De leerlingen denken na over oorzaken (van oorzaken) en gevolgen (van gevolgen) van een actuele kwestie of probleem en visualiseren dit.
De leerlingen visualiseren de oorzaken en gevolgen van een probleem. Ze krijgen inzicht in de complexiteit van het probleem.
Ongelooflijk hoe jonge leerlingen doordenken over een complex thema als armoede. Hen doen nadenken over mogelijke gevolgen stimuleerde hen automatisch om zowel negatieve gevolgen te benoemen als positieve zaken.
De leraar is zelf voldoende geïnformeerd over het complexe probleem dat de leerlingen zullen bespreken. Dit dient niet om de leerlingen te sturen (integendeel), maar wel om zich voldoende veilig te voelen en de juiste vragen te stellen.
De leerlingen zitten in een kring op de grond. De leraar legt ongeveer 25 foto’s op de grond die iets te maken hebben met het thema, armoede bijvoorbeeld. Het volgende is er bijvoorbeeld op te zien:
De leerlingen kijken in stilte naar de foto’s. De leraar vraagt: wat zie je?
Tip: oudere leerlingen kunnen aanvullende informatie opzoeken in teksten of op het internet.
De leerlingen vertellen over een foto. De leraar vraagt door zodat alle leerlingen naar de foto in zijn geheel en naar de details kijken. Een aantal foto’s worden zo besproken.
De leraar noteert elk antwoord in kernwoorden en ondersteunt door middel van eenvoudige pictogrammen in het midden van een flap. Alle kernwoorden en pictogrammen staan rond het centrale probleem (het thema armoede bijvoorbeeld).
Zonder het woord ‘gevolgen’ te moeten gebruiken, vraagt de leraar naar wat er allemaal kan gebeuren (of net niet) als je arm bent. Bijvoorbeeld: als je arm bent, dan ...
De leerlingen sommen allerlei gevolgen op die de leraar noteert aan de rechterkant van het probleem. Waar mogelijk trekt de leraar pijlen om aan te tonen wat elkaar opvolgt.
Zonder het woord ‘oorzaken’ te moeten gebruiken, vraagt de leraar naar het waarom, hoe het komt, dat mensen leven in armoede. De leerlingen denken na, de leraar noteert opnieuw alle kernwoorden ondersteund door pictogrammen op de flap, aan de linkerkant van het centrale probleem. Bijvoorbeeld:
Waar mogelijk trekt de leraar pijlen om aan te tonen wat elkaar opvolgt. De oorzaken en gevolgen kunnen in verschillende kleuren genoteerd worden, om het verschil te duiden.
Problemen zoals armoede zijn vaak heel complexe problemen. Daarom is het goed om ook duidelijk te maken aan de leerlingen dat dit niet te vatten is in ‘oorzaak → probleem → gevolg’.
Als het nog niet aan bod kwam, vraagt de leraar nu naar oorzaken van een reeds genoemde oorzaak en naar gevolgen van een reeds genoemd gevolg. Bijvoorbeeld:
Met pijlen duidt de leraar op de flap de verschillende relaties aan. De leerlingen kunnen de flap blijven uitbreiden en de ketting van oorzaken en gevolgen langer maken.