De leerlingen evalueren zichzelf, bijvoorbeeld rond hun wiskundige ontwikkeling: hoe goed kan ik wiskunde? Hoe graag doe ik wiskunde? Ze uiten hun zelfevaluatie door zich te positioneren op een lijn.
- IKid2Een positief, realistisch zelfbeeld opbouwen
- IKvk2Hoopvol geloven in en vertrouwen op de eigen leef-, leer- en ontwikkelkracht
- IVzv2Op een efficiënte manier informatie en leerervaringen opnemen, verwerken, weergeven (delen) en deze onthouden en inzetten bij nieuwe ervaringen en in complexere situaties
- IVoc4Alleen en met anderen kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren
Op basis van foto’s van de opstelling van de leerlingen, ga je met hen in gesprek. Hiermee evalueer je persoonsgebonden doelen, zoals hoe een leerling kijkt naar zichzelf, in welke mate hij gelooft te kunnen groeien, hoe hij leerervaringen deelt en reflecteert op zichzelf.
Aan het begin van het schooljaar deel je de wiskundeboeken niet zomaar uit. Je vraagt de leerlingen elk een boek van de stapel te nemen en op een lange lijn (op de speelplaats, met krijt) te gaan staan.
Je vraagt de leerlingen hoe graag ze wiskunde doen.
De ene kant van de lijn betekent ‘helemaal niet graag’, de andere kant van de lijn betekent ‘heel graag’. De leerlingen kunnen aan één van de uiteindes staan, maar ook elke positie in het midden is mogelijk. Ze krijgen even tijd om een plek in te nemen. Dan staat iedereen stil.
Je neemt een foto van de opstelling van de leerlingen op de lijn. Daarna vraag je de leerlingen hoe goed ze wiskunde kunnen. De leerlingen kiezen opnieuw een positie op de lijn, gaande van ‘helemaal niet goed’ tot ‘zeer goed’. Je neemt opnieuw een foto van de opstelling.
Na een tijd (enkele weken of maanden, in het midden of op het einde van het schooljaar ...) herneem je dezelfde oefening. De leerlingen positioneren zich opnieuw op een lijn.
Tijdens een leraar-leerlinggesprek worden beide foto's besproken: