Het aanspreekpunt bij de lokale politie fungeert als de schakel tussen de school en de lokale politie. Binnen het lokale politiekorps wordt dit aanspreekpunt altijd betrokken of geraadpleegd bij zaken met betrekking tot jeugdproblematiek en jeugdcriminaliteit. Ook voor vragen inzake radicalisering wend je je het best eerst tot dit aanspreekpunt.
Een vast aanspreekpunt binnen de school vergemakkelijkt de communicatie en bevordert het informele contact tussen beide partijen. Het is het beste als het aanspreekpunt binnen de school een lid is van het directieteam. Het is van cruciaal belang dat er continuïteit is in de aanwijzing van deze aanspreekpunten.
Een LIVC-R is een multidisciplinair overlegplatform van de burgemeester. De burgemeester moet erin als brugfiguur overleggen met veiligheidsactoren zoals de korpschef van de lokale politie en de bevoegde gemeenteambtenaar. De korpschef wordt meestal vertegenwoordigd door een information officer. Deze information officer is het aanspreekpunt voor de problematiek van gewelddadige radicalisering. De burgemeester kan zich ook beroepen op andere sociopreventieve partners, zoals OCMW, het CLB, de lokale onderwijsinstellingen, straathoekwerkers, etc.
Het doel van een LIVC-R bestaat uit het voorkomen van terroristische misdrijven door de situatie van personen die signalen van radicalisering vertonen gezamenlijk te bespreken en, eventueel, een geïndividualiseerd opvolgingstraject voor hen uit te werken.
Lokaal overleg is alleen mogelijk als de deelnemers onderling informatie kunnen delen. Veel mogelijke deelnemers aan een LIVC-R zijn echter gebonden aan het wettelijk beroepsgeheim, zoals bijvoorbeeld het CLB. Iemand met beroepsgeheim kan niet zomaar vertrouwelijke informatie onthullen. Het schenden van het beroepsgeheim kan niet alleen ernstige schade toebrengen aan de vertrouwensrelatie met de leerling, maar is eveneens strafbaar.
Voor een casusoverleg in een LIVC-R voorziet de regelgever echter in een uitzondering op de strafbaarheid, waarbij medewerkers van het CLB en andere partners met een beroepsgeheim onder strikte voorwaarden spreekrecht hebben. Spreekrecht betekent niet automatisch spreekplicht. De deelnemers aan het overleg kunnen zelf beslissen welke informatie ze delen. De inhoud van het overleg moet echter geheim blijven voor buitenstaanders.
In het onderwijs zijn personeelsleden niet gebonden aan een beroepsgeheim, maar ze hebben wel een ambtsgeheim. Het ambtsgeheim verschilt fundamenteel van het beroepsgeheim in de belangen die ze dient.
Het ambtsgeheim beschermt de belangen van een organisatie, terwijl het beroepsgeheim ook een groot maatschappelijk belang waarborgt. Het beroepsgeheim legt de verplichting op om vertrouwelijke gegevens geheim te houden, terwijl het ambtsgeheim alleen vereist dat er discreet wordt omgegaan met deze gegevens. Hoewel personeelsleden in het onderwijs zorgvuldig moeten omgaan met vertrouwelijke informatie, kan het verschil tussen ambts- en beroepsgeheim mogelijk tot spanningen leiden, vooral wanneer beide partners deelnemen aan een LIVC-R: scholen kunnen informatie delen in gevallen waarin het CLB die informatie geheim moet houden.
Mogelijk kan er ook tussen scholen en CLB's een spanningsveld ontstaan door het verschil tussen het ambtsgeheim aan de ene kant en het beroepsgeheim aan de andere kant. Dit kan niet alleen het onderlinge vertrouwen tussen hen beïnvloeden, maar ook het vertrouwen van een leerling en zijn ouders in deze partners ernstig schaden, met alle gevolgen van dien.
Een effectief functionerend LIVC-R moet daarom gebaseerd zijn op een sterke vertrouwensbasis. Zowel de onderwijsinstelling als het CLB moeten zich ervan bewust zijn dat ze in een LIVC-R niet misbruikt mogen worden of tegen elkaar uitgespeeld mogen worden als informatiebron. Vanuit de gedeelde zorg voor leerlingen is het belangrijk dat scholen en CLB's goede afspraken maken over hun, soms gezamenlijke, deelname aan een LIVC-R.
Scholen en CLB's vervullen in eerste instantie een preventieve rol in het kader van polarisering en radicalisering.
Van zodra er vermoedens zijn van radicalisering binnen een school, worden in eerste instantie stappen ondernomen op basis van het zorgbeleid van de school. In samenwerking met het CLB kan de school onderzoeken welk traject het meest geschikt is.
Het overwegen van deelname aan een LIVC-R komt pas aan bod na het doorlopen van een proces, aangezien het expliciet benoemen van specifiek gedrag als radicalisering het risico van versterking met zich meebrengt. Een stap naar een LIVC-R kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn wanneer er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en eerdere inspanningen om contact te leggen met de jongere vruchteloos zijn gebleven.
Het blijft altijd de basisopdracht van zowel de school als het CLB om gezamenlijk te overwegen of deelname aan de LIVC-R noodzakelijk is. In deze afweging kunnen ze samen bepalen wie het meest geschikt is om de beslissing tot deelname aan de LIVC-R te nemen. Deze vraag kan ook gesteld worden aan het aanspreekpunt bij de lokale politie. Vaak zal de school beter gepositioneerd zijn, gezien het beroepsgeheim van de CLB-medewerker leidt tot een grotere terughoudendheid. Toch is het raadzaam om deze afweging nooit zonder het CLB en/of het aanspreekpunt van de lokale politie te maken.