet transparant wanneer ze vooraf niet goed geïnformeerd zijn over de beoordeling ervan. Je evaluatie is transparant voor je leerlingen maar ook voor je collega’s en voor je school. Als je samen een waardeoordeel over leerlingen uitspreekt dan is het belangrijk dat je van elkaar goed weet hoe je dat doet.
Validiteit is de mate waarin evaluatie meet wat zij beweert te meten. Toetsen, examens, portfolio’s moeten een zo goed mogelijke afspiegeling zijn van wat de leerlingen moeten kennen en kunnen. Een valide toets laat je toe vast te stellen of je leerplandoelen bereikt zijn. Om je evaluatie valide te maken moet je dus eerst en vooral je doelen correct bepalen en dan een gepaste evaluatievorm zoeken. Als het doel voorschrijft dat je leerlingen iets moeten toepassen dan zal het niet volstaan om louter kennis en inzicht te toetsen.
Over het algemeen is het belangrijk dat je zo objectief mogelijk tracht te evalueren. Deze formulering toont al aan dat volledige objectiviteit in zaken van evaluatie een moeilijk realiseerbaar gegeven is. Evaluatie gaat over de waardering van een persoon van een ander persoon en houdt dan ook vaak een inschatting in. Ook een cijfer dat objectief lijkt is vaak het resultaat van een interpretatie. Evaluatie moet fair zijn in de zin dat je je persoonlijke voorkeuren (die je ongetwijfeld hebt) uitschakelt.
Je kunt de ontwikkeling en de resultaten van je leerlingen op verschillende manieren bekijken en in kaart brengen. Je maakt dus gebruik van verschillende evaluatievormen. Je evalueert op verschillende tijdstippen en in verschillende contexten. Je baseert je evaluatie op je eigen observaties, maar ook op de inbreng van de leerling en op de inbreng van andere leerlingen. Je beslist samen met je collega’s hoe smal of breed je gaat in je evaluatie. Je houdt wel voor ogen dat des te breder je evaluatie, des te meer elementen je zult hebben om adequaat te evalueren en over je evaluatie te communiceren.
Gebruik de evaluatievormen en bijbehorende instrumenten vooral gericht en efficiënt. Denk vooraf na voor wie en wanneer ze een meerwaarde betekenen. ‘Meer’ en ‘anders’ staat niet gelijk aan ‘beter’. Doordacht gebruik van juiste evaluatievormen in functie van doelen verbetert wel de kwaliteit ervan.
Misschien kreun je onder 'evaluatiedruk' en zoek je wegen om evaluatie beheersbaar te maken. Voor de kwaliteit van je evaluatie is niet de hoeveelheid van de evaluatie het belangrijkst. De context varieert sterk. Een leraar die één uur per week in twintig klassen komt en dus honderden leerlingen evalueert, zal zijn evaluatiepraktijk hieraan aanpassen. Effectieve evaluatie kenmerkt zich door efficiënte keuzes te maken. Jouw professionaliteit bestaat erin dat je je leerlingen leert kennen, je hen zo goed mogelijk begeleidt en hen daarbij op een voor jouw haalbare manier op bepaalde momenten toetst.
Je hoeft niet over alle evaluatiemomenten binnen dit proces uitvoerig te rapporteren. Een met je collega’s gedeelde inschatting van wat nodig en haalbaar is, is vaak de beste garantie om de evaluatie correct en effectief te doen verlopen. Meestal is een beperkte maar duidelijke, gerichte en voldoende gedocumenteerde feedback wat een leerling nodig heeft om tot leren te komen, genoeg.