Voor de leerlingen aan een toets beginnen, overlopen ze de oefeningen en schatten ze zichzelf in. Nadien gaan ze hierover in gesprek met elkaar en met de leraar.
De generieke doelen van rekenvaardigheid zijn hier niet terug te vinden. Deze worden bijgevoegd door de leraar naargelang de vaardigheid die geëvalueerd wordt.
Je toetst een onderdeel van de rekenvaardigheid. Je gebruikt hiervoor een eigen of methode gebonden instrument.
Voor de leerlingen starten met de taak of toets, overlopen ze de oefeningen en zetten telkens een symbool erbij:
+: dit is gemakkelijk, dit kan ik heel goed
+/-: dit kan ik, maar heb ik wel tijd of extra materiaal voor nodig
!: dit is moeilijk voor mij
Je verbetert de oefening en kijkt welk symbool de leerlingen er bij noteren. Klopt het? Kunnen leerlingen zichzelf goed inschatten? Wat zou de oorzaak hiervan kunnen zijn? Je gaat hierover ook in gesprek met hen:
Oudere leerlingen wisselen hun toets met hun buur en verbeteren met een correctiesleutel elkaars werk. Ze kunnen ook al aan de hand van de tekens in gesprek gaan met elkaar en elkaar helpen met het verbeteren van de fouten.
In een reflectiegesprek ga je in op de symbolen, de feitelijke resultaten en hoe ze zichzelf kunnen verbeteren of uitdagen.
WDrv4 Handig hoofdrekenen - Optellen en aftrekken
tot 20 (eerste graad)
Je analyseert en stuurt bij, bijvoorbeeld:
Je analyseert en stuurt bij:
De leerlingen krijgen een aantal toepassingen, waarbij ze de rekenmachine gebruiken om bijvoorbeeld procenten uit te rekenen.
Je analyseert en stuurt bij:
Deze werkvorm (het inschatten van zichzelf) kan ook voor andere taken of toetsen ingezet worden, bijvoorbeeld voor een dictee, toets van wereldoriëntatie of een taak voor Frans. De bovenstaande doelen blijven dan geldig, je hoeft enkel de generieke doelen van het ontwikkelveld of -thema waar hij wil op inzetten, toe te voegen.