Voor een structuuronderdeel dat wordt geprogrammeerd vanaf het schooljaar 2024-2025 geldt per afzonderlijke vestigingsplaats een minimumnorm van vijf regelmatige leerlingen op de eerste lesdag van oktober van het schooljaar van programmatie of het daaropvolgend schooljaar. Voor de structuuronderdelen vermeld in bijlage 9 van de SO 61 kan de norm ook nog worden bereikt in het tweede daaropvolgende schooljaar.
De minimumnorm wordt toegepast:
De minimumnorm wordt toegepast:
- In de tweede graad en derde graad op het eerste leerjaar van de graad in kwestie.
- In het derde leerjaar van de derde graad op de eerste lesdag van oktober of op de eerste lesdag van maart, naargelang het geval, als het een structuuronderdeel is dat op semesterbasis wordt georganiseerd.
- Op de niet-duale variant, de duale variant en de aanloopvariant van een gelijknamig structuuronderdeel samen.
Voor de 7de jaren wordt dit voornamelijk bepaald door het onderscheid niche (niet vrij programmeerbaar) en niet-niche (wel vrij programmeerbaar). Het verschil zit in de procedure die je moet volgen als je een 7de leerjaar wil inrichten. Voor een vrij programmeerbaar 7de leerjaar volstaat een melding aan AgODi uiterlijk 1 april. Je vindt alle relevante informatie op de PRO-pagina Onderwijsplanning.
Concordanties van een huidig 7de leerjaar naar een niet-niche 7de leerjaar in de modernisering so moeten uiterlijk 30/11/24 worden gemeld indien er een keuzemogelijkheid bestaat. Het huidige 7de leerjaar bso Kinderzorg kan enkel worden geconcordeerd naar het nieuwe 7de leerjaar na OK3 Kinderbegeleider. De school hoeft dus geen verdere actie te ondernemen. Je vindt alle relevante informatie op de PRO-pagina Onderwijsplanning.
In een 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt behalen leerlingen een bewijs van beroepskwalificatie. Het belang daarvan is vooral gerelateerd aan de bijkomende beroepsgerichte competenties die leerlingen verwerven en die een meerwaarde vormen voor hun toetrede tot de arbeidsmarkt. Het niveau van de beroepskwalificatie (dat onafhankelijk van de onderwijscontext wordt bepaald) is daarbij van ondergeschikt belang.
De regelgeving voorziet geen specifieke instapmomenten. Leerlingen die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, kunnen op elk moment van het schooljaar van rechtswege worden toegelaten tenzij de studierichting volzet is. Voor de huidige specialisatiejaren volstaat een diploma so. In het huidige specialisatiejaar bso behaalt de leerling een diploma secundair onderwijs (zonder onderscheid tussen OK3 en OK4) dat hem toelaat tot het hoger onderwijs (professionele bacheloropleidingen).
Het zal wel belangrijk zijn om samen met de leerling een intakegesprek te voeren. Naargelang het tijdstip waarop de leerling zich aandient, zal moeten worden bekeken in welke mate er nog voldoende tijd en ruimte is om de leerplandoelen van het 7de jaar te behalen, en of de keuze om het 7de specialisatiejaar te volgen met het oog op het diploma so een realistische keuze is. Voor sterkere leerlingen zou het een optie kunnen zijn.
Het zal wel belangrijk zijn om samen met de leerling een intakegesprek te voeren. Naargelang het tijdstip waarop de leerling zich aandient, zal moeten worden bekeken in welke mate er nog voldoende tijd en ruimte is om de leerplandoelen van het 7de jaar te behalen, en of de keuze om het 7de specialisatiejaar te volgen met het oog op het diploma so een realistische keuze is. Voor sterkere leerlingen zou het een optie kunnen zijn.
Ja, daar waar een ‘diploma secundair onderwijs’ wordt vermeld als voorwaarde, volstaat een diploma secundair onderwijs OK3.
Indien een 7de leerjaar zowel in het eerste als in het tweede semester wordt aangeboden, dan is de tellingsdatum hetzij 15 januari hetzij 15 mei (of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum een vrije dag is) van dat schooljaar, in die zin dat als datum die met het hoogst aantal regelmatige leerlingen wordt genomen.
Indien een studierichting enkel in het eerste of het tweede semester wordt aangeboden, dan is de tellingsdatum hetzij 15 januari hetzij 15 mei (of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum een vrije dag is) van dat schooljaar, naargelang van het geval. Elke regelmatige leerling wordt voor een halve eenheid verrekend.
Meer informatie vind je in omzendbrief so 55.
Indien een studierichting enkel in het eerste of het tweede semester wordt aangeboden, dan is de tellingsdatum hetzij 15 januari hetzij 15 mei (of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum een vrije dag is) van dat schooljaar, naargelang van het geval. Elke regelmatige leerling wordt voor een halve eenheid verrekend.
Meer informatie vind je in omzendbrief so 55.
Beide 7de leerjaren zijn vrij programmeerbaar. Het 7de leerjaar gericht op hoger onderwijs is vrij programmeerbaar als de school al de derde graad van de arbeidsmarktfinaliteit organiseert. Het 7de leerjaar bijzondere wetenschappelijke vorming is vrij programmeerbaar als de school al de derde graad van de doorstroomfinaliteit of de dubbele finaliteit organiseert. Je vindt alle relevante informatie op de PRO-pagina Onderwijsplanning.
Nee. In het 7de leerjaar gericht op doorstroom hoger onderwijs is het curriculum gebaseerd op de nieuwe minimumdoelen. Dat is op dit moment nog niet het geval voor het tweedekansonderwijs.
Ja, in een 7de leerjaar kan de school interactief afstandsonderwijs organiseren in overeenstemming met de regelgeving terzake.
De school kan een instapproef voorzien, bv. om zicht te krijgen op de beginsituatie van leerlingen. De resultaten van dergelijke proef kunnen echter niet worden gehanteerd om leerlingen te weigeren. De proef biedt dus geen mogelijkheid om af te wijken van de toelatingsvoorwaarden voor de studierichting.
Dat kan enkel op basis van een toelatingsproef (de school bepaalt daarvan zelf de inhoud) en een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Meer info over de overgangs- en toelatingsvoorwaarden vind je op de PRO-pagina Toelatingsvoorwaarden so.
De regelgeving voorziet geen specifieke instapmomenten. Leerlingen die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, kunnen op elk moment van het schooljaar van rechtswege worden toegelaten, tenzij de studierichting volzet is.
Op basis van een diploma so OK4 kan de leerling starten in een 7de leerjaar arbeidsmarkt na behaalde OK4. Op basis van een diploma so OK3 kan de leerling starten in een 7de leerjaar arbeidsmarkt na behaalde OK3; diezelfde leerling kan op basis van dat diploma enkel starten in een 7de leerjaar arbeidsmarkt na behaalde OK4 op basis van een toelatingsproef en een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Meer info over de overgangs- en toelatingsvoorwaarden vind je op de PRO-pagina Toelatingsvoorwaarden so.
In dergelijke gevallen zal een intakegesprek met de betrokken leerling van groot belang zijn: is het voor de leerling op basis van zijn afgelegd onderwijstraject en binnen de voorziene tijd nog mogelijk om het 7de leerjaar met succes af te ronden?
Op basis van een diploma so OK4 kan de leerling starten in een 7de leerjaar arbeidsmarkt na behaalde OK4. Op basis van een diploma so OK3 kan de leerling starten in een 7de leerjaar arbeidsmarkt na behaalde OK3; diezelfde leerling kan op basis van dat diploma enkel starten in een 7de leerjaar arbeidsmarkt na behaalde OK4 op basis van een toelatingsproef en een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Meer info over de overgangs- en toelatingsvoorwaarden vind je op de PRO-pagina Toelatingsvoorwaarden so.
In dergelijke gevallen zal een intakegesprek met de betrokken leerling van groot belang zijn: is het voor de leerling op basis van zijn afgelegd onderwijstraject en binnen de voorziene tijd nog mogelijk om het 7de leerjaar met succes af te ronden?
Kinderopvang en (gezondheids)zorg zijn heel andere settings. De leerlingen die vandaag afstuderen in het 7de leerjaar Kinderzorg en in de toekomst in het 7de leerjaar Kinderbegeleider voldoen aan de kwalificatievereisten om als kinderbegeleider aan de slag te gaan. In het profiel van een kinderbegeleider staan pedagogische competenties centraal. Kinderbegeleider is een pedagogisch beroep binnen de welzijnssector en geen (gezondheids)zorgberoep. Kinderbegeleiders kunnen aan de slag in de gezinsopvang, groepsopvang en buitenschoolse opvang.
Zorgkundige is een gezondheidszorgberoep waarbij federaal is vastgelegd welke de kwalificatievereisten zijn om als zorgkundige te worden erkend en dus ook het visum te krijgen. Ook de taken die een zorgkundige mag uitvoeren, zijn door de federale regelgever bepaald. De zorgkundige kan worden tewerkgesteld in ziekenhuizen, in de residentiële ouderenzorg of thuiszorg.
Vlaanderen heeft de kwalificatievereisten bepaald om als verzorgende (zorgberoep) te worden erkend. Verzorgenden kunnen enkel in de Gezinszorg worden tewerkgesteld. In die (gezondheids)zorg beroepen ligt de focus op zorgcompetenties.
De kinderbegeleider heeft dus een ander profiel en andere kwalificatievereisten dan de verzorgende/ zorgkundige. Al die beroepen hebben echter een professionele basishouding in het omgaan met doelgroepen gemeen (kwaliteitsvol handelen, communiceren, reflectief vermogen …). Daarom wordt er in de derde graad ingezet op die basiscompetenties. In de 7de jaren zet men verder in op de specifieke competenties van de kinderbegeleider enerzijds en van de verzorgende/zorgkundige anderzijds.
Zorgkundige is een gezondheidszorgberoep waarbij federaal is vastgelegd welke de kwalificatievereisten zijn om als zorgkundige te worden erkend en dus ook het visum te krijgen. Ook de taken die een zorgkundige mag uitvoeren, zijn door de federale regelgever bepaald. De zorgkundige kan worden tewerkgesteld in ziekenhuizen, in de residentiële ouderenzorg of thuiszorg.
Vlaanderen heeft de kwalificatievereisten bepaald om als verzorgende (zorgberoep) te worden erkend. Verzorgenden kunnen enkel in de Gezinszorg worden tewerkgesteld. In die (gezondheids)zorg beroepen ligt de focus op zorgcompetenties.
De kinderbegeleider heeft dus een ander profiel en andere kwalificatievereisten dan de verzorgende/ zorgkundige. Al die beroepen hebben echter een professionele basishouding in het omgaan met doelgroepen gemeen (kwaliteitsvol handelen, communiceren, reflectief vermogen …). Daarom wordt er in de derde graad ingezet op die basiscompetenties. In de 7de jaren zet men verder in op de specifieke competenties van de kinderbegeleider enerzijds en van de verzorgende/zorgkundige anderzijds.
Er is geen onderscheid in de middelen die aan een duale of een niet-duale variant van eenzelfde studierichting worden toegekend.
In een 7de leerjaar niet-duaal moet de school minstens 28 wekelijkse lestijden inrichten. In de regel moet de school die spreiden over negen halve dagen. De regelgeving voorziet in de mogelijkheid tot een afwijking op grond van “buitengewone organisatorische, onderwijskundige of levensbeschouwelijke argumenten”. Voor meer informatie, zie omzendbrief so 74.
Nee, dat hoeft niet. Zowel bachelors als masters kunnen de vakken geven. Op dit moment zijn we bezig met het toekennen van de administratieve vakbenamingen aan de verschillende leerplannen. Van zodra het ontwerp klaar is, bespreken we dat in de respectievelijke codi-groepen. Daarna informeren we daarover via de nieuwsbrief.
Meer vragen rond personeelsbeleid en 7de jaars? Surf dan naar onze PRO.-pagina over Ambten, vakken en bekwaamheidsbewijzen.
Meer vragen rond personeelsbeleid en 7de jaars? Surf dan naar onze PRO.-pagina over Ambten, vakken en bekwaamheidsbewijzen.
Scholen die vandaag al een 7de leerjaar duaal inrichten en dat 7de leerjaar ook volgend schooljaar behouden, hoeven geen stappen te ondernemen. Het is niet mogelijk om een huidig 7de leerjaar duaal te concorderen naar een ander 7de leerjaar duaal.
Het is in eerste instantie belangrijk om de leerlingen (en hun ouders) die nu het 7de leerjaar bso zijn gestart goed te informeren over de gevolgen van het niet behalen van het diploma dit schooljaar. Als de leerlingen dit schooljaar niet slagen, zullen ze binnen het gemoderniseerd secundair onderwijs een nieuwe keuze moeten maken om een diploma OK3 of OK4 te behalen of kiezen voor een traject binnen het volwassenonderwijs of de examencommissie.
We adviseren de klassenraad om leerlingen waarvan duidelijk is of wordt dat ze in de gevarenzone komen om niet te slagen, doorheen het schooljaar maximaal te begeleiden om de basisdoelen van het niet gemoderniseerde 7de leerjaar dit schooljaar te behalen (remediëren, uitbreidings- en/of verdiepingsdoelen te beperken/laten vallen ...).
Binnen het gemoderniseerde so zijn een aantal mogelijkheden voorzien. Veel zal echter afhangen van de intrinsieke motivatie en mogelijkheden van de betrokken leerling.
- De leerling kan overzitten in het 7de leerjaar gericht op hoger onderwijs en daar een diploma secundair onderwijs OK4 behalen.
o Leerlingen die het studiegetuigschrift van het 2de jaar van de derde graad hebben gehaald worden van rechtswege toegelaten tot het 7de leerjaar gericht op hoger onderwijs (organisatiebesluit, art. 28).
o In het gemoderniseerde 7de jaar gericht op instroom op hoger onderwijs worden de minimumdoelen van de D/A-finaliteit aangeboden. Voor leerlingen die in het niet gemoderniseerde SO een bso traject hebben gevolgd, is dit mogelijks niet evident.
o Het diploma OK4 verleent toegang tot bacheloropleidingen in het hoger onderwijs.
- De leerling kan een gemoderniseerd 6de jaar A-finaliteit volgen en het diploma secundair onderwijs OK3 behalen.
o In elke geconcordeerde studierichting van de eerder gevolgde studierichting derde graad bso wordt de leerling van rechtswege toegelaten.
o In een andere dan een geconcordeerde studierichting wordt de leerling toegelaten op basis van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad na advies van de klassenraad van het 7de leerjaar dat hij dit jaar volgt. Die verandering kan wegens medische, psychische, sociale of onderwijskundige redenen. Als onderwijskundige reden kan de progressieve uitrol van de modernisering worden vermeld.
o Het diploma OK3 verleent geen toegang tot bacheloropleidingen in het hoger onderwijs, wel tot graduaatsopleidingen.
- De leerling kan een diploma gerichte opleiding in het volwassenenonderwijs (aanvullende algemene vorming (AAV) gecombineerd met een diplomagericht opleiding) volgen.
o Dat kan eventueel met vrijstellingen van inhouden die in het secundair onderwijs al zijn behaald.
o Binnen het volwassenenonderwijs is de modernisering nog niet doorgevoerd en behalen de leerlingen nog het ‘oude’ diploma so.
- De leerling kan een diploma behalen via de examencommissie secundair onderwijs.
o Leerlingen die een 7de leerjaar bso hebben afgewerkt en een C-attest hebben behaald, kunnen vrijstellingen vragen voor vakken waarvoor ze geslaagd waren.
o Vanaf 1 september 2025 kan enkel ingeschreven worden voor de gemoderniseerde studierichtingen.
We adviseren de klassenraad om leerlingen waarvan duidelijk is of wordt dat ze in de gevarenzone komen om niet te slagen, doorheen het schooljaar maximaal te begeleiden om de basisdoelen van het niet gemoderniseerde 7de leerjaar dit schooljaar te behalen (remediëren, uitbreidings- en/of verdiepingsdoelen te beperken/laten vallen ...).
Binnen het gemoderniseerde so zijn een aantal mogelijkheden voorzien. Veel zal echter afhangen van de intrinsieke motivatie en mogelijkheden van de betrokken leerling.
- De leerling kan overzitten in het 7de leerjaar gericht op hoger onderwijs en daar een diploma secundair onderwijs OK4 behalen.
o Leerlingen die het studiegetuigschrift van het 2de jaar van de derde graad hebben gehaald worden van rechtswege toegelaten tot het 7de leerjaar gericht op hoger onderwijs (organisatiebesluit, art. 28).
o In het gemoderniseerde 7de jaar gericht op instroom op hoger onderwijs worden de minimumdoelen van de D/A-finaliteit aangeboden. Voor leerlingen die in het niet gemoderniseerde SO een bso traject hebben gevolgd, is dit mogelijks niet evident.
o Het diploma OK4 verleent toegang tot bacheloropleidingen in het hoger onderwijs.
- De leerling kan een gemoderniseerd 6de jaar A-finaliteit volgen en het diploma secundair onderwijs OK3 behalen.
o In elke geconcordeerde studierichting van de eerder gevolgde studierichting derde graad bso wordt de leerling van rechtswege toegelaten.
o In een andere dan een geconcordeerde studierichting wordt de leerling toegelaten op basis van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad na advies van de klassenraad van het 7de leerjaar dat hij dit jaar volgt. Die verandering kan wegens medische, psychische, sociale of onderwijskundige redenen. Als onderwijskundige reden kan de progressieve uitrol van de modernisering worden vermeld.
o Het diploma OK3 verleent geen toegang tot bacheloropleidingen in het hoger onderwijs, wel tot graduaatsopleidingen.
- De leerling kan een diploma gerichte opleiding in het volwassenenonderwijs (aanvullende algemene vorming (AAV) gecombineerd met een diplomagericht opleiding) volgen.
o Dat kan eventueel met vrijstellingen van inhouden die in het secundair onderwijs al zijn behaald.
o Binnen het volwassenenonderwijs is de modernisering nog niet doorgevoerd en behalen de leerlingen nog het ‘oude’ diploma so.
- De leerling kan een diploma behalen via de examencommissie secundair onderwijs.
o Leerlingen die een 7de leerjaar bso hebben afgewerkt en een C-attest hebben behaald, kunnen vrijstellingen vragen voor vakken waarvoor ze geslaagd waren.
o Vanaf 1 september 2025 kan enkel ingeschreven worden voor de gemoderniseerde studierichtingen.
Hier vind je een overzicht van de 7de leerjaren die duaal kunnen worden aangeboden vanaf 1/9/2025. Een actueel overzicht van het aanbod van duale studierichtingen vind je ook op de website van de overheid Opleidingen | Duaal Leren.
Op het einde van de derde graad A-finaliteit behaalt een leerling een diploma secundair onderwijs OK3. Op het einde van een graduaat behaalt een leerling een OK5. De leerling behaalt dus geen OK4, maar krijgt op basis van de OK5 toegang tot alle prof. bacheloropleidingen.
Aangezien een school geen nieuw studiegebied kan oprichten in het 7de jaar, zijn alle 7de jaren gericht op instroom op de arbeidsmarkt na OK4 vrij programmeerbaar indien de school reeds een aanbod heeft binnen het betrokken studiegebied in de dubbele finaliteit. Enige uitzondering hierop zijn de niche-structuuronderdelen. Je vindt meer informatie in de planningstool op de PRO-pagina Onderwijsplanning.
Vanuit de pedagogische begeleiding voorzien we in de loop van het derde trimester handvatten waarmee je als school aan de slag kan gaan om in functie van een beginsituatieanalyse en om zicht te krijgen op de taalcompetenties van leerlingen.
Cesuurdoelen zijn afgeleid van specifieke minimumdoelen, gelden voor de tweede graad en zijn verplicht te realiseren doelen. Specifieke minimumdoelen zijn ontwikkeld uit de kenmerkende onderdelen van een bepaald wetenschapsdomein. Ze zijn ontwikkeld met het oog op vervolgonderwijs en gelden voor de tweede en derde graad.
Leerplandoelen in een bepaald leerplan realiseren het beoogde studieprofiel van een studierichting en combineren minimumdoelen algemene vorming en specifieke vorming op een geïntegreerde manier vanuit het geheel van dat profiel. De leerplannen voor Wiskunde, Moderne talen en Wetenschappen zijn voorbeelden daarvan. Daarnaast vinden we in de 2de graad leerplannen die uitsluitend gebaseerd zijn op cesuurdoelen (Filosofie, Latijn, Grieks, Economie …).
In wat volgt concentreren we ons op de leerplannen gebaseerd op meer dan cesuurdoelen alleen. Cesuurdoelen vragen niet automatisch een hoger abstractievermogen dan de leerplandoelen die gebaseerd zijn op minimumdoelen algemene vorming. Het is zelfs zo dat bepaalde doelen van de algemene vorming een hoger abstractieniveau kunnen vereisen of complexer kunnen zijn dan de cesuurdoelen.
Het leerplan maakt geen onderscheid tussen cesuurdoelen en andere doelen. Vermits cesuurdoelen deel uitmaken van het geheel is het voor de leraar niet altijd mogelijk, laat staan wenselijk, om die doelen apart in kaart te brengen.
Om de doorstroommogelijkheden van leerlingen in te schatten kan de leraar over alle leerplandoelen heen aandacht hebben voor de mate waarin de leerling complexe concepten en contexten kan verwerken in een gegeven tijd en de mate waarin de leerling inhouden analytisch kan benaderen.
Enkele voorbeelden:
Hetzelfde cesuurdoel kan voorkomen in de D- en de D/A-finaliteit:
- Moderne talen: Nederlands: cesuurdoel voor Moderne talen (D) en Taal en communicatie en Toerisme (D/A): ‘De leerlingen analyseren hoe de context de betekenis van een taaluiting beïnvloedt.’ In Moderne talen is dat het doel 'De leerlingen analyseren met behulp van een communicatiemodel hoe de context de betekenis van een taaluiting beïnvloedt.', in Taal en communicatie en Toerisme is dat 'De leerlingen analyseren hoe de context de betekenis van een taaluiting beïnvloedt.'
Bepaalde doelen van de algemene vorming kunnen een hoger abstractieniveau vragen of complexer zijn dan de cesuurdoelen:
- Wiskunde: DO D-studierichtingen zoals Moderne talen en DG D-studierichtingen zoals Architecturale en beeldende vorming (D); studierichtingen uit het domein STEM (D/A): ‘De leerlingen leggen het verband tussen de grafiek van de functie f(x)=c/x en haar kenmerken.’ Dit leerplandoel is niet complexer/abstracter dan andere leerplandoelen uit de leerplannen. Leerplandoelen over eerstegraadsfuncties zoals ‘De leerlingen bepalen het voorschrift, een grafiek, een tabel van functiewaarden en een verwoording van een eerstegraadsfunctie als één van de andere representaties gegeven is.’, die niet van cesuurdoelen zijn afgeleid, kunnen voor leerlingen bijvoorbeeld moeilijker zijn.
Het is moeilijk om louter op resultaten af te gaan. Leerlingen die er in voldoende mate in slagen om de leerplandoelen voor de algemene vorming in de A-stroom te behalen, zouden vlot moeten kunnen doorstromen naar een studierichting in de D/A-finaliteit. Leerlingen die er vrij vlot in slagen om de leerplandoelen voor de algemene vorming te behalen, evenals bepaalde vormen van verdieping of bepaalde opdrachten die een hoger abstractievermogen vergen, zouden vlot moeten kunnen doorstromen naar een studierichting in de D-finaliteit.
Concrete handvatten voor de oriëntering op basis van de leerplannen van de algemene vorming A-stroom vind je in de tekst Handvatten voor de oriëntering naar een finaliteit na de 1ste graad.
Concrete handvatten voor de oriëntering op basis van de leerplannen van de algemene vorming A-stroom vind je in de tekst Handvatten voor de oriëntering naar een finaliteit na de 1ste graad.
Een basisoptie is geen voorafname op de verdere studiekeuze in de 2de graad; in een observerende en oriënterende 1ste graad is de keuze voor een basisoptie immers niet bepalend voor de doorstroom naar een specifieke studierichting in de 2de graad (met uitzondering van de basisoptie Klassieke talen). Uiteraard zullen leerlingen in een basisoptie kennismaken met domeinspecifieke basisbegrippen, basisconcepten en basisvaardigheden. Die inzichten en vaardigheden kunnen leerlingen ondersteunen in het maken van een bepaalde studiekeuze, maar ze zijn niet noodzakelijk om naar een bepaalde studierichting te kunnen doorstromen; in een specifieke studierichting in de 2de graad komen die inzichten en vaardigheden vanuit een breder perspectief en met meer diepgang aan bod. Dat leerlingen bepaalde items al hebben verkend in de basisoptie, zou in deze dan ook niet demotiverend mogen werken. De leerplannen voor de specifieke vorming in de 2de graad gaan niet uit van enige voorkennis die anders is dan wat in de algemene vorming voor alle leerlingen zit.
Het onderscheid tussen studierichtingen in beide finaliteiten is vrij groot. Het wordt bepaald door twee aspecten: de minimumdoelen algemene vorming en de invulling van de specifieke vorming.
De minimumdoelen voor de D-finaliteit zijn identiek voor domeinoverschrijdende (aso-)richtingen en domeingebonden (kso/tso-)richtingen en liggen qua ambitieniveau op het huidige aso-niveau. In dat opzicht is er een groot verschil met de minimumdoelen voor de D/A-finaliteit die qua ambitieniveau vergelijkbaar zijn met de vroegere eindtermen kso/tso.
Een tweede verschil ligt in de eigenheid van de specifieke vorming. Voor de domeingebonden D-finaliteit wordt die volledig bepaald door specifieke minimumdoelen die de doorstroom naar gerichte (i.e. in het verlengde van de studierichting) academische en bredere professionele bacheloropleidingen moeten faciliteren. Voor de D/A-finaliteit wordt de specifieke vorming bepaald door een beperkter aantal specifieke minimumdoelen die de doorstroom naar gerichte (i.e. in het verlengde van de studierichting) professionele bacheloropleidingen faciliteren, maar ook door één of meer beroepskwalificaties die de doorstroom naar de arbeidsmarkt moeten faciliteren.
De minimumdoelen voor de D-finaliteit zijn identiek voor domeinoverschrijdende (aso-)richtingen en domeingebonden (kso/tso-)richtingen en liggen qua ambitieniveau op het huidige aso-niveau. In dat opzicht is er een groot verschil met de minimumdoelen voor de D/A-finaliteit die qua ambitieniveau vergelijkbaar zijn met de vroegere eindtermen kso/tso.
Een tweede verschil ligt in de eigenheid van de specifieke vorming. Voor de domeingebonden D-finaliteit wordt die volledig bepaald door specifieke minimumdoelen die de doorstroom naar gerichte (i.e. in het verlengde van de studierichting) academische en bredere professionele bacheloropleidingen moeten faciliteren. Voor de D/A-finaliteit wordt de specifieke vorming bepaald door een beperkter aantal specifieke minimumdoelen die de doorstroom naar gerichte (i.e. in het verlengde van de studierichting) professionele bacheloropleidingen faciliteren, maar ook door één of meer beroepskwalificaties die de doorstroom naar de arbeidsmarkt moeten faciliteren.
Cesuurdoelen in de 2de graad zijn ingebed in een leerplan dat ofwel enkel betrekking heeft op specifieke vorming, ofwel algemene vorming en specifieke vorming combineert tot één geheel. Vermits voor alle leerplannen geldt dat de leerplandoelen in voldoende mate moeten worden bereikt, geldt dat ook voor de onderliggende cesuurdoelen.
In het geval de cesuurdoelen de basis vormen van een leerplan dat enkel betrekking heeft op de specifieke vorming (bv. Economie, Latijn, Filosofie …), dan kan het niet in voldoende mate bereiken van de leerplandoelen (en dus de onderliggende cesuurdoelen) leiden tot een clausulering. In het geval de cesuurdoelen samen met minimumdoelen algemene vorming de basis van een leerplan vormen (bv. wiskunde …), geldt het leerplan als één geheel. In het leerplan wordt geen onderscheid gemaakt tussen leerplandoelen gebaseerd op minimumdoelen en leerplandoelen gebaseerd op cesuurdoelen. Dat is weinig zinvol en ook niet altijd mogelijk; in een aantal gevallen versterken minimumdoelen en cesuurdoelen elkaar.
Bij een leerplan dat minimumdoelen en cesuurdoelen combineert is het zeker voor de domeinoverschrijdende richtingen zo dat de cesuurdoelen slechts een beperkt deel van het leerplan en dus van de onderwijstijd innemen. Het onvoldoende realiseren van de betrokken leerplandoelen kan er op basis van een valide en betrouwbare evaluatie nooit toe leiden dat leerlingen een jaartekort behalen voor dat vak. Clausuleren louter op basis van het niet bereiken van de cesuurdoelen zal daarom niet mogelijk zijn.
In de tekst Handvatten voor de oriëntering naar een finaliteit na de 1ste graad is heel wat informatie beschikbaar om de oriëntering naar een finaliteit in de 2de graad te onderbouwen vanuit de leerplannen voor moderne vreemde talen, Nederlands, geschiedenis, wiskunde en wetenschappen. Informatie over de specificiteit van elke studierichting van de 2de graad vind je in de studierichtingsprofielen. Die bevatten voor elke studierichting een beschrijving van de studierichting, de essentie van de specifieke vorming en accenten in de algemene vorming die eigen zijn aan de studierichting.
Eerst en vooral is het belangrijk om te duiden wat ‘niet sterk zijn in’ precies betekent. Leerlingen die vrij vlot de leerplandoelen voor wiskunde en talen bereiken, maar het moeilijker hebben met bepaalde vormen van verdieping of opdrachten die een hoger abstractievermogen vergen, kunnen doorstromen naar de D-finaliteit, maar kiezen in dat geval best voor richtingen die uitgaan van het basisleerplan voor wiskunde en moderne vreemde talen.
Leerlingen die er maar net in slagen om de leerplandoelen voor wiskunde en moderne vreemde talen in voldoende mate te bereiken, maken omwille van het vrij hoge niveau van de algemene vorming in de D-finaliteit, wellicht best een keuze voor een richting in de D/A-finaliteit.
Leerlingen die er maar net in slagen om de leerplandoelen voor wiskunde en moderne vreemde talen in voldoende mate te bereiken, maken omwille van het vrij hoge niveau van de algemene vorming in de D-finaliteit, wellicht best een keuze voor een richting in de D/A-finaliteit.
In de basisopties van de 1ste graad A- en B-stroom verwerven leerlingen bepaalde basisinzichten en basisvaardigheden in het brede domein waarin de basisoptie zich bevindt, of in het geval de school heeft gekozen voor één of meer pakketten, al meer toegespitst op een bepaald subdomein. Omwille van de nieuwe minimumdoelen die de Vlaamse Regering heeft vastgelegd, is het aandeel van de algemene vorming in de nieuwe 2de en de 3de graad A-finaliteit toegenomen ten koste van de specifieke vorming. In het specifiek gedeelte zijn er daarom soms bepaalde keuzes moeten gemaakt worden in wat wel en niet (meer) verplicht aan bod zal moet komen. Het is echter nog steeds de bedoeling dat leerlingen tegen het einde van de 3de graad voldoende theoretisch-technische en praktische competenties hebben verworven om te kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt.
Op basis van de minimummodellessentabel voor de 1ste graad volstaan 8 graaduren wiskunde om het leerplan wiskunde van de A-stroom met voldoende diepgang te realiseren. Binnen dat tijdsbestek moet het mogelijk zijn om leerlingen met de nodige capaciteiten voor wiskunde ook voldoende verdieping aan te bieden met het oog op een studierichting in de D-finaliteit. Niet zozeer het aantal lesuren in de 1ste graad speelt een rol, wel wat concreet aan bod komt in de lessen wiskunde.
Het volledige graadleerplan realiseer je in minstens één vreemde taal. Een minimum van drie graaduren voor die taal lijkt ons absoluut nodig om de leerplandoelen voldoende te kunnen realiseren.
In de richtingen Restaurant en keuken, Moderealisatie en textielverzorging, Beweging en sport en Haar- en schoonheidsverzorging, Organisatie en Logistiek en Onthaal en recreatie ben je verplicht beide talen aan te bieden (Engels + Frans in de lessentabel). In alle andere richtingen van de A-finaliteit met het basisleerplan kan de school de keuze maken tussen Frans en Engels (Engels/Frans in de lessentabel). Het volledige leerplan realiseer je in dat geval in de gekozen taal. Om die reden voorziet de minimummodellessentabel 4 graaduren voor de gekozen taal. De school kiest in dat geval Engels of Frans in functie van haar context (ligging, leerlingenpubliek …), de studierichting en het beroepsprofiel.
Het is mogelijk om de ene vreemde taal aan te bieden in de 2de en de andere in de 3de graad. De school houdt er wel rekening mee dat het leerplan Engels-Frans van de 3de graad verder bouwt op dat van de 2de graad. Het verwachte taalniveau in de 3de graad is dus hoger dan dat in de 2de graad. Om het gevraagde niveau te bereiken in de 3de graad en de continuïteit te waarborgen kan de school daarom in de 2de graad naast 3 uur van de ene taal ook 1 uur van de andere taal aanbieden. In de 3de graad zou de school er dan voor kunnen kiezen om het omgekeerde te doen. Een andere mogelijkheid is om te kiezen voor dezelfde taal in de 2de en 3de graad waarin de leerlingen het volledige leerplan realiseren in de voorziene tijd. Daarnaast kunnen er facultatief bepaalde leerplandoelen uit het leerplan ook in de andere taal worden gerealiseerd, bv. door enkel in te zetten op mondelinge vaardigheden. Dat kan eventueel ook in het kader van differentiatie gebeuren.
Waar de minimummodellessentabel van een studierichting van de A-finaliteit Engels/Frans vermeldt, heeft de school de keuze tussen Engels of Frans. Het leerplan Engels-Frans realiseer je echter ofwel volledig in het Engels ofwel volledig in het Frans.
Het is niet haalbaar om in de 2de graad A-finaliteit de leerplandoelen voor Engels of Frans te bereiken in één lesuur per leerjaar. Een minimum van drie graaduren lijkt ons absoluut nodig om de leerplandoelen in voldoende mate te kunnen realiseren. Indien de school zowel Engels als Frans wil aanbieden, dan voorziet ze best drie graaduren voor elk van beide talen. De school kan daarvoor gebruik maken van de lesuren in het complementair gedeelte.
De school kan ervoor kiezen om dat onderdeel van het leerplan toe te kennen aan de leraar die ook de andere onderdelen van Maatschappelijke vorming voor zijn rekening neemt, maar ze kan er ook voor kiezen om Artistieke vorming als een apart vak in te richten. In het eerste geval lijkt het niet aangewezen om een volledig lesuur per week aan dat onderdeel te besteden; dat zou de realisatie van de andere leerplandoelen van Mavo in het gedrang kunnen brengen. Indien de school kiest voor een apart vak Artistieke vorming dan is het aangewezen om daarvoor een uur uit het complementair gedeelte in te zetten. Het is niet realistisch om de overige leerplandoelen van Maatschappelijke vorming in slechts 5 lesuren/graad te realiseren.
Bij elk leerplan vind je achteraan de minimale basisuitrusting die nodig is om het leerplan in voldoende mate te realiseren. De leerplannen kan je raadplegen via de leerplanpagina’s.
Ja, dat kan. De school kan vanuit haar complementair gedeelte eigen keuzes maken. Het is zeker mogelijk om bijvoorbeeld meer uren wiskunde in te richten en daarvoor lesuren uit het complementair gedeelte te gebruiken.
De school kan het complementair gedeelte volledig vrij invullen. In de modellessentabellen hebben we enkel die suggesties opgenomen waarvoor ook een afzonderlijk leerplan wordt voorzien. Zie in dat verband de tekst Het complementair gedeelte in de tweede graad.
De school beslist in de eerste plaats zelf hoe ze haar evaluatiebeleid vormgeeft. Het Gemeenschappelijk funderend leerplan verdient daarbij bijzondere aandacht. Met betrekking tot dat leerplan geldt des te meer dat evalueren er in essentie op neerkomt dat we het leren waarderen door een waardeoordeel uit te spreken dat het leren versterkt en oriënteert. Evalueren is met andere woorden beoordelen om je leerlingen te waarderen, krachtiger te maken en te sturen. Het gaat erom de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen nauwgezet te ‘evalueren’, niet enkel resultaten, maar ook het leerproces.
De school kan de ontwikkeling en de resultaten van haar leerlingen op verschillende manieren bekijken en in kaart brengen. Ze kan gebruikmaken van verschillende evaluatievormen en op diverse manieren rapporteren. De evaluatie kan gebaseerd zijn op de eigen observatie van een leraar, maar ook op de inbreng van de leerling en op de inbreng van andere leerlingen. De school beslist zelf in overleg met hele lerarenteam hoe smal of breed ze gaat in de evaluatie. Des te breder de evaluatie, des te meer elementen om adequaat te evalueren en over de evaluatie te communiceren.
Het zal daarbij van belang zijn om evaluatievormen en bijbehorende instrumenten vooral gericht en efficiënt in te zetten en vooraf na te denken voor wie en wanneer ze een meerwaarde betekenen. ‘Meer’ en ‘anders’ staat niet gelijk aan ‘beter’. Doordacht gebruik van juiste evaluatie en rapportage in functie van doelen verbetert wel de kwaliteit ervan.
Het is niet zo dat elk leerplandoeldoel op individueel niveau hoeft te worden afgetoetst. Leren is evengoed een collectief gebeuren en voor bepaalde attitudes is het vaak interessant om te weten of er op klas- of schoolniveau ontwikkeling mogelijk is en effectief gerealiseerd wordt. Binnen een positief klas- of schoolklimaat zullen leerlingen zich sterker en gerichter ontwikkelen.
De administratieve vakbenaming PAV (AV PAV) is aan alle vakken van de basisvorming gekoppeld. Dat betekent dat alle personeelsleden die een vereist of voldoende geacht diploma hebben om PAV te geven en over voldoende expertise beschikken, de organisatiemodellen kunnen geven. De lijst met de administratieve vakbekwaamheden kan je raadplegen via de link administratieve vakbenamingen A-finaliteit.
In de modellessentabellen wordt per finaliteit en per vak aangegeven voor welke studierichtingen eenzelfde leerplan geldt. Zo krijgt de school een duidelijk zicht op welke klasgroepen ze zonder enig probleem kan samen zetten. Vanuit de regelgeving kunnen klasgroepen die een verschillend leerplan volgen worden samen gezet. Het is wel belangrijk om daarbij voor ogen te houden dat er voor beide leerlingengroepen voldoende tijd moet zijn om de onderscheiden leerplandoelen te bereiken en dat een vorm van curriculumdifferentiatie noodzakelijk zal zijn. Scholen kunnen er eventueel wel voor kiezen om in dat geval klasgroepen voor een beperkt deel van de lesuren samen te zetten en voor een ander deel van de lesuren apart te zetten.
Het is niet aangewezen om voor leerplannen waar zowel minimumdoelen algemene vorming als cesuurdoelen gelden, klasgroepen die het basisleerplan volgen samen te zetten met klasgroepen die het leerplan met cesuurdoelen volgen. Evenmin is het aangewezen om die leerlingengroepen samen te zetten voor het basisleerplan en enkel op te splitsen voor de cesuurdoelen. Het leerplan met cesuurdoelen dient als geheel te worden bekeken en kan niet zomaar worden opgesplitst in een basisgedeelte en een specifiek gedeelte.
Het is inderdaad de bedoeling dat in de A-finaliteit, los van het onderliggend model, wordt bekeken op welke manier er integratie mogelijk is en op welke manier ervoor wordt gezorgd dat alle leerplandoelen uit de verschillende disciplines expliciet worden gerealiseerd.
Toch is er nog een verschil. In een gedeeltelijk of volledig geïntegreerd model wordt er in de eerste plaats vertrokken van samenhangende bouwstenen. In het vakkenmodel vertrek je van de afzonderlijke vakken. Een ander verschil situeert zich op het vlak van de gemeenschappelijke leerplannen. In de geïntegreerde modellen zijn ook de gemeenschappelijke leerplannen mee geïntegreerd.
Op de leerplanpagina’s vind je bij elk leerplan de contactgegevens van de pedagogisch vakbegeleider(s).