Aan welke decretale criteria en voorwaarden moeten scholen voldoen om een scholengemeenschap secundair onderwijs te kunnen vormen? We geven je een overzicht.
Een school is niet verplicht om in een scholengemeenschap te stappen. De overheid stuurt en stimuleert scholen wel om in scholengemeenschappen te stappen, maar kan het uiteraard nooit verplichten.
Katholiek Onderwijs streeft er wel uitdrukkelijk naar dat elke school de kans krijgt om bij een scholengemeenschap aan te sluiten.
Wanneer je school niet tot een scholengemeenschap behoort, kun je niet genieten van de voordelen zoals opgesomd in 'Scholengemeenschappen secundair onderwijs - Voordelen'.
De decreetgever definieert een scholengemeenschap secundair onderwijs als ‘één school of een groep van scholen die binnen een geografische omschrijving gezamenlijk instaat voor de onderwijsvoorziening’.
Concreet betekent dit dat de volgende constructies mogelijk zijn voor scholengemeenschappen secundair onderwijs:
Het begrip ‘scholen’ verwijst naar voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs. In ieder geval moet de scholengemeenschap minstens één school voor voltijds gewoon secundair onderwijs tellen.
Wat als er aan één van die scholen een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs verbonden is? Dan maakt het centrum automatisch ook deel uit van de zelfde scholengemeenschap.
Wat met autonome centra voor deeltijds beroepsonderwijs? Zij kunnen als autonoom centrum toetreden tot een scholengemeenschap.
De decreetgever legt geen minimum aantal leerlingen op voor de scholengemeenschappen secundair onderwijs. Voor de scholengemeenschappen basisonderwijs is dat wel het geval. Daar ligt de ondergrens op 900 gewogen leerlingen.
Scholengemeenschappen secundair onderwijs met minder dan 900 leerlingen krijgen wel geen extra punten, de vroegere forfaitaire puntenenveloppe, voor hun werking. Zie 'Scholengemeenschappen secundair onderwijs - voordelen'.
De decreetgever rekent erop dat de schoolbesturen samen met Katholiek Onderwijs Vlaanderen een goed werkende verdeling van scholengemeenschappen uittekenen over Vlaanderen.
Om een optimale leerlingenoriëntering te kunnen waarmaken, is het niet alleen belangrijk dat de scholen van de scholengemeenschap samen een gepast en complementair onderwijsaanbod organiseren, maar ook dat zij op een voor de leerlingen haalbare afstand van mekaar gelegen zijn.
De decreetgever legt dan ook een zekere geografische afbakening op aan scholengemeenschappen. Op basis van wetenschappelijk onderzoek naar leerlingenstromen heeft hij Vlaanderen ingedeeld in 44 onderwijszones. Scholengemeenschappen secundair onderwijs mogen zich over maximaal 5 aangrenzende zones uitstrekken (zie omzendbrief SO 62 punt 2.5.).
Bij de toepassing van dit geografisch criterium kijkt de overheid alleen naar de hoofdvestigingsplaats van de school.
In realiteit is het zo dat de onderwijszones vrij uitgestrekt zijn en dat de huidige scholengemeenschappen secundair onderwijs zich over één, maximaal twee aanpalende zones uitstrekken.
Voor de planningsbevoegdheid van scholengemeenschappen werkt Katholiek Onderwijs Vlaanderen met onderwijsregio's. Die onderwijsregio's vallen niet noodzakelijk samen met de onderwijszones.
Indien een scholengemeenschap twee opeenvolgende schooljaren op 1 oktober niet meer aan het geografisch criterium zou beantwoorden, dan houdt zij vanaf het derde schooljaar op te bestaan voor de overheid. Er loopt dus een tweejarige gedoogperiode.
Wat het onderwijsaanbod in de scholengemeenschap betreft, legt de decreetgever een aantal strikte voorwaarden op. En dit om te garanderen dat de scholengemeenschap een optimale studiekeuze en leerlingenoriëntering effectief ook kan waarmaken.
Merk op dat aan die voorwaarden al voldaan moet zijn op 1 oktober voorafgaand aan de totstandkoming van de scholengemeenschap! Slechts in uitzonderlijke gevallen staat de Vlaamse regering hier een afwijking op toe (omzendbrief SO 62 punt 2.4).
Maar... door de omschakeling van studiegebieden naar studiedomeinen, zou het kunnen dat bepaalde scholengemeenschappen niet meer aan de voorwaarde van multisectoraliteit voldoen. Voor die scholengemeenschappen maakt de decreetgever een uitzondering. Zij worden van rechtswege beschouwd te voldoen aan de voorwaarde van multisectoraliteit tot en met het schooljaar 2025-2026.
Een scholengemeenschap moet minimaal volgende structuuronderdelen samen aanbieden:
De studiedomeinen van de dubbele finaliteit en de finaliteit arbeidsmarkt mogen dezelfde zijn.
Indien een scholengemeenschap twee opeenvolgende schooljaren op 1 oktober niet meer aan de multisectorale eis beantwoordt, dan houdt zij vanaf het derde schooljaar op te bestaan voor de overheid. Er loopt dus een tweejarige gedoogperiode.
De decreetgever heeft het aantal scholengemeenschappen per onderwijsnet geplafonneerd. Zo kan het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs maximaal 80 scholengemeenschappen inrichten. 'Confessioneel' slaat hier op alle erkende godsdiensten. De katholieke scholen vormen binnen dit contingent de grootste groep, maar ook bijvoorbeeld Joodse scholen vallen hieronder.
Ook is het zo dat er maximaal één scholengemeenschap mag opgericht worden in het Brussels hoofdstedelijk gewest.
Katholiek Onderwijs Vlaanderen waakt er samen met de besturen over het contingent niet te overschrijden. Vandaar dat de schoolbesturen die een scholengemeenschap wensen op te starten vanaf 1 september 2020 dit moeten aanvragen bij DPCC-SO en dit voor 30 november 2019. Zie ook de planningsprocedure.
Bij netoverschrijdende scholengemeenschappen kijkt men naar het aantal scholen. Als de meeste scholen behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs, dan wordt de scholengemeenschap tot dat contingent gerekend. Als het merendeel tot het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs behoort, dan wordt ze tot dat contingent gerekend. Als het aantal scholen gelijk is, dan beslissen de betrokken representatieve verenigingen van schoolbesturen.