Het zorgcontinuüm is een visualisatie van de organisatie van de leerlingenbegeleiding/zorg op school en is niet bedoeld om leerlingen ‘toe te wijzen’ aan bepaalde fasen. Je kunt acties wel in zekere mate in een bepaalde fase situeren, zonder hierin al te strikt te willen zijn. Het zorgcontinuüm helpt vooral om zicht te krijgen op wie bij de leerlingenbegeleiding betrokken is en op welke leerling of leerlingen die begeleiding gericht is.
Bestel de affiche via de webshop.
De ‘brede basiszorg’ wordt decretaal omschreven als de ‘fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren’.
Elke leraar is verantwoordelijk voor de realisatie van het leerplan en voor de begeleiding van elke leerling in de klas. De kern van brede basiszorg is goed onderwijs dat tegemoetkomt aan de onderwijsbehoeften van een diverse groep leerlingen. De school zet in op een krachtige leeromgeving en universeel ontwerp voor leren (UDL).
De poster legt de klemtoon op een krachtige leeromgeving, maar we vinden het uiteraard ook wel belangrijk leerlingen systematisch op te volgen en risicofactoren te verminderen en beschermende factoren te versterken.
Doel is het bereiken van maximale leerwinst voor elke leerling, het verhogen van het welbevinden, het creëren van gelijke onderwijskansen en het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten.
In het basisonderwijs bestaat het ambt van zorgcoördinator. Dat wil zeggen dat de Vlaamse overheid deze functie financiert. In het secundair onderwijs bestaat dat ambt niet. De school moet wel iemand aanduiden die verantwoordelijk is voor de leerlingenbegeleiding, vaak ‘leerlingenbegeleider’ genoemd.
De school voor gewoon onderwijs heeft de regie over het totale leerproces van een leerling. Ze coördineert de begeleiding en de ondersteuning van leerlingen. Met het oog op een kwaliteitsvol traject voor de leerling stemt de school hiervoor af met de betrokken partners: leerling, ouders, PBD, CLB, LSC en andere externe partners.
Ouders en leerlingen zijn een en actieve en gelijkwaardige partner. Ouders stellen vertrouwen in de professionaliteit en de ervaring van lerarenteams. Onderwijsprofessionals waarderen de expertise van leerlingen over hun eigen leven en die van ouders over de opvoeding van hun kinderen.
In de fase van de brede basiszorg doet de school voor schoolondersteuning een beroep op de PBD, eventueel in samenwerking met een externe dienst. Voor bijkomende inhoudelijke expertise doet de school een beroep op het CLB.
De PBD ondersteunt de school procesmatig op vlak van beleid.
De PBD versterkt het beleid op leerlingenbegeleiding en de beroepsbekwaamheid van de onderwijsprofessionals, onder meer met betrekking tot het pedagogisch-didactisch handelen.
Het doel is een sterke brede basiszorg met het oog op kwaliteitsvol en inclusief onderwijs voor iedereen.
De PBD focust op de procesmatige ondersteuning van het beleid en het schoolteam (pedagogisch-didactisch, beleid inzake leerlingenbegeleiding, beleidsvoerend vermogen) met het oog op de kwaliteit van onderwijs en de ontwikkeling van alle lerenden.
De PBD geeft hierbij voorrang aan de scholen waar zich de grootste noden op deze vlakken situeren.
Scholen kunnen een professionaliseringstraject vragen aan hun PBD en kunnen vragen om hen te ondersteunen in het uitwerken, implementeren en evalueren van een beleid op leerlingenbegeleiding. Afhankelijk van de vraag kunnen de PBD’s zelf trajecten begeleiden of doorverwijzen naar andere externe diensten.
De PBD heeft kennis van het aanbod aan professionaliseringsinitiatieven over het beleid op de leerlingenbegeleiding op zich en over specifieke relevante thema’s binnen het beleid of kent de partners waarnaar ze kan doorverwijzen.
Op vraag van de school ondersteunt de PBD het schoolteam om een sterke brede basiszorg uit te bouwen met het oog op een kwaliteitsvol onderwijs voor iedereen. Deze procesmatige ondersteuning kan betrekking hebben op de vier begeleidingsdomeinen van leerlingenbegeleiding.
Enkele voorbeelden (zonder volledig te willen zijn) van hoe de PBD schoolteams kan ondersteunen:
Het CLB ondersteunt de school vanuit haar inhoudelijke expertise bij vragen rond leerlingenbegeleiding en kan in afspraak met de school een preventief aanbod doen om leerlingen te versterken.
Het CLB heeft een signaalfunctie.
Het decreet leerlingenbegeleiding formuleert een aantal opdrachten en kernactiviteiten voor het CLB. Per fase verduidelijken we de belangrijkste kernactiviteiten. De regelgeving stelt dat het CLB de brede basiszorg kan versterken door het inzetten van de kernactiviteit signaalfunctie.
Het CLB focust op de leerling en zijn context en op groepen van leerlingen. Het CLB werkt voor leerlingen, ouders en scholen. Leerlingen en ouders kunnen ook rechtstreeks contact opnemen met het CLB.
In elke fase is het onthalen en verhelderen van vragen zeer cruciaal. Vaak stellen we immers vast dat de eerste vraag die bij het CLB binnenkomt, niet de eigenlijke vraag is. Om de vraag achter de vraag te ontdekken, en zo ook meteen de juiste acties te kunnen doen, is een goede vraagverheldering van bij de eerste aanmelding zeer belangrijk.
Het CLB reikt inhoudelijke expertise inzake leerlingenbegeleiding aan op vraag van de school.
Het CLB heeft een opdracht op vlak van preventieve gezondheidszorg (vaccinaties, voorkomen van besmettelijke ziekten, systematische contactmomenten).
Het CLB heeft een decretale opdracht op vlak van onafhankelijke bemiddeling.
Ter versterking van de brede basiszorg van de school zet het CLB de kernactiviteit signaalfunctie in. Indien het CLB opvallende tendensen vaststelt, heeft het vanuit zijn signaalfunctie de decretale opdracht om de school hiervan op de hoogte te brengen.
Op scharniermomenten verstrekt het CLB aan alle leerlingen en ouders objectieve en volledige informatie over de structuur en de organisatie van het Vlaamse onderwijslandschap. De school werkt actief mee aan de organisatie en uitvoering van deze informatiemomenten.
Decretaal gezien heeft het leersteuncentrum geen opdracht in fase 0 en 1 van het zorgcontinuüm. Toch schrijven we in de poster iets over de opdracht en rol van het leersteuncentrum bij brede basiszorg en verhoogde zorg omdat er hierover in de praktijk veel vragen zijn, zowel bij scholen als bij leersteuncentra. We lichten dit toe in punt verhoogde zorg.
De ‘verhoogde zorg’ wordt decretaal beschreven als de fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg.
De school doet extra inspanningen om voor individuele leerlingen of een groepje leerlingen barrières in de onderwijsleercontext te overbruggen of op te heffen. Waar nodig voorziet ze in begeleiding. Ze kan hiervoor ondersteuning vragen aan de PBD (beleid en professionalisering) of aan het CLB (consultatieve leerlingenbegeleiding).
De zorgcoördinator of leerlingbegeleider neemt in deze fase een belangrijke rol op.
De begeleiding kan bijvoorbeeld bestaan uit (extra) differentiërende, remediërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De school hoeft daarvoor nog geen beroep te doen op externe hulp, maar kan wel ondersteuning vragen van de PBD of van het CLB.
Zonder de gedeelde verantwoordelijkheid uit het oog te verliezen, neemt de zorgcoördinator of leerlingbegeleider in deze fase een belangrijke rol op. Bijvoorbeeld door mee na te denken over mogelijke aanpassingen voor de leerling of door leerkrachten te coachen. In het basisonderwijs organiseren veel scholen in deze fase in een multidisciplinair overleg (MDO); in het secundair onderwijs is dat een cel leerlingenbegeleiding.
De PBD ondersteunt het schoolteam bij het in kaart brengen, overbruggen of opheffen van barrières in de onderwijsleercontext en het uitwerken van een beleid hieromtrent.
De PBD reikt scholen hiervoor een professionaliseringsaanbod aan.
De PBD ondersteunt leraren en het schoolteam bij het uitwerken van redelijke aanpassingen en verbindt dat met de visie en het beleid op leerlingenbegeleiding.
Waar nodig en wenselijk ondersteunt de PBD op vraag van de school leraren bij het versterken van hun pedagogisch-didactisch handelen voor leerlingen in de fase van verhoogde zorg. Bijvoorbeeld bij het realiseren van redelijke aanpassingen (zoals compenseren en dispenseren) binnen het gemeenschappelijk curriculum (GC) voor leerlingen of groepen met onderwijsbehoeften waaraan ondanks de brede basiszorg nog niet in voldoende mate tegemoetgekomen is. De PBD kan samen met het schoolteam analyseren hoever dispensatie kan gaan om de leerling toch nog binnen het GC te blijven meenemen. Dit maakt deel uit van het takenpakket van elke pedagogisch begeleider.
De PBD reikt scholen, leraren en schoolteams een professionaliseringsaanbod aan in het begeleiden van leerlingen die nood hebben aan extra ondersteuning.
Het CLB zet de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding in bij problemen van individuele leerlingen of groepen van leerlingen. Om leerlingen te versterken en beginnende problemen aan te pakken, kan het CLB de kernactiviteit begeleiding inzetten (individueel of in groep).
Het CLB adviseert de school om de PBD te betrekken wanneer het inschat dat de school structurele versterking nodig heeft.
In de fase van verhoogde zorg betrekt de school het centrum voor leerlingenbegeleiding bij vragen of bij een stagnerende of negatieve evolutie. Dat kan aanleiding geven tot de inzet van consultatieve leerlingenbegeleiding of de start van de fase van uitbreiding van zorg. In een aantal situaties kan het CLB hier ook een handelingsgericht advies geven of begeleiding opstarten.
Handelingsgericht advies en consultatieve leerlingenbegeleiding zijn twee kernactiviteiten die qua finaliteit en werkwijze zeer sterk op elkaar lijken maar toch te onderscheiden zijn.
De kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding is van toepassing wanneer het CLB het schoolteam versterkt in het omgaan met nog niet aangemelde leerlingen of groepen van leerlingen. Een school kan immers ook vragen aan het CLB om eens mee na te denken over een leerling (of leerlingengroep) zonder dat die leerling al formeel moet aangemeld zijn of bekend zijn bij het CLB. Bijvoorbeeld om de maatregelen die de school neemt in de fase van verhoogde zorg te evalueren en waar nodig bij te stellen. Het gaat hierbij altijd over een specifieke leerling of over enkele leerlingen met gelijke noden. Via consultatieve leerlingenbegeleiding kan het CLB inhoudelijke expertise inbrengen in de school.
De kernactiviteit handelingsgericht advies is van toepassing wanneer een leerling (en/of zijn ouders) zelf naar het CLB komt, of wanneer de school met toestemming van de leerling /ouders met het CLB overlegt. Indien er reeds voldoende informatie beschikbaar is om advies te geven binnen de fase van verhoogde zorg, spreken we over een handelingsgericht advies.
De kernactiviteit begeleiding wordt ingezet om een leerling of groep leerlingen te versterken bij het omgaan met een problematische situatie die weegt op de schoolcontext. CLB werkt hierbij oplossingsgericht. Deze kernactiviteit wordt het meest ingezet in de fase van uitbreiding van zorg of in de fase IAC/OV4, maar kan ook preventief worden gehanteerd in de fase van verhoogde zorg om beginnende problemen aan te pakken en op die manier escalatie te vermijden.
Het CLB adviseert de school om de PBD te betrekken wanneer ze inschat dat de school structurele versterking nodig heeft in de fase van brede basiszorg en de fase van verhoogde zorg. Als het CLB de kernactiviteit begeleiding inzet, dan doet ze dat met toestemming van de ouders.
Het CLB streeft ernaar om preventief en proactief te werken om tijdig te kunnen handelen. Op deze manier zal het aantal aanmeldingen over zeer ernstige en complexe situaties op termijn dalen. Gezien het effect van preventie pas op middellange of lange termijn zichtbaar wordt, zorgt preventie op korte termijn voor toename van de werkdruk. Daarom is het nodig dat de school en het CLB overleggen hoe de beschikbare tijd en middelen best worden ingezet.
De prioriteiten van een LSC bevinden zich in fase 2 en 3 van het continuüm van zorg. Als een LSC schoolteamgerichte leersteun aanbiedt, dan vertrekt die altijd vanuit een ondersteuningsvraag van een leerling die beschikt over een GC-, IAC- of OV4-verslag.
Het LSC en het schoolteam bekijken of de maatregelen die worden toegepast in fase 2 en 3 van het zorgcontinuüm ook nuttig kunnen zijn voor meerdere leerlingen (“benefit for all”). Op die manier gaan ze deel uitmaken van de brede basiszorg of de verhoogde zorg van de school.
Het LSC stemt schoolteamgerichte leersteun af met de PBD en het CLB.
Het LSC moedigt de school aan om noden op het vlak van brede basiszorg en verhoogde zorg op te nemen met de PBD.
De tekst in de poster staat in cursief omdat het leersteuncentrum decretaal gezien geen opdracht heeft in brede basiszorg, noch in verhoogde zorg. Leersteun bouwt echter verder op de brede basiszorg en de verhoogde zorg van de school. In de praktijk krijgen leersteuncentra geregeld vragen die zich eerder situeren in fase 0 en 1 van het zorgcontinuüm. Leerondersteuners komen vaak op school en werken samen met leraren. In de leraarskamer krijgen ze vragen over hoe je goed onderwijs kunt geven aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. De regelgeving is duidelijk over welke leerlingen recht hebben op leersteun. Leersteun vertrekt altijd vanuit een ondersteuningsvraag van een leerling die beschikt over een GC-, IAC- of OV4-verslag. Leersteun richt zich op de leerling en de leraar en/of het lerarenteam die hierover een leervraag formuleren. Ook schoolteamgerichte leersteun vertrekt dus steeds vanuit een leerling. Dat neemt niet weg dat het zinvol is om na te gaan of maatregelen die genomen zijn in fase 2 en 3 van het zorgcontinuüm, kunnen ‘indalen’ in de verhoogde zorg of de brede basiszorg van de school. De leerondersteuner kan dat voor de leerlingen die beschikken over een GC-, IAC- of OV4-verslag samen met de leraren, de zorgcoördinator of leerlingenbegeleiding en directie bekijken. Zo kunnen ze een “benefit for all” worden.
Het is geenszins de bedoeling dat aan leerondersteuners wordt gevraagd om een pedagogische studiedag in te vullen of een vorming te geven over een thematiek waarover de school geen leersteunvragen heeft.
Op basis van een leersteunvraag bij één of meerdere leerlingen die moeilijk begrijpbaar gedrag stellen op school, kan een leersteuncentrum wel een toelichting geven over het omgaan met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Dat kunnen we beschouwen als schoolteamgerichte leersteun. Maar een leersteuncentrum geeft geen vormingssessie over krachtige leeromgeving of UDL.
Het spreekt voor zich dat een leersteuncentrum over schoolteamgerichte leersteun afstemt met de PBD en het CLB. Dat zorgt ervoor dat alle partners kennis hebben over de gehanteerde kaders, bijvoorbeeld als het gaat over moeilijk begrijpbaar gedrag.
Men ‘uitbreiding van zorg’ verwijst men decretaal naar de fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het centrum voor leerlingenbegeleiding een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het centrum voor leerlingenbegeleiding richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het centrum voor leerlingenbegeleiding bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school, de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan.
Voor leerlingen voor wie verhoogde zorg niet volstaat, schakelt de school het CLB in. Ze informeert het CLB over relevante voorgaande acties in de fasen 0 en 1 en zet intussen deze acties verder.
De school werkt handelingsgericht samen met het CLB om de problematiek uit te klaren. Het CLB geeft advies, en de school gaat hiermee aan de slag.
Als het CLB een GC-verslag heeft opgesteld, kan de school een leersteunvraag stellen bij het LSC.
Als de school vastloopt met een bepaalde leerling of groepen van leerlingen, kan ze bij het CLB terecht. Leerkrachten, zorgcoördinatoren en leerlingenbegeleiders zijn in deze fase mede-onderzoekers. Samen met het CLB zoeken ze uit aan welke onderwijs- en opvoedingsbehoeften nog niet tegemoet werd gekomen. Waar nodig maken de school en het CLB een analyse van de sterktes en barrières in de opvoedingscontext, de onderwijs-leercontext en bij de leerling.
Vaak zal de school in deze fase het CLB betrekken. Hiervoor is toestemming van de ouders nodig.
Om de leerling optimaal te kunnen begeleiden, is het in deze fase op de eerste plaats de bedoeling dat alle relevante actoren zich samen een precies en breed beeld van de leerling vormen. Deze fase beperkt zich niet enkel tot het lopen van HGD-trajecten in functie van de opmaak van een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag.
Als het onduidelijk is welke aanpassingen er nog mogelijk zijn binnen het gemeenschappelijk curriculum, of waar de grens ligt met een individueel aangepast curriculum, dan kan de school de PBD betrekken.
Voor leerlingen die beschikken over een GC-, IAC- of OV4-verslag, kan de school voor gewoon onderwijs leersteun vragen aan het LSC waarbij de school is aangesloten. Leersteun is ondersteuning, gericht op de leerling, leraar én schoolteam. De ondersteuning bevordert de maximale ontplooiing, leerwinst, welbevinden, zelfredzaamheid en volwaardige participatie van deze leerlingen. Ze versterkt de competenties van leerkrachten en schoolteams in het begeleiden van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Leersteun is een hefboom voor inclusie: ze versterkt het creëren van een inclusieve klaspraktijk en inclusieve schoolcultuur.
De school voor gewoon onderwijs heeft de regie over het totale leerproces van een leerling. Ze is verantwoordelijk voor de coördinatie van en de afstemming met de betrokken partners. De school behoudt ook de regie over aanvullende vormen van ondersteuning die aan de leerling worden geboden in functie van een kwaliteitsvol traject voor die leerling. De school en het leersteuncentrum betrekken het CLB waar nodig. We geven een aantal ‘knipperlichtsituaties’ mee waarbij betrokkenheid van CLB zeker wenselijk is (zie aanbevelingen).
Voor leerlingen die nog een geldig GC-verslag hebben, maar waarvoor de school geen leervraag meer heeft, bespreken de betrokkenen (leerling, ouders, school, LSC en CLB) in onderling overleg of het GC-verslag door het CLB kan opgeheven worden.
De PBD biedt expertise omtrent de curricula en onderwijsregelgeving. Vanuit zijn kennis van de leerplannen ondersteunt de PBD schoolteams bij de afweging GC - IAC.
De PBD bespreekt met het schoolteam aspecten als het toekomstperspectief, de certificering, dispensatie, flexibele trajecten …
De PBD doet een professionaliseringsaanbod naar leerondersteuners.
Als de PBD in de fase van uitbreiding van zorg advies geeft inzake pedagogisch-didactisch handelen, dan concretiseert ze hiermee het handelingsgericht diagnostisch advies van het CLB.
De school kan de PBD consulteren bij grenssituaties GC-IAC.
De professionalisering van leerondersteuners heeft tot doel de kwaliteit van leersteuntrajecten te versterken.
Het CLB onthaalt en verheldert de hulpvraag en bepaalt welke andere kernactiviteit(en) het zal inzetten: consultatieve leerlingenbegeleiding, handelingsgericht advies, handelingsgericht diagnostisch traject (HGD-traject), begeleiding, draaischijffunctie.
Een HGD-traject kan, maar moet niet leiden tot de opmaak van een GC-verslag, een IAC-verslag of een OV4-verslag. Het kan ook resulteren in een handelingsgericht advies, consultatieve leerlingenbegeleiding of begeleiding.
Om te vermijden dat er acties worden gedaan die nadien overbodig blijken, is het belangrijk dat het CLB in deze fase de tijd neemt om de hulpvraag goed te onthalen en te verhelderen.
Als de school het CLB in deze fase betrekt, zal ze de ouders hiervoor toestemming gevraagd hebben. Soms botst dit op weerstand bij de ouders. Samen met het CLB en de PBD kan de school analyseren hoe ze dit kan trachten te voorkomen. Als de ouders op de hoogte zijn van de zorgen van de school en toestemming hebben gegeven, kan het CLB samen met de ouders en waar mogelijk met de leerling nadenken over de verdere stappen die eventueel nodig zijn.
Kernactiviteiten van CLB die vooral ingezet worden in deze fase zijn begeleiding, HGD-traject, draaischijffunctie, maar ook handelingsgericht advies of consultatieve leerlingenbegeleiding.
Indien uit de vraagverheldering blijkt dat er nog onvoldoende informatie is om een goed advies te kunnen geven, start het CLB een HGD-traject op. Het CLB neemt daarbij de regierol op. Het analyseert de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en de ouders. Op basis daarvan formuleert het CLB een handelingsgericht diagnostisch advies betreffende de gewenste ondersteuning (bijvoorbeeld naar pedagogisch-didactisch handelen), waar alle betrokkenen achter kunnen staan.
In sommige situaties kan het CLB meteen inzetten op individuele begeleiding aan de leerling (en zijn ouders). De focus ligt daarbij op het versterken van de leerling in het omgaan met een problematische situatie. Door samen met hem op zoek te gaan naar oplossingen, wordt de leerling sterker en kan hij op eigen kracht verder.
Als dat nodig is werkt het CLB voor bijkomende diagnostiek of voor gespecialiseerde buitenschoolse hulp samen met externe hulpverleners. Het CLB vraagt daarvoor toestemming aan de leerling of de ouders. Het CLB treedt daarbij op als draaischijf en ‘vertaler’ tussen school en hulpverlening (het CLB communiceert met de externe hulpverlening over de onderwijsbehoeften van de leerling en ‘vertaalt’ de inzichten en aanbevelingen vanuit de externe hulpverlening naar de klaspraktijk).
Indien er een HGD-traject werd gelopen en het CLB-team oordeelt dat leersteun nodig is, kan een GC-verslag gemaakt worden. Elementen uit het HGD-traject die relevant zijn voor de leersteun, worden opgenomen in het GC-verslag. Op basis van het GC-verslag kan het LSC bepalen welke expertise het moet inzetten en op welke manier (frequentie, aard leersteun …). In overleg met de leerling, ouders, school en andere relevante betrokkenen worden hier verdere afspraken rond gemaakt.
Wanneer in de adviesfase van het HGD-traject blijkt dat de aanpassingen die nodig zijn om een leerling binnen de school mee te nemen binnen een gemeenschappelijk curriculum (GC) disproportioneel zijn, dan kan in het secundair onderwijs de opmaak van een OV4-verslag overwogen worden. Zijn de aanpassingen onvoldoende en/of disproportioneel, dan kan de opmaak van een IAC-verslag (in basisonderwijs en secundair onderwijs) overwogen worden. Het CLB-team beslist hierover bij voorkeur in consensus met ouders en leerling. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden wordt een IAC- of OV4-verslag gemaakt zonder akkoord van ouders. Een IAC- of OV4-verslag biedt mogelijkheden binnen gewoon onderwijs (respectievelijk een IAC-traject met leersteun of een gemeenschappelijk curriculum OV4 met intensieve leersteun) of biedt de mogelijkheid om over te stappen naar buitengewoon onderwijs. Het verslag bepaalt in welk type buitengewoon onderwijs de leerling zich kan inschrijven. Voor het buitengewoon secundair onderwijs (buso) bepaalt het verslag ook de opleidingsvorm waarin de leerling zich kan inschrijven.
Het CLB informeert de ouders over beide mogelijkheden en over de impact van de verslagen op het vlak van inschrijvingsrecht. Het CLB neemt daarbij de rol op van ambassadeur voor inclusief onderwijs.
Aangezien de opdracht van het LSC in de fase van uitbreiding van zorg hetzelfde is als in IAC/OV4, staat er op de poster in de kolom LSC geen stippellijn tussen deze fasen van het zorgcontinuüm. Wat we hier bespreken over de rol van het LSC geldt dus voor beide fasen.
Het LSC biedt leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag en hun leraren leersteun.
Het LSC ondersteunt het schoolteam bij het vormgeven van:
Het LSC biedt leersteun aan leerlingen met een GC-verslag die recht hebben op en nood hebben aan leersteun en waarvoor de school een leervraag stelt.
Leersteun krijgt steeds vorm in verbindende samenwerking en op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken. Het LSC beschikt over onderwijskundige expertise, handicap specifieke expertise, inclusie-expertise en expertise op het vlak van coaching.
De leersteun vertrekt altijd vanuit de leerling. De aard en de intensiteit van de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften bepalen mee de inzet op leerling-, leraar- en teamgerichte leersteun.
De ondersteuning is flexibel en op maat. Het LSC overlegt daarover met de school, de leerling en de ouders.
Alle leerlingen met een GC-verslag hebben recht op leersteun. Het decreet leersteun bepaalt termijnen voor het opstarten van leersteun voor die leerlingen die beschikken over een GC-verslag én voor wie de school leersteun aanvraagt en een leervraag stelt. Hoe men leersteun concreet opstart, de vorm dus, is niet decretaal bepaald. Zo kan de start van de leersteun bestaan uit een eerste gesprek op school, een observatie in de klas, een eerste aanwezigheid in de klas … Na het begin van het schooljaar moet het leersteuncentrum binnen de vijf schooldagen leersteun opstarten voor alle leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag die al bekend zijn én waarvoor er nood is aan leersteun. Stelt de school geen leersteunvraag voor een leerling met een GC-verslag of heeft deze leerling tijdelijk geen nood aan leersteun, dan start het LSC geen leersteun op voor deze leerling. Bij elke nieuwe aanvraag voor leersteun tijdens het schooljaar start het LSC binnen de tien schooldagen leersteun op nadat het de aanvraag heeft ontvangen. Wanneer het LSC voor type 4, 6 of 7 structureel samenwerkt met een specifiek LSC, dan geeft het LSC de aanvraag voor leersteun binnen de vijf schooldagen door aan het specifiek LSC, dat dan op zijn beurt binnen de tien schooldagen nadat het de aanvraag heeft ontvangen, leersteun opstart.
GC-, IAC- en (in het secundair onderwijs) OV4-verslagen kunnen tijdens heel het basisonderwijs of tijdens heel het secundair onderwijs geldig blijven. Bijvoorbeeld: wanneer een kleuter een GC-verslag krijgt, geldt dit GC-verslag als dat wenselijk en nodig is gedurende de volledige periode basisonderwijs. Wanneer een leerling in het eerste jaar secundair een GC-verslag krijgt, kan dit geldig blijven tot het laatste jaar secundair.
In de praktijk wordt leersteun soms ‘on hold’ gezet in situaties waar men inschat dat er tijdelijk geen ondersteuning meer nodig is, maar op kortere of middellange termijn mogelijks opnieuw wel. Dat betekent dat scholen niet voor alle leerlingen met een nog geldig GC-verslag een ‘leersteunvraag’ hebben of stellen aan het LSC.
Indien men inschat dat leersteun definitief niet meer nodig is (er is geen leervraag meer of alle doelen die vooropgesteld zijn bij de start van de leersteun zijn bereikt), dan neemt het LSC initiatief voor een overleg met alle betrokkenen (leerling, ouders, school, LSC en CLB) om te bekijken of het GC-verslag door het CLB opgeheven moet worden.
Leersteun krijgt vorm op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken (beginsituatiebepaling, doelenselectie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie) én vanuit een handelingsgerichte samenwerking (HGW). Hierbij zet het LSC onderwijskundige en handicap specifieke expertise in, evenals inclusie-expertise en expertise op het vlak van coaching.
Het LSC geeft elk leersteuntraject vorm met betrokkenheid van de school, de leerling (tenzij dat niet mogelijk is) en de ouders. Waar nodig betrekken de school en het leersteuncentrum het CLB (zie ook aanbevelingen).
De ondersteuning is flexibel en op maat. Op basis van de leersteunvraag wordt bekeken hoe lang, hoeveel en hoe intens leersteun kan geboden worden en welke competenties daarvoor nodig zijn. Dat gebeurt steeds in overleg tussen de school, de ouders en het LSC.
Leersteuncentra kunnen een beroep doen op de pedagogische begeleiding (zie Art. 133 in het decreet leersteun).
Meer informatie vind je onderaan de pagina (klik hier).
Decretaal krijgt de fase IAC/OV4 geen definiëring.
Voor elke leerling met een IAC-verslag of OV4-verslag stelt de school een leersteunvraag aan het LSC.
Op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken ontwerpt de school een
en gaat ze daarmee aan de slag.
Een leerling met een IAC- of OV4-verslag wordt door de school ingeschreven onder ontbindende voorwaarde. De school organiseert een overleg met de ouders, de klassenraad en het CLB.
Het geheel van alles wat op een school gebeurt rond een leerling met een IAC-verslag of een OV4-verslag, krijgt vorm in een IAC-traject of OV4-traject. De regie ligt bij de school. De school en het LSC betrekken het CLB waar nodig. In punt 4 (aanbevelingen) geven we een aantal ‘knipperlichtsituaties’ mee waarbij betrokkenheid van CLB zeker nodig is.
De PBD biedt schoolteams professionalisering aan omtrent handelingsplanmatig werken bij leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag.
De PBD doet een professionaliseringsaanbod naar leerondersteuners.
Vanuit zijn expertise inzake de curricula en de leerplannen, kan de PBD het schoolteam ondersteunen bij het vormgeven van IAC-trajecten en trajecten voor leerlingen met een OV4-verslag.
Voor de professionalisering omtrent de opmaak van een zorgplan IAC, een begeleidingsplan IAC of een begeleidingsplan OV4 hanteert de PBD methodieken als train de trainer en lerende netwerken.
De PBD versterkt de kwaliteit van leersteuntrajecten via het professionaliseren van leerondersteuners.
De PBD biedt onder meer procesmatige begeleiding met betrekking tot:
Het handelingsgericht diagnostisch traject (HGD-traject) resulteerde in de opmaak van een IAC- of OV4-verslag.
Op vraag van leerling/ouders/school/LSC/externen kan het CLB verder betrokken worden. Hierbij kan het CLB opnieuw alle kernactiviteiten inzetten.
Vanuit haar diagnostische expertise en kennis van en ervaring met onderwijsloopbaanbegeleiding kan het CLB het schoolteam ondersteunen bij het vormgeven van
In deze fase is het CLB vaak niet meer heel actief betrokken en is het dus heel belangrijk om goede afspraken te maken tussen school, CLB en LSC de omstandigheden waarbij het belangrijk is om CLB opnieuw te betrekken. In punt 4 (aanbevelingen) geven we een aantal ‘knipperlichtsituaties’ mee waarbij betrokkenheid van het CLB zeker aan de orde is. Daarnaast kunnen de leerling en de ouders ook altijd een vraag stellen aan het CLB.
Het CLB participeert aan het overleg dat de school organiseert in het kader van inschrijvingsrecht.
Elders op deze pagina beschreven we de rol en de opdracht van het LSC vanaf uitbreiding van zorg.
Wanneer een leerling beschikt over een IAC- of een OV4-verslag stelt de school altijd een leersteunvraag aan het LSC. Voor elke leerling die beschikt over een IAC- of een OV4-verslag biedt het LSC leersteun aan de leerling en diens leraar en schoolteam.
De school is verantwoordelijk voor het IAC-traject van de leerling of voor het GC van de leerling die beschikt over een OV4-verslag. Het LSC is verantwoordelijk voor de leersteun. Hoe deze vorm krijgt, wordt bepaald in overleg met de school, de ouders en indien mogelijk de leerling.