Je kunt differentiatie hanteren om verschillen te waarderen (divergente differentiatie), of om verschillen tussen leerlingen te verkleinen (convergente differentiatie). Beide keuzes zijn valabel.
In beide gevallen wil je doelen verschillend bereiken. In het eerste geval zijn het de doelen zelf die verschillend zijn, in het tweede geval streef je naar dezelfde doelen, maar is de weg per leerling verschillend.
Door binnen onderwijs te differentiëren, leg je misschien de nadruk op verschillen tussen leerlingen. Een school leert leerlingen echter ook om samen op te trekken en samen te leren. Goed onderwijs houdt sowieso rekening met beide: met verschillen tussen leerlingen en met wat hen samenhoudt. Beide invalshoeken zijn van belang en net daarom kan er spanning tussen de realisatie van beide ontstaan. We botsen hier op mogelijke grenzen van differentiatie. Ze hebben te maken met maatschappelijke en ethische keuzes.
Door de toenemende diversiteit in de samenleving is het belangrijk dat je aandacht hebt voor alle leerlingen die fundamenteel gelijk zijn. Ze zijn gelijk in hun hoedanigheid als leerling en als mens.
De katholieke dialoogschool als ontmoetingsplaats en als samenleving van de toekomst vraagt dan ook niet enkel om verschillen ernstig te nemen, maar ook om op een verbindende manier te leren omgaan met verschillen. Want hoe verschillend kinderen ook zijn, ze zijn altijd veel meer gelijkend dan verschillend. Jouw houding en instelling is hier van belang. Geïnspireerd differentiëren: verschillend én samen leren.
In de brede betekenis van het woord betekent differentiatie de maatregelen die je neemt om met verschillen van leerlingen om te gaan.
Een voorbeeld van externe differentiatie vind je in de inrichting van de nieuwe eerste graad in jouw school. We belichten ze aan de hand van de uitleg bij onderstaand schema.
Een eerste vorm van differentiatie gebeurde reeds bij de overgang van het basisonderwijs naar de eerste graad. De leerlingen komen ofwel in 1A of in 1B terecht. De algemene vorming is structureel niet gedifferentieerd, de doelen van de vorming zijn voor iedereen van de A-stroom en de B-stroom gelijk.
De uren die in het schema groen staan aangeduid, vormen externe differentiatiemomenten in het curriculum van elke leerling. Leerlingen moeten een keuze kunnen maken. Ze moeten ook remediëring aangeboden krijgen.
De diversiteit binnen onze klasgroepen is vrij groot en dan hebben we het niet enkel over de niveauverschillen, maar evengoed over interesses, culturele en sociale achtergrond, leervoorkeuren, tempo, affectieve en cognitieve vaardigheden van onze leerlingen. Een leraar die zijn leerlingen kent, kan zijn lessen zo ontwerpen dat ze toegankelijk zijn voor zo veel mogelijk verschillende leerlingen uit zijn klas. Onze nieuwe leerplannen bieden verschillende mogelijkheden om te differentiëren. We trachten hier een eerste antwoord te geven op vragen als: welke verschillen tussen leerlingen zetten je aan tot differentiatie? Hoe spelen we in op die verschillen tijdens het ontwerpen van onze lessen? Hoe kun je als leraar lesinhouden toegankelijk maken voor zo veel mogelijk leerlingen? Hoe kun je zo veel mogelijk leerlingen motiveren en de kans geven om hun leerstrategieën doelgericht bij te sturen om vanuit hun niveau verder te groeien?
Om deze vragen te beantwoorden moet je een zo goed mogelijk beeld hebben van de leerling. Diversiteit is een gegevenheid in elke klas, maar niet elk verschil tussen leerlingen is even relevant voor het leren van een leerling. Hoe kunnen die verschillen aanleiding geven tot differentiatie en benut worden voor goed onderwijs? In onderstaande schema’s willen we een antwoord geven zonder volledigheid na te streven.
Bron: Binnenklasdifferentiatie (Castelein et al., 2015)