Voor de leerlingen aan een toets beginnen, overlopen ze de oefeningen en schatten ze zichzelf in. Nadien gaan ze hierover in gesprek met elkaar en met de leraar.

De generieke doelen van rekenvaardigheid zijn hier niet terug te vinden. Deze worden bijgevoegd door de leraar naargelang de vaardigheid die geëvalueerd wordt.
Je toetst een onderdeel van de rekenvaardigheid. Je gebruikt hiervoor een eigen of methode gebonden instrument.
Voor de leerlingen starten met de taak of toets, overlopen ze de oefeningen en zetten telkens een symbool erbij:
+: dit is gemakkelijk, dit kan ik heel goed
+/-: dit kan ik, maar heb ik wel tijd of extra materiaal voor nodig
!: dit is moeilijk voor mij
Je verbetert de oefening en kijkt welk symbool de leerlingen er bij noteren. Klopt het? Kunnen leerlingen zichzelf goed inschatten? Wat zou de oorzaak hiervan kunnen zijn? Je gaat hierover ook in gesprek met hen:
- "Waarom zette je een '!'? Je hebt het nochtans goed gedaan."
- "Welke strategieën heb je gebruikt? Waarom? Hielpen ze jou wel of niet?"
- "Wat leer je hieruit? Wat heb je nog nodig om verder te evolueren?"
- …
Oudere leerlingen wisselen hun toets met hun buur en verbeteren met een correctiesleutel elkaars werk. Ze kunnen ook al aan de hand van de tekens in gesprek gaan met elkaar en elkaar helpen met het verbeteren van de fouten.
In een reflectiegesprek ga je in op de symbolen, de feitelijke resultaten en hoe ze zichzelf kunnen verbeteren of uitdagen.
- Hebben ze zichzelf goed ingeschat? Kunnen ze aanvaarden wanneer ze dachten dat het gemakkelijk was, maar toch mindere resultaten hadden? Gaan ze dan op zoek naar oorzaken en kunnen ze werkpunten geven?
- Hoe gaan de leerlingen om met de feedback van hun buur of de leerkracht? Zijn ze bereid om tips mee te nemen? Blijven ze gemotiveerd om te leren?
- Kunnen ze zichzelf evalueren en werkpunten formuleren (eigen leerproces sturen)?
WDrv4 Handig hoofdrekenen - Optellen en aftrekken
tot 20 (eerste graad)
- 5 oefeningen + en - tot 10 (door elkaar);
- 5 oefeningen + en - tot 20 (door elkaar);
- 5 oefeningen + tot 20 met brug;
- 5 oefeningen - tot 20 met brug;
- 5 oefeningen + en - tot 20 met brug (door elkaar).
Je analyseert en stuurt bij, bijvoorbeeld:
- "Veel van mijn leerlingen hebben het moeilijk met de brugoefeningen, vooral bij aftrekken. Ik ga hier in hoekenwerk extra oefeningen bijvoegen."
- "Tina gebruikt de strategie voor de brugoefeningen verkeerd. Ik ga voor haar remediëring voorzien door de zorgjuf."
- "Marouane automatiseert nog niet genoeg aftrekken tot 10. Ik maak flitskaartjes, zodat hij ook thuis zelfstandig kan oefenen."
- …
- 5 oefeningen optellen;
- 5 oefeningen aftrekken.
Je analyseert en stuurt bij:
- "Optellen lukt al heel goed, maar aftrekken nog niet. Ik ga de strategie voor aftrekken nog eens herhalen en inoefenen met de hele klas."
- "Een groepje leerlingen heeft de strategie wel mee, maar zetten hun getallen niet nauwkeurig onder elkaar. Ik ga hier in verlengde instructie op werken met die leerlingen, die het nodig hebben."
- ...
De leerlingen krijgen een aantal toepassingen, waarbij ze de rekenmachine gebruiken om bijvoorbeeld procenten uit te rekenen.
Je analyseert en stuurt bij:
- "Leerlingen weten niet meer hoe ze een procent met de zakrekenmachine kunnen berekenen. Ik moet hier opnieuw op inzetten."
- "Dries vergeet telkens weer de komma bij kommagetallen. Hij heeft hier remediëring nodig."
- "Leïa geeft aan dat ze de oefeningen gemakkelijk vindt, maar maakt geen enkele juist. Ik ga met haar in gesprek over de gebruikte strategieën. Wat maakte dat ze de oefeningen oorspronkelijk gemakkelijk vond?"
- …
Deze werkvorm (het inschatten van zichzelf) kan ook voor andere taken of toetsen ingezet worden, bijvoorbeeld voor een dictee, toets van wereldoriëntatie of een taak voor Frans. De bovenstaande doelen blijven dan geldig, je hoeft enkel de generieke doelen van het ontwikkelveld of -thema waar hij wil op inzetten, toe te voegen.