Je geeft de leerlingen een thema voor een gesprek en bereidt dit samen met hen voor. De leerlingen evalueren nadien hun eigen leerproces en krijgen hierbij feedback. Dit gebeurt aan de hand van een werk- en evaluatieblad, dat zowel door leraar als leerling kan gebruikt worden.
Je geeft de leerlingen een betekenisvolle gespreksopdracht. Een goed opgebouwde gespreksopdracht biedt de leerlingen een houvast.
Bijvoorbeeld: Het is weekend. Je spreekt af met je vriend(in). Bespreek wat je gaat doen. Stel minimaal twee activiteiten voor die je samen kan doen. Laat weten of je akkoord gaat of niet.
Bij deze opdracht moeten de leerlingen niet alleen het gesprek in de vreemde taal formuleren, maar ze moeten zelf ook nog de inhoud van hun dialoog bedenken. Beginnende taalleerders hebben daar vaak nog onvoldoende taalmiddelen voor.
Je overloopt het werk- en evaluatieblad ter voorbereiding van deze oefening.
Je legt het doel van de gespreksopdracht duidelijk uit. De leerlingen weten op die manier wat ze zullen leren, waaraan ze zullen werken en waar je op zal letten bij de evaluatie.
Bijvoorbeeld:
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als:
Je laat de leerlingen eerst luisteren naar een voorbeelddialoog.
Bijvoorbeeld:
Yousna
(C'est Yousna qui commence la conversation.)Ellen
- Qu'est-ce qu'on fait demain?
- Tu veux jouer au tennis?
- Chouette! Mais qu'est-ce qu'on va faire quand il pleut?
- Alors on peut faire du karaoké chez moi.
- Bonne idée! J'aime bien chanter.
OF
Yousna
(C'est Yousna qui commence la conversation.)Ellen
- Qu'est-ce qu'on fait demain?
- On peut faire du vélo.
- Oh non! Je n'aime pas faire du vélo.
- Alors, on peut aller nager.
- Super, j'adore nager.
Bijvoorbeeld: Noteer/kleef/teken vier activiteiten, sporten, (gezelschaps)spellen die je graag doet en vier activiteiten, sporten, (gezelschaps)spellen die je niet graag doet.
Bijvoorbeeld door de kettingvraag.
Leraar: (naam leerling), tu fais du sport?
Leerling 1: Oui, je joue au football. Et toi, Sara ?
(De leerling spreekt een klasgenoot aan met de voornaam.)
Leerling 2: Moi, j'aime la danse ... Et toi, Steven ?
Leerling 3: Moi je n'aime pas le sport, je joue de la guitare . Et toi, ...?
De leerlingen moeten weten wat van hen verwacht wordt.
Bijvoorbeeld:
Je formuleert samen met de leerlingen welk(e) doel(en) ze willen bereiken.
Ze formuleren ook een persoonlijk werkpunt. Bijvoorbeeld: Ik let op een verzorgde uitspraak.
De leerlingen maken nu een dialoog en oefenen het gesprek in per twee.
Zorg dat de leerlingen voldoende tijd krijgen om het korte gesprek te oefenen.
Differentiatie: Voor leerlingen die veel ondersteuning nodig hebben kan de voorbeelddialoog dienen als houvast. Meer taalvaardige leerlingen kunnen zelf een kort gesprek voeren aan de hand van het aangereikte taalaanbod.
De leerlingen oefenen het gesprek in via een werkvorm. Maak vooraf duidelijke afspraken.
Bijvoorbeeld: Binnenkring - buitenkring of carrousel (werkvorm)
De leerlingen voeren het gesprek met andere klasgenoten. Ze vormen een binnenkring en een buitenkring. Telkens staan twee gesprekspartners tegenover elkaar.
Het werk- en evaluatieblad is bedoeld voor zowel de leerling als voor de leraar. Ook hier kunnen zowel de leerling, als de leraar het werk- en evaluatieblad gebruiken.
Met het werkblad kan de leerling doelgericht voorbereiden. Het biedt de kans om achteraf ook na te denken wat al goed lukte en waar hij nog moeilijkheden ondervond. Tegelijkertijd wordt de leerling uitgenodigd om vooruit te denken: wat kan ik om het doel te bereiken en welke ondersteuning heb ik nodig? (Luik 'Reflectie' en 'Differentiatie')
Naam luisteraar: Naam sprekers:
1. Heb je het gesprek begrepen?
heel goed - goed - niet helemaal
2. Hoe kwam dat?
3. Welke tip(s) zou je de spreker(s) nog geven?
Voor de leraar is het werkblad een handig instrument om objectief en doelgericht de vooropgestelde doelen te evalueren. Ook het formulier 'Suggesties voor gerichte feedback' kan als evaluatie worden gebruikt.