Hoe bouwt je personeelslid geldelijke anciënniteit op? Welke diensten komen hiervoor in aanmerking? Hoe bereken je de geldelijke anciënniteit van je personeelslid?
Voor personeelsleden die voor het eerst in dienst treden op 1 september 2021 of later, geldt de minimumleeftijd niet meer. Hun geldelijke anciënniteit begint te lopen vanaf de dag van de aanstelling.
Voor personeelsleden die al dienst gepresteerd hadden vóór 1 september 2021, blijft de oude regeling geldig die we hieronder verder toelichten.
Voor elke salarisschaal is er wettelijk vastgelegd vanaf welke leeftijd je personeelslid geldelijke anciënniteit begint op te bouwen. Heeft je personeelslid die minimumleeftijd nog niet bereikt, dan blijf hij/zij bezoldigd aan nul jaar salarisanciënniteit. Voor de belangrijkste salarisschalen is de minimumleeftijd:
Eenmaal je personeelslid die minimumleeftijd bereikt heeft, bouwt het geldelijke anciënniteit op vanaf de eerste dag van de volgende maand.
Wanneer je personeelslid overstapt naar een ander ambt waarvoor een andere salarisschaal wordt toegekend met een andere minimumleeftijd, wordt de geldelijke anciënniteit herzien. Daardoor kan de geldelijke anciënniteit soms stijgen of dalen bij de overstap naar een andere betrekking.
Voor de geldelijke anciënniteit van je personeelslid komen onder andere volgende diensten in aanmerking:
Heeft je personeelslid diensten verricht in een gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs, maar was het eigenlijk contractueel verbonden aan een instelling van de sector Welzijn (soms MFC of MPI genoemd, ofwel instelling die gesubsidieerd is door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap), en is hij/zij nadien in dienst getreden als gesubsidieerd personeelslid in het buitengewoon onderwijs, dan kan het personeelslid die vroegere contractuele diensten onder strikte voorwaarden in aanmerking laten komen voor zijn/haar geldelijke anciënniteit (zie punt 6, omzendbrief PERS/2005/06, Geldelijke anciënniteit – diensten die in aanmerking komen).).
Ook contractuele diensten van studiemeester-opvoeder of beheerder gepresteerd in een internaat na 1 september 1985 komen in aanmerking voor salarisanciënniteit. Het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten maakte het bijkomend mogelijk om geldelijke anciënniteit in te brengen voor diensten gepresteerd als voormalig contractueel medewerker van dat internaat. Immers, voor personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023 in dienst waren als contractueel personeelslid en op 1 september 2023 of later aangesteld werden als directeur, internaatsmedewerker of administratief medewerker in het onderwijsinternaat binnen de gesubsidieerde omkadering, werd de geldelijke anciënniteit die uiterlijk op 31 augustus 2023 door het bestuur werd toegekend als contractueel personeelslid meegenomen naar deze ambten.
Diensten gepresteerd in een Centrum voor Basiseducatie (CBE), het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (VOCVO), het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie (VOCB), bij een consortium Volwassenenonderwijs, bij NT2 Brussel of het Centrum Nederlands voor Migranten komen in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit in alle onderwijsniveaus.
Sommige prestaties die in het onderwijs zijn geleverd als gesubsidieerd personeelslid (gesco), als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs (codo) of als contractueel personeelslid ten laste van de werkingsmiddelen (cowe) of als tewerkgestelde werkloze (tww) kunnen in aanmerking komen (zie omzendbrief PERS/2005/18, Omzendbrief betreffende de opname van bepaalde contractuele diensten in de geldelijke en sociale anciënniteit).
Diensten die niet gesubsidieerd zijn door AGODi of AHOVOKS zijn niet gekend door het werkstation, en moet je expliciet melden. Daarvoor gebruik je bijlage 1 bij de omzendbrief PERS/2005/06, Geldelijke anciënniteit – diensten die in aanmerking komen.
De prestaties die je personeelsleden geleverd hebben bij een overheidsdienst komen mee in aanmerking voor hun geldelijke anciënniteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om diensten bij een ministerie, provincie, gemeente, OCMW, VRT, VDAB, … Het hoeft niet te gaan om prestaties bij een Belgische of Vlaamse of lokale overheidsdienst: ook diensten in een andere lidstaat van de Europese Unie komen in aanmerking (zie ook omzendbrief PERS/2003/02 (13AC), Diensten verstrekt in een lidstaat van de Europese Unie).
Deze diensten komen in aanmerking:
AGODi en AHOVOKS hebben geen gegevens over de loopbaan van personeelsleden buiten het onderwijs, ook niet van de diensten die ze bij een overheid hebben gepresteerd. Het werkstation brengt je op de hoogte met het formulier dat je vindt als bijlage 1 bij de omzendbrief PERS/2005/06, geldelijke anciënniteit – diensten die in aanmerking komen.
Was je personeelslid voorheen tewerkgesteld in de privésector (als werknemer of als zelfstandige) en treedt het nadien in dienst als gesubsidieerd personeelslid in het onderwijs, dan start hij/zij in de regel aan het minimum van de salarisschaal, dus aan nul jaar geldelijke anciënniteit. In sommige gevallen kan de vroegere tewerkstelling in de privésector echter wel worden meegerekend voor de geldelijke anciënniteit:
Erkenning als nuttige ervaring kan
Personeelsleden die in het schooljaar 2020-2021 aangesteld waren met punten ICT-coördinatie (vakcode 785) en bij wie nuttige ervaring was opgenomen in hun geldelijke anciënniteit, behouden die nuttige ervaring na ambtshalve concordantie. Hiervoor geldt geen volumebeperking.
In andere ambten kan geen geldelijke anciënniteit worden ingebracht op basis van nuttige ervaring in de privésector. Daardoor is het mogelijk dat een personeelslid dat is aangesteld in verschillende ambten of dat een leraar die is belast met verschillende vakken, telkens aan een andere geldelijke anciënniteit wordt bezoldigd.
Het is de overheid die bepaalt of de ervaring die het personeelslid heeft opgedaan in de privésector nuttig is voor een bepaald ambt, vak of specialiteit. De procedure ter erkenning van nuttige ervaring vraagt je personeelslid aan via de school. Dat kan zelfs als het personeelslid nog niet is aangesteld.
De Vlaamse regering neemt al jaren maatregelen om het lerarentekort aan te pakken. Zo heeft men de voorbije jaren pogingen ondernomen om mensen uit de privésector of zelfstandigen aan te moedigen de stap naar onderwijs te zetten door ervoor te zorgen dat zij een deel van de anciënniteit uit hun eigen werkervaring konden laten valideren als geldelijke anciënniteit in het onderwijs.
De erkenning van geldelijke anciënniteit voor diensten vanuit de privésector of als zelfstandige is de voorbije jaren een aantal keer aangepast waardoor we momenteel eigenlijk vier fases kunnen onderscheiden.
De geldelijke anciënniteit die je nu kan meenemen als zijinstromer op basis van diensten gepresteerd als werknemer in de privésector of als zelfstandige (zonder dat er een link moet zijn met het vak dat je geeft of het ambt dat je uitoefent), kan je combineren met de hierboven beschreven nuttige ervaring (waar deze link wel vereist is). Als zijinstromer kan je momenteel tot 15 jaar geldelijke anciënniteit laten valideren en daar bovenop ook nog eens tot 10 jaar nuttige ervaring. Openbare diensten (onbeperkt in de tijd) kunnen ook worden gecombineerd met een validatie als zij-instromer en nuttige ervaring. Deze combinaties kunnen enkel als het om verschillende periodes gaat. Je kan dezelfde periode nooit tweemaal valideren.
Een loodgieter heeft 30 jaar gewerkt deels als werknemer en deels als zelfstandige en besluit daarna om zijn kennis ten dienste te stellen van het onderwijs. Hij wordt op 1 september 2024 aangesteld als leraar sanitair. Als zijinstromer kan hij in die periode 15 jaar geldelijke anciënniteit laten valideren. Omdat het vak sanitair ook recht zal geven op ‘nuttige ervaring’ zal het personeelslid ook nog eens 10 jaar kunnen meenemen voor zijn geldelijke anciënniteit. Hierdoor zal hij eigenlijk starten met een geldelijke anciënniteit van 25 jaar.
De erkenning van geldelijke anciënniteit voor diensten vanuit de privésector of als zelfstandige is de voorbije jaren een aantal keer aangepast waardoor we momenteel eigenlijk vier fases kunnen onderscheiden.
Fase 1 : van 1 september 2020 tot 30 november 2021: 8 jaar geldelijke anciënniteit
Als je in deze fase aan de slag ging kon je maximum 8 jaar geldelijke anciënniteit laten valideren voor een aanstelling in een knelpuntvak of een knelpuntambt. In deze fase waren er een beperkt aantal knelpuntvakken/ambten.
Fase 2: van 1 december 2021 tot 31 augustus 2023: 10 jaar geldelijke anciënniteit
Als je in deze fase aan de slag ging kon je tot maximum 10 jaar geldelijke anciënniteit laten valideren voor een aanstelling in een knelpuntvak of een knelpuntambt. De lijst met knelpuntvakken en knelpuntambten werd in deze fase behoorlijk uitgebreid.
Fase 3: van 1 september 2023 tot 31 augustus 2025: 15 jaar geldelijke anciënniteit
Als je in deze fase aan de slag ging of gaat kan je tot maximum 15 jaar geldelijke anciënniteit laten valideren voor een aanstelling in een knelpuntvak of een knelpuntambt. De lijst met knelpuntvakken en knelpuntambten is opnieuw uitgebreider in vergelijking met de vorige fase.
Fase 4: vanaf 1 september 2025: 8 jaar geldelijke anciënniteit
Als je vanaf 1 september 2025 aan de slag gaat zal je tot maximum 8 jaar geldelijke anciënniteit kunnen laten valideren. Vanaf die datum zal allicht ook de lijst met knelpuntvakken en knelpuntambten weer aangepast worden maar we gaan voorlopig uit van dezelfde knelpuntvakken en knelpuntambten als in fase 3. Fase 4 is bovendien in de veronderstelling dat er geen andere maatregelen worden genomen door de Minister van Onderwijs.
- BASISONDERWIJS - Schematische voorstelling van de validering van de geldelijke anciënniteit voor zijinstromers92KB pdf
- BUITENGEWOON BASISONDERWIJS - Schematische voorstelling van de validering van geldelijke anciënniteit voor zijinstromers82KB pdf
- GEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS+ OV4 - Schematische voorstelling van de validering van geldelijke anciënniteit voor zijinstromers97KB pdf
- BUITENGEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS OV1 OV2 OV3 - Schematische voorstelling van validering van geldelijke anciënniteit voor zijinstromers97KB pdf
Als je als zijinstromer in het onderwijs wordt aangesteld dan wordt er een ‘foto genomen’ op het moment van aanstelling. Wat staat er dan op die foto?
Als een ambt pas na de aanstelling van je personeelslid als knelpuntambt wordt erkend, komen de jaren als werknemer of als zelfstandige niet in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit (punten 1.2.8.1. (bao) en 1.3.9.1 (so), omzendbrief PERS/2020/04, Geldelijke validering van ervaring als werknemer of zelfstandige voor knelpuntambten en -vakken voor zijinstromers).
Als hij/zij werd aangesteld in een knelpuntambt en dat ambt wordt op een later tijdstip van de lijst met knelpuntambten verwijderd, dan heeft dat geen negatieve invloed op zijn/haar geldelijke anciënniteit (punten 1.2.8.2. (bao) en 1.3.9.2 (so), omzendbrief PERS/2020/04, Geldelijke validering van ervaring als werknemer of zelfstandige voor knelpuntambten en -vakken voor zijinstromers).
De geldelijke anciënniteit blijft verworven:
AGODi en (voor het volwassenenonderwijs) AHOVOKS hebben geen gegevens over de loopbaan van personeelsleden buiten het onderwijs. Het werkstation breng je op de hoogte met het formulier dat je vindt als bijlage 1 bij de omzendbrief PERS/2005/06, Geldelijke anciënniteit – diensten die in aanmerking komen.
Wie een negatieve beslissing kreeg op basis van de reglementering die toen geldig was, maar omwille van de nieuwe regelgeving toch in aanmerking meent te komen, kan opnieuw een dossier indienen voor bijkomend onderzoek (zie punt 3.4, omzendbrief PERS/2020/04, Geldelijke validering van ervaring als werknemer of zelfstandige voor knelpuntambten en -vakken voor zijinstromers).
Sommige volledige dienstonderbrekingen zijn gelijkgesteld met dienstactiviteit. Tijdens de opname van die dienstonderbrekingen blijft je personeelslid even goed geldelijke anciënniteit opbouwen. Dit is onder andere het geval tijdens:
Volledige dienstonderbrekingen die reglementair niet zijn gelijkgesteld met dienstactiviteit (non-activiteit), dragen niet bij tot de geldelijke anciënniteit. Dit is onder meer het geval voor:
Een uitzondering hierop vormt het politiek verlof van ambtswege (punt 4.9, omzendbrief PERS/2006/10, Politiek verlof) en het voltijds politiek verlof op verzoek van het personeelslid (punt 5.9, omzendbrief PERS/2006/10, Politiek verlof). Beide verlofstelsels zijn gelijkgesteld met non-activiteit en dragen niet bij tot de opbouw van dienst- en ambtsanciënniteit maar wél tot de opbouw van geldelijke anciënniteit. Je personeelslid behoudt tijdens zijn afwezigheid ook zijn rechten op bevordering tot een hogere salaristoelage. Tijdens de periodes van politiek verlof van ambtswege of voltijds politiek verlof op verzoek van het personeelslid ontvangt je personeelslid geen salaristoelage, tenzij voor het deel dat het nog effectief presteert .
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen voltijdse en deeltijdse prestaties. Ook wanneer je personeelslid minder dan halftijds presteert, wordt het aantal maanden opgebouwde anciënniteit niet gehalveerd, dit in tegenstelling tot de dienstanciënniteit. Wanneer het dus bijvoorbeeld 1/36ste presteert tijdens een volledig schooljaar, dan bouwt het 1 jaar geldelijke anciënniteit op, terwijl het maar een half jaar dienstanciënniteit opbouwt.