Toelagen en vergoedingen

Op welke toelagen en vergoedingen kan je personeelslid mogelijk aanspraak maken?

Haard- en standplaatstoelage

sla link op in klembord

Kopieer

Wie als tijdelijk of vastbenoemd personeelslid in hoofdambt een bescheiden salaris ontvangt, kan een extra vergoeding krijgen in de vorm van een haard- of standplaatstoelage.

Je personeelsleden ontvangen een haardtoelage als ze een ouder (alleenstaand, gehuwd of samenwonend) zijn met één of meer kinderen ten laste en hun jaarsalaris voor een opdracht met volledige prestatie lager ligt dan een bepaald grensbedrag. Slechts één van de twee partners kan een haardtoelage ontvangen. De andere partner ontvangt dan een standplaatstoelage.

Is het salaris van je personeelslid bescheiden, maar valt het niet onder de voorwaarden van een haardtoelage, dan ontvangt hij/zij een standplaatstoelage.

Je personeelslid ontvangt geen haard- of standplaatstoelage als het ter beschikking is gesteld of een bijbetrekking uitoefent. Wie niet voltijds werkt, ontvangt de toelage pro rata.

De toekenning van een standplaatstoelage gebeurt automatisch. Voor een haardtoelage moet je personeelslid een aanvraagformulier indienen via de onderwijsinstelling.

Niet-verworven salarisschalen

sla link op in klembord

Kopieer

Personeelsleden die belast worden met het mandaat van algemeen directeur of coördinerend directeur kunnen aanspraak maken op een niet-verworven salarisschaal voor de duur van hun mandaat (punt 4, omzendbrief PERS/2000/GDH, Mandaten algemeen directeur en coördinerend directeur).

    Een algemeen directeur heeft recht op een mandaatsvergoeding (barema 796) als het schoolbestuur in totaal tenminste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen telt op 1 februari van het voorafgaand schooljaar. Voor de telling komen alle leerlingen in aanmerking uit het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs. De mandaatsvergoeding wordt jaarlijks aangevraagd met het document in bijlage 2, omzendbrief PERS/2000/GDH, “Mandaten van algemeen en coördinerend directeur – toekenning van een financiële vergoeding”. De mandaatsvergoeding van algemeen directeur kan niet gecombineerd worden met die van coördinerend directeur.

    Een coördinerend directeur heeft recht op een mandaatsvergoeding (barema 797) als de scholengemeenschap minstens 2000 regelmatige leerlingen telt op 1 februari van het voorafgaand schooljaar. Deze mandaatsvergoeding moet jaarlijks aangevraagd worden met het formulier in bijlage 1, omzendbrief PERS/2000/GDH, “Mandaten van algemeen directeur en coördinerend directeur – Toekenning financiële vergoeding”. De mandaatsvergoeding van coördinerend directeur kan verdeeld worden over twee personeelsleden, die dan elk recht hebben op de helft van de mandaatsvergoeding.

    Het cumuleren van beide mandaatsvergoedingen is niet mogelijk. Indien de mandaathouder afwezig is en er een vervanger wordt aangesteld, heeft ook de vervanger recht op de niet-verworven salarisschaal.

    Zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs en in de internaten kan een niet-verworven salarisschaal worden toegekend op basis van ‘bijzondere diploma’s of getuigschriften’ (punt 2, omzendbrief/2005/19, Niet-verworven salarisschalen).

    Sinds 2002 kunnen ook sommige personeelsleden van het lager onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in bepaalde gemeenten in de Brusselse rand en in bepaalde taalgrensgemeenten hun recht doen gelden op een niet-verworven salarisschaal als ze in het bezit zijn van het getuigschrift van de grondige kennis van de verplichte tweede taal Frans (punt 3, omzendbrief/2005/19, Niet-verworven salarisschalen).

    Ten slotte maken ook personeelsleden uit het buitengewoon onderwijs aanspraak op een niet-verworven salarisschaal indien zij houder zijn van een bepaald getuigschrift of diploma en hun aanstelling berust op een ander bekwaamheidsbewijs (punt 4, omzendbrief/2005/19, Niet-verworven salarisschalen).

    Vakantiegeld

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Zowel tijdelijken als vastbenoemden hebben recht op vakantiegeld. Het vakantiegeld wordt uitbetaald in de loop van de maand mei.

    Het vakantiegeld wordt bepaald door de prestaties die je personeelslid geleverd heeft in het referentiejaar. Dat is het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het vakantiegeld ontvangt. Wie het hele referentiejaar een betrekking had met volledige prestaties, ontvangt het maximale bedrag. Ontving je personeelslid een gedeeltelijk salaris in het referentiejaar of werkte het slechts één of meerdere periodes in dat jaar, dan wordt dat bedrag aangepast in verhouding tot de duur en de omvang van zijn/haar afwezigheid.

    Voor wie schoolverlater was in het referentiejaar, telt de periode van 1 januari tot de indiensttreding mee voor de berekening van het vakantiegeld als:

    De periode van 1 januari tot de datum van indiensttreding telt mee als een periode waarin je personeelslid gewerkt heeft voor het aantal uren gelijk aan die van zijn/haar eerste aanstelling. Heeft je personeelslid in de periode van vier maanden na afstuderen in de privésector gewerkt, dan wordt deze termijn in mindering gebracht.

    Het bruto vakantiegeld bedraagt 92% van het geïndexeerde brutosalaris of van de wachtgeldtoelage van de maand maart van het jaar waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald.

    Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld wordt rekening gehouden met het jaarsalaris van vorig jaar. Voor wie twee of meer ambten cumuleert, wordt enkel de voltijdse prestatie in aanmerking genomen.

    Tellen mee in die berekening:

    • de periode van onbezoldigd ouderschapsverlof (niet te verwarren met de loopbaanonderbreking ouderschapsverlof);
    • het bevallingsverlof, zowel voor vastbenoemden als voor tijdelijken;
    • het verlof wegens moederschapsbescherming (art. 2, BVR betreffende het verlof wegens moederschapsbescherming)
    • het verlof wegens bedreiging door een beroepsziekte tijdens de zwangerschap;
    • het bezoldigd ziekteverlof;
    • de haard- of standplaatstoelage;
    • de niet-verworven salarisschaal (punt 5.3, omzendbrief PERS/2005/19, Niet-verworven salarisschalen).

    Tellen niet mee voor de berekening:

    Eindejaarstoelage

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Algemene regeling

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Zowel vastbenoemde als tijdelijke personeelsleden hebben recht op een eindejaarstoelage. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald in de maand december.

    De eindejaarstoelage wordt bepaald door de prestaties die je personeelslid geleverd heeft in de referentieperiode:

    • Voor tijdelijke personeelsleden met recht op uitgestelde bezoldiging (link leggen) is dat het schooljaar dat voorafgaat aan de uitbetaling;
    • Voor tijdelijken zonder recht op uitgestelde bezoldiging en voor vastbenoemden loopt de referentieperiode van 1 januari tot 30 september van het jaar waarin de toelage wordt uitbetaald.

    Heeft je personeelslid in die periode een volledig salaris of een volledige wachtgeldtoelage ontvangen, dan heeft hij/zij ook recht op een volledige eindejaarstoelage. Wie een deeltijdse betrekking had of slechts een deel van de referentieperiode gewerkt heeft, ontvangt een evenredig deel van de toelage.

    De eindejaarstoelage bestaat uit twee delen. Het forfaitaire gedeelte is voor alle gesubsidieerde personeelsleden hetzelfde. Het variabel stuk bedraagt 2,5% van het bruto jaarsalaris dat gebruikt werd voor de berekening van het salaris van de maand oktober van het lopende jaar (art. 5, KB houdende toekenning van een eindejaarstoelage).

    Tellen mee in de berekening van het variabel gedeelte:

    • de haard- en standplaatstoelage;
    • de niet-verworven salarisschaal (punt 5.3, omzendbrief PERS/2005/19, Niet-verworven salarisschalen);
    • het onbezoldigd ouderschapsverlof;
    • het verlof wegens bedreiging door een beroepsziekte tijdens de zwangerschap;
    • het verlof wegens moederschapsbescherming;
    • het bevallingsverlof, zowel voor vastbenoemden als voor tijdelijken;
    • het bezoldigd ziekteverlof;
    • voor tijdelijke personeelsleden: het onbezoldigd ziekteverlof indien dit niet de volledige referentieperiode bestrijkt

    Tellen niet mee voor de berekening:

    Omzetting eindejaarstoelage in een fietslease

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Sinds de eindejaarstoelage van 2025 is het wettelijk mogelijk voor besturen om de omzetting van een deel of het geheel van de bruto eindejaarstoelage toe te staan binnen de regeling van een fietslease. Als ze de mogelijkheid toestaan, werken ze voorwaarden en modaliteiten hiertoe uit. Het bestuur gaat een overeenkomst aan met een leasingfirma en stelt een fietspolicy op om de fietslease concreet toepasbaar te maken.

    De omzetting van de eindejaarstoelage in het voordeel van de fietslease is fiscaal voordelig voor het personeelslid. Het bedrag van het voordeel van de leasefiets wordt namelij niet onderworpen aan sociale afhoudingen en bedrijfsvoorheffing en wordt vrijgesteld in de personenbelasting wanneer het personeelslid bij de belastingaangifte geen werkelijke beroepskosten inbrengt. Voorwaarde is wel dat de fiets regelmatig gebruikt wordt in het kader van het woon-werkverkeer.

    Alle personeelsleden binnen onderwijs die hun eindejaarstoelage uitbetaald krijgen door Agodi of Ahovoks kunnen, binnen het toepassingsgebied en de voorwaarden van de fietspolicy van het bestuur, hun eindejaarstoelage (het zogenaamde flexbudget) inzetten om een fiets te leasen. Ze kunnen dat volledig of ten dele doen.

    Merk op: voor contractuele personeelsleden binnen het toepassingsgebied van de PsC 152.01 en 225.01 geldt deze mogelijkheid momenteel (nog) niet.

    Wanneer een personeelslid bij meerdere besturen wordt tewerkgesteld, kan het personeelslid maar bij 1 bestuur een fiets leasen. Wel kan daarvoor de volledige eindejaarstoelage worden ingezet. Het personeelslid heeft de keuze bij welk bestuur het in dat geval een fiets zal leasen, voor zover het aan de voorwaarden voldoet.

    Om gebruik te maken van een fietslease, moet het personeelslid zijn intentie en het flexbudget dat het wil inzetten meedelen aan het bestuur vóór de start van de referteperiode voor de berekening van de eindejaarstoelage.

    De referteperiode is de periode waarin het personeelslid het recht op een eindejaarstoelage opbouwt. Op basis van deze intentieverklaring kan het personeelslid vervolgens in het leasejaar een fiets leasen. De intentie wordt pas definitief bij het bestellen van een fiets. Dat kan ten vroegste vanaf het begin van het kalenderjaar waarop de eindejaarstoelage betrekking heeft.

    De referteperiode voor de berekening van de eindejaarstoelage van een bepaald kalenderjaar verschilt, als volgt:

    • Voor personeelsleden die geen prestaties met uitgestelde bezoldiging uitvoeren (bv. volledig vast benoemden), loopt de referteperiode van januari tot en met september van dat kalenderjaar.
    • Voor personeelsleden die wel prestaties leveren met uitgestelde bezoldiging in de zomervakantie (bv. tijdelijke personeelsleden in een niet-administratief wervingsambt), al is dit maar voor een beperkte opdracht (in tijd en/of volume) en ook al hebben ze daarnaast een vaste benoeming, loopt de referteperiode samen met het schooljaar (en dus van september van het vorige kalenderjaar tot en met juni van het betreffende kalenderjaar).

    Het bestuur kan voor alle personeelsleden, met en zonder uitgestelde bezoldiging, eenzelfde deadline afspreken voor het indienen van de intentieverklaring en het doorgeven van het bedrag van het flexbudget. Zo kan het bestuur 31 augustus vooropstellen voor alle personeelsleden.

    Meer info over de opstart en aanvraag van een fietslease, alsook over de andere modaliteiten van de regeling voor onderwijs, lees je hier: omzendbrief PERS/2024/03 van 18/10/2024. Via ‘Mijn Onderwijs Personeel’ kunnen personeelsleden zelf een simulatie maken van het in het volgende kalenderjaar beschikbare flexbudget.

    Info over de lopende raamovereenkomst en andere praktische info (model intentieverklaring, model fietspolicy in het kader van de samenwerking met o2o) vind je op de webpagina van DOKO.    

    Omdat een aanvraag van een verlofstelsel een impact kan hebben op een aangegane of geplande fietslease, bezorgen we je bij de downloads een document waarin de effecten van de verschillende verlofstelsels op de eindejaarstoelage en dus het flexbudget in overzicht worden uitgelegd.

    Verplaatsingsvergoedingen

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Woon-werkverkeer

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Wat is woon-werkverkeer?

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Met woon-werkverkeer wordt bedoeld: elke verplaatsing van en naar het werk vanaf de wettelijke woonplaats, maar ook vanaf een andere verblijfplaats (indien het personeelslid gedurende een bepaalde periode of op geregelde tijdstippen op een ander adres dan de wettelijke verblijfplaats vertoeft, én daarbij de werkgever op voorhand op de hoogte heeft gebracht van zijn verblijfplaats). Het spreekt voor zich dat de verplaatsingen vanaf de woon- of verblijfplaats gebeuren in het kader van de contractuele opdracht.

    Het feit dat een personeelslid meerdere keren per dag de verplaatsing van thuis naar het werk en omgekeerd zou maken, neemt niet weg dat elk van deze verplaatsingen moet beschouwd worden als woon-werkverkeer. Toch zal bij woon-werkverplaatsingen met de fiets slechts één heen-en-weertraject worden vergoed.

    Een verplaatsing tussen vestigingsplaatsen van dezelfde school (zelfde instellingsnummer) valt in principe onder woon-werkverkeer.

    Het ogenblik van de verplaatsing speelt geen rol; ook tijdens het weekend of in de vakantie kan er sprake zijn van woon-werkverkeer.

    Welke verplaatsingen worden vergoed?

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Het schoolbestuur komt enkel tussen in woon-werkverkeer dat geheel of gedeeltelijk gebeurt met

    • de fiets (gewone fiets, elektrische fiets of speedpedelec);
    • het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro).

    Wanneer je personeelslid meerdere verplaatsingen per dag maakt, zal er maar één heen- en weertraject vergoed worden. Het ogenblik van de verplaatsing speelt geen rol. Er kan ook sprake zijn van woon-werkverkeer tijdens het weekend of in de vakantie.

    Wordt je personeelslid ingezet op meerdere vestigingsplaatsen van de school of in verschillende scholen van hetzelfde schoolbestuur, dan vallen de verplaatsingen tussen de verschillende vestigingsplaatsen of scholen onder de regeling woon-werkverkeer.

    Op de dagen waarop de ondersteuner enkel een opdracht heeft op de school voor buitengewoon onderwijs waar hij is aangesteld, geldt de gewone regeling woon-werkverkeer. Indien dat niet het geval is, geldt de regeling voor dienstverplaatsingen.

    Voor een lid van het lerarenplatform worden alle verplaatsingen naar de deelnemende scholen van het lerarenplatform beschouwd als woon-werkverkeer.

    Hoeveel bedraagt de vergoeding?

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Openbaar vervoer

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Elke afstand tot maximaal 250 kilometer komt in aanmerking voor terugbetaling. Het recht op een terugbetaling is beperkt tot de prijs van het goedkoopste vervoersbewijs dat beschikbaar is bij het gebruikte vervoermiddel. Een fietsvergoeding voor het volledige traject en een vergoeding voor gebruik van het openbaar vervoer voor datzelfde traject op eenzelfde dag kan je niet cumuleren.

    Om gebruik te kunnen maken van het recht op terugbetaling, moet je personeelslid zijn vervoersbewijs binnen brengen bij het schoolbestuur. Het schoolbestuur betaalt op het einde van de maand, volgend op de maand waarin de geldigheidsduur van het vervoersbewijs is verstreken, het vervoersbewijs terug. Het Lokaal Onderhandelingscomité (LOC) of de ondernemingsraad kunnen onderhandelen over een eerder tijdstip van terugbetaling. Meerdere trajecten per dag worden terugbetaald.

    Fiets

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Om een vergoeding te krijgen voor het afleggen van het traject woon-werkverkeer met de (elektrische) fiets of speedpedelec moet het traject minimaal 1 kilometer bedragen. Je kan slechts één traject per dag vergoeden. Fietst je personeelslid tijdens de middagpauze naar huis en terug, ook dan heeft hij/zij slechts recht op één fietsvergoeding.

    De fietsvergoeding bedraagt 0,21 euro per kilometer vanaf 1 januari 2022 (0,15 euro per kilometer tot en met 31 december 2021). Een fietsvergoeding voor het volledige traject en een vergoeding van gebruik van het openbaar vervoer voor datzelfde traject op eenzelfde dag kan je niet cumuleren. Om recht te hebben op een fietsvergoeding moet je personeelslid een verklaring op eer afleggen bij het schoolbestuur op de laatste dag van de maand waarin hij/zij de fietsverplaatsingen heeft afgelegd.

    De uitbetaling gebeurt op het einde van de maand die volgt op de maand waarin de verplaatsingen zijn afgelegd. Het LOC of de ondernemingsraad kunnen een ander tijdstip van uitbetaling overeenkomen.

    Hoe vorder je de vergoedingen terug?

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Als bestuur kan je de vergoedingen terugvorderen van de overheid. Deze terugvordering gebeurt per kalenderjaar en moet je ten laatste op 28 februari van het daaropvolgende jaar indienen. De gebruikte vervoersbewijzen moet je gedurende een periode van vijf jaar bijhouden voor de verificatie (punt 3.2.2, omzendbrief 13AC/CR/JVM/JS, Volledige tenlasteneming door de werkgever van de vervoerskosten).

    Dienstverplaatsingen

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Het schoolbestuur vergoedt alle activiteiten die in zijn opdracht gebeuren, zoals het volgen van externe nascholingen, studie-uitstappen, vakvergaderingen buiten de school, uitstappen met internen op woensdagnamiddag.

    Verplaatsingen die je personeelslid maakt voor deelname aan een inspraakorgaan vallen onder de regeling van de dienstverplaatsingen, zelfs als deze gebeuren naar de eigen school.

    Ook de verplaatsingen van vervolgschoolcoaches worden als dienstverplaatsingen gekwalificeerd. De contactschool neemt normaal de kosten voor haar rekening. Over de verdeling van de kosten maken de scholen lokaal afspraken.

    Voor de ondersteuner wordt het volledige traject (van deur tot deur), dat hij/zij aflegt tijdens een dag waarin hij/zij een ondersteuningsopdracht uitvoert, als dienstverplaatsing vergoed. Het traject woon-werkverkeer brengt het bestuur niet in mindering. Op de dagen waarop de ondersteuner enkel een opdracht heeft op de school voor buitengewoon onderwijs waar hij/zij is aangesteld, geldt de gewone regeling woon-werkverkeer​​​​​​.

    Dienstverplaatsingen kunnen gebeuren op een lesdag, maar ook in de vakantie of op een lesvrije dag.

    Voert je personeelslid een dienstverplaatsing uit met de moto, wagen, bromfiets of via het openbaar vervoer, dan heeft die recht op een vergoeding. Voor verplaatsingen met de trein is de vergoeding beperkt tot het tarief dat van toepassing is voor een vervoersbewijs in tweede klasse. Voor elke dienstverplaatsing die het personeelslid maakt met de eigen wagen, moto of bromfiets is er recht op een vergoeding die gelijk is aan het bedrag dat federale ambtenaren ontvangen en dat jaarlijks wordt herzien op 1 juli.

    Voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 bedraagt de vergoeding 0,4415 euro per kilometer
    Voor de periode van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 bedraagt de vergoeding 0,4449 euro per kilometer

    Je bestuur kan het bedrag met tien procent verminderen indien ze een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen.

    Dienstverplaatsingen met de fiets moet het bestuur enkel vergoeden als het gaat om stagebegeleiding in het voltijds gewoon secundair onderwijs of in het buitengewoon secundair onderwijs. De fietsvergoeding bij stagebegeleiding in het gewoon voltijds secundair onderwijs of in het buitengewoon secundair onderwijs bedraag 0,21 euro per kilometer (punt 3.1.1, omzendbrief SO/2015/01, Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing). Het schoolbestuur kan ervoor kiezen om ook andere dienstverplaatsingen met de fiets te vergoeden.

    Je maakt best in het LOC vooraf duidelijke afspraken over het vertrekpunt van een dienstverplaatsing (vanuit de woonplaats, vanuit de school …) en de vergoeding van mogelijke parkeerkosten in functie van het berekenen van de vergoeding. Het lijkt ons logisch dat het schoolbestuur ook de parkeerkosten betaalt bij afgifte van het gebruikte en gevalideerde parkeervignet, maar dit is geen wettelijke verplichting.
     
    We geven enkele mogelijke afspraken die aangepast kunnen worden naar een eigen regeling.

    1. De vergoeding wordt in alle omstandigheden berekend op basis van de effectief afgelegde afstand, ongeacht van waar (thuis, de school of een andere locatie) het personeelslid vertrekt naar de bestemming. Er kan enkel sprake zijn van “een andere locatie” in het geval van opeenvolgende dienstverplaatsingen.
    2. De vergoeding wordt in alle omstandigheden berekend op basis van de afstand tussen de school en de bestemming, ongeacht van waar (thuis, de school of een andere locatie) het personeelslid vertrekt naar de stemming. Er kan enkel sprake zijn van “een andere locatie” in het geval van opeenvolgende dienstverplaatsingen.
    3.  Indien het personeelslid van thuis (of een andere locatie dan de school) uit vertrekt naar de bestemming (of omgekeerd), wordt de vergoeding berekend op basis van de effectief afgelegde kilometers, maar de kilometers die het personeelslid normaliter in woon-werkverkeer zou afleggen, worden ervan afgetrokken. Er kan enkel sprake zijn van “een andere locatie” in het geval van opeenvolgende dienstverplaatsingen.
    4. In het geval een personeelslid rechtstreeks van thuis (of een andere locatie dan de school) de verplaatsing maakt naar de bestemming (of omgekeerd), wordt dit enkel beschouwd als dienstverplaatsing als de effectief afgelegde afstand korter is dan de afstand tussen de school en de beoogde bestemming. Is dat niet het geval, dan wordt de vergoeding berekend op basis van de afstand tussen de school en de beoogde bestemming. Er kan enkel sprake zijn van “een andere locatie” in het geval van opeenvolgende dienstverplaatsingen.

    voorbeeld

    1. Een leraar, wiens woonplaats op 8 kilometer van de school ligt, volgt op vraag van zijn directeur op een lesvrije voormiddag een nascholing op een externe locatie. Deze externe locatie ligt op 3 kilometer van zijn huis en op 6,5 kilometer van de school. De leraar vertrekt rechtstreeks van thuis naar de nascholing, gaat dan van de nascholing naar de school voor zijn lesopdracht in de namiddag, en gaat ‘s avonds van de school naar huis. De laatste rit, van school naar huis, bedraagt 8 kilometer, en valt sowieso onder woon-werkverkeer.

    • Indien voor afspraak 1 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 9,5 kilometer (3 + 6,5) een vergoeding uitkeren.
    • Indien voor afspraak 2 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 13 kilometer (6,5 + 6,5) een vergoeding uitkeren.
    • Indien voor afspraak 3 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 1,5 kilometer (3 + 6,5 – 8) een vergoeding uitkeren.
    • Indien voor afspraak 4 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 9,5 kilometer (3 + 6,5) een vergoeding uitkeren
    2. Een school organiseert haar pedagogische studiedag op een externe locatie, 15 kilometer van de school. Een TA, wiens woonplaats zich bevindt op 4 kilometer van de school en op 16 kilometer van de ex-terne locatie, maakt rechtstreeks de verplaatsing van thuis naar de externe locatie. Op het einde van de pedagogische studiedag gaat de TA bij een leverancier aangekochte bouwmaterialen halen, die in de lessen PV zullen gebruikt worden. Het magazijn van de leverancier bevindt zich op 10 kilometer van de school, op 5 kilometer van de locatie van de pedagogische studiedag, en op 12 kilometer van het huis van de TA. De TA zet de opgehaalde materialen onmiddellijk af op de school, en rijdt daarna huiswaarts. De laatste rit, van school naar huis, bedraagt 4 kilometer, en valt sowieso onder woon-werkverkeer.
    • Indien voor afspraak 1 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 31 kilometer (16 + 5 + 10) een vergoeding uitkeren.
    • Indien voor afspraak 2 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 50 kilometer (15 + 15 + 10 + 10) een vergoeding uitkeren.
    • Indien voor afspraak 3 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 27 kilometer (16 + 5 + 10 – 4) een vergoeding uitkeren.
    • Indien voor afspraak 4 werd geopteerd, moet het schoolbestuur voor 30 kilometer (15 + 5 + 10) een vergoeding uitkeren.

    Ook met betrekking tot parkeerkosten die een personeelslid in het kader van een dienstverplaatsing heeft gemaakt, kunnen afspraken geformuleerd worden. Enkele mogelijke afspraken kunnen zijn:

    1. Parkeerkosten worden terugbetaald tegen afgifte van het gebruikte en gevalideerde parkeervignet.
    2. Parkeerkosten worden nooit terugbetaald.
    3. Parkeerkosten worden niet terugbetaald, maar het schoolbestuur kent ter compensatie wel een hogere kilometervergoeding toe dan het wettelijk vereiste minimum.

    Verplaatsingsvergoedingen kan je niet terugvorderen van de overheid.

    Verplaatsingen in het kader van onderwijs aan huis

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Voor personeelsleden die belast zijn met tijdelijk (TOAH) of permanent (POAH) onderwijs aan huis heeft de overheid een aparte regeling ingevoerd. Het schoolbestuur vergoedt de verplaatsingen van deze personeelsleden onder dezelfde voorwaarden als het personeel van de Vlaamse gemeenschap.

    Deze regeling doet echter geen afbreuk aan de regelgeving die geldt voor woon-werkverkeer. De verplaatsingen die de leraar maakt van zijn woonplaats of de school tot aan de woonplaats van de leerling worden vergoed.

    Het bestuur kan de uitbetaalde verplaatsingsvergoedingen in het kader van TOAH en POAH terugvorderen van de overheid

    De terugvordering gebeurt per kalenderjaar en moet bij de overheid ingediend worden voor 28 februari van het daaropvolgende kalenderjaar.

    De fietsvergoeding bedraagt 0,21 euro per kilometer. Trein-, tram- en buskaarten worden terugbetaald aan het tarief van een vervoersbewijs voor tweede klasse.
     
    Bij verplaatsingen met de eigen wagen kent het bestuur een kilometervergoeding toe. De tarieven voor kalenderjaar 2025 zijn:

    • van 1 januari 2025 tot en met 30 juni 2025: 0,4415 euro per km
    • van 1 juli 2025 tot en met 31 december 2025: 0,4449 euro per km

    Begrafenisvergoeding

    sla link op in klembord

    Kopieer

    Nabestaanden kunnen bij overlijden van een onderwijspersoneelslid een tegemoetkoming ontvangen voor de gemaakte begrafeniskosten. Hoe je de begrafenisvergoeding moet aanvragen, bij wie de aanvraag moet gebeuren en op welk bedrag je recht hebt, verschilt naargelang het statuut van het personeelslid:

    Contact

    Lieve Caluwaerts
    stafmedewerker
        An Cornelis
        stafmedewerker
            Els Goeminne
            stafmedewerker
                Suzy Sterck
                stafmedewerker
                    ×
                    Kijkt als...
                    Niveau
                    Regio
                    Kan ik je helpen?