De dialoognota ‘Kapstokken voor een vernieuwd gesprek over levensbeschouwelijke symbolen en kentekens’ licht ons standpunt toe ten aanzien van levensbeschouwelijke symbolen en kentekens in het leerplichtonderwijs. Je vindt er kapstokken om met je bestuur, je directieteam en collega’s in gesprek te gaan over identiteit, diversiteit en (vermeende) neutraliteit in je eigen school.
De tekst biedt kaders voor een goed onderbouwd gesprek vanuit verschillende insteken: de huidige situatie en argumenten, het project van de katholieke dialoogschool, het juridische en pedagogische, en enkele pragmatisch-maatschappelijke discussiepunten. We eindigen met conclusies en aanbevelingen.
Identiteit in diversiteit wordt een baken voor een krachtig schoolbeleid. Omgaan met diversiteit betekent immers dat je de verschillen waardeert en benut. Maar ook dat ze je uitdagen om de eigen visie en identiteit van je school te actualiseren.
Wil je met jouw school op zoek gaan naar antwoorden voor de uitdagingen in jullie specifieke context? We bieden je een begeleidingstraject op maat om samen in beweging te komen. Contacteer de identiteitsbegeleider van jouw regio of neem contact op met onze stafmedewerker Identiteit.
Neem ook een kijkje in ons begeleidingsaanbod rond ‘Identiteit in diversiteit: krachtig schoolbeleid voeren in een veranderende context’.
Kapstokken voor een vernieuwd gesprek over levensbeschouwelijke symbolen en kentekens
Anno 2023 stellen we een vernieuwde belangstelling vast bij besturen van het leerplichtonderwijs en hun onderwijsinstellingen voor een gesprek over het al dan niet toelaten van het dragen van levensbeschouwelijke kentekens door personeel en leerlingen op school. De beweegredenen zijn divers.
Uiteraard hangt de vernieuwde vraag ook samen met een aantal maatschappelijke evoluties die zich de laatste tien jaar breder en sneller doorzetten: secularisering, pluralisering en detraditionalisering; de vraag naar, en het uitdrukking geven aan, identiteit en zingeving; de meer diverse populatie in (katholieke) onderwijsinstellingen, inclusief superdiversiteit in de grootsteden; de discussie over de plaats van de islam in onze samenleving en de dubbele rol van de hoofddoek (zowel als teken van onderdrukking als emancipatie), enzoverder.
Na consultatie van diverse adviesgremia en dialoog met representatieve vertegenwoordigers van ouders, personeel en de islam in Vlaanderen, bevestigde en verduidelijkte de raad van bestuur op 20 april 2023 het standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen ten aanzien van het dragen van levensbeschouwelijke symbolen en kentekens in het leerplichtonderwijs:
Met deze ‘kapstokkennota’ beoogt Katholiek Onderwijs Vlaanderen in alle sereniteit en wars van polarisering dat vernieuwde gesprek te faciliteren. Inhoudelijke en procesmatige handvatten worden aangereikt om het gesprek binnen de eigen school of scholengemeenschap aan te gaan, voorbij het eigen standpunt, vertrekkend vanuit de missie, visie en schoolcontext.
Steeds meer scholen werven, onder meer door het lerarentekort, leraren aan met een migratieachtergrond die levensbeschouwelijke symbolen of kentekens (willen) dragen. Op dit ogenblik zien we die evolutie meer bij ondersteunend personeel en ook iets meer in het basisonderwijs dan in het secundair onderwijs.
Gebruikte argumenten om leraren aan te werven die levensbeschouwelijke symbolen of kentekens willen dragen, zijn dat bij de aanwerving de pedagogisch-didactische kwaliteit van het personeelslid (realisatie van de leerplannen) primeert en het engagement om mee te werken aan de katholieke dialoogschool, het opvoedingsproject van de school en de visie op vorming van het katholiek onderwijs, cruciaal is. Ook wordt verwezen naar de context van de school, samenstelling van het team, populatie van de leerlingen, en in het basisonderwijs de realisatie van het vak rooms-katholieke godsdienst …
Tegenargumenten die klinken als er geen afspraken zijn op niveau van bestuur, scholengemeenschap of bij verschillende vestigingsplaatsen, betreffen het opbouwen van rechten, het verwerven van vaste benoeming, en de mogelijke mobiliteit van betrokken personeelsleden, bijvoorbeeld bij reaffectatie. Bijkomend is er de zorg of men nog terug kan naar een verbod, eenmaal levensbeschouwelijke symbolen en kentekens toegelaten worden.
Vaak vragen scholen of het beleid dat men hanteert ten aanzien van leraren, kan verschillen van dat ten aanzien van leerlingen (zoals dat ook voor andere elementen van het schoolleven het geval is).
Binnen ons netwerk worden er vier strategieën gehanteerd in het omgaan met levensbeschouwelijke symbolen of kentekens. De meest voorkomende vraag daarbij betreft het beleid inzake de hoofddoek bij islamitische meisjes en vrouwen.
De school laat het dragen van levensbeschouwelijke symbolen en kentekens toe. De school maakt een onderscheid tussen religieuze kentekens en gewone hoofddeksels. Het dragen van gewone hoofddeksels kan verboden zijn. Een school die in haar schoolreglement levensbeschouwelijke hoofddeksels toelaat, kan via dat schoolreglement wel een (ad hoc) verbod invoeren wanneer er zich groepsdruk, agressie, indoctrinatie, propaganda of proselitisme voordoet. Scholen kunnen ook omwille van veiligheidsoverwegingen of een zwembadreglement uitzonderingen opnemen.
Het gaat om een minderheid van scholen. Een aantal scholen hanteert een ‘gedoogbeleid’. Niet alle scholen van één bestuur hanteren dezelfde zienswijze.
De school beroept zich op een algemeen verbod op het dragen van hoofddeksels in de school en de schoolse context. In dat geval geldt, bij voorbeeld, de hoofddoek, net als pet en muts, als een gewoon hoofddeksel. In wezen gaat het dus om een ‘kledijvoorschrift’. Als bijvoorbeeld wegens weersomstandigheden het dragen van kappen en mutsen toegelaten wordt, moet bijgevolg ook het dragen van de hoofddoek toegelaten worden.
Het blijft de vraag hoe consequent zo’n algemeen verbod aangehouden kan worden. Geldt dat ook onverkort voor petten, mutsen, hoodies etc. binnen de school en op de speelplaats, en op uitstappen buiten de school? Of geldt het verbod toch vooral voor levensbeschouwelijke hoofddeksels?
De school kiest voor een ‘veilig en verbindend klimaat’ zoals zich dat voordoet in de thuissituatie. Dat betekent dat de hoofddoek niet wordt gedragen binnen de schoolmuren, maar wel bij buitenschoolse activiteiten, tijdens oudercontacten, bij het bezoek van schoolexterne sprekers op school of bij de diploma-uitreiking. Sommige scholen stellen bij de ingang een ruimte ter beschikking waar leerlingen de hoofddoek op of af kunnen zetten.
Die strategie is voor scholen met een heel divers leerlingenpubliek vaak een werkzame, pragmatische oplossing. Het grootste struikelblok is dat de school zich voor een specifieke groep leerlingen identificeert met de thuissituatie, en dat voor andere leerlingen en andere gedragsregels, niet (altijd) doet.
Contra-intuïtief wordt in gesprekken over hoofddoeken soms ook in ons eigen netwerk geschermd met een verbod op levensbeschouwelijke kentekens of de aanname van neutraliteit van het onderwijs (zoals dat in vormen van officieel onderwijs gehuldigd wordt).
Uiteraard staat dat in directe tegenspraak met de specifiek religieus-levensbeschouwelijke identiteit van katholiek onderwijs en de actuele vertaling daarvan in het project van de katholieke dialoogschool.
Overigens, wie zich beperkt tot een expliciet hoofddoekenverbod, riskeert directe discriminatie. Daarom vermijden scholen best dergelijke bepalingen in het schoolreglement.
In het Gemeenschapsonderwijs (GO!) geldt een algemeen verbod op levensbeschouwelijke kentekens en symbolen op grond van de neutraliteit van het pedagogisch project. Ook al werd het Gemeenschapsonderwijs al bij herhaling veroordeeld bij individuele klachten op grond van de disproportionaliteit van het verbod, toch blijft het eraan vasthouden vanuit het argument dat de klacht en uitspraak enkel voor de in de rechtszaak betrokken individuen geldt.
Het provinciaal onderwijs (POV) heeft geen algemene regel en laat de beslissing volledig aan de individuele provinciebesturen/scholen over.
Wat de positie van OVSG, dat het gemeentelijk en stedelijk onderwijs verenigt, betreft: de meerderheid van de scholen ondertekenden de OVSG-neutraliteitsverklaring die actief pluralisme bepleit (en dus de principiële mogelijkheid van levensbeschouwelijke kentekens), maar het is uiteindelijk het stads- of gemeentebestuur dat beslist.
Inhoudelijke insteek vanuit het project van de katholieke dialoogschool
Voor Katholiek Onderwijs Vlaanderen is het dragen van levensbeschouwelijke hoofddeksels en kentekens principieel verzoenbaar met de kadervisie van de katholieke dialoogschool.
Katholieke scholen profileren zich vanuit de kadervisie van de katholieke dialoogschool. Naargelang de context en de doelgroepen vertalen onze scholen die visie in een variëteit van pedagogische projecten. Gastvrij dagen ze iedereen - van welke levensbeschouwing ook - die er leert, werkt en leeft, uit tot samen school maken in dialoog met elkaar, om zo te bouwen aan de samenleving van de toekomst.
Samen werken aan katholieke dialoogscholen vraagt het engagement van ieder die bij dat onderwijs betrokken is, katholieken zowel als mensen van andere overtuigingen: leerlingen en hun ouders, leraren en andere personeelsleden, leidinggevenden in onderwijs en bestuurders. Dat engagement wordt toegelicht in de Engagementsverklaring van het katholiek onderwijs.
Van leerlingen verwachten we dat ze hun identiteit vormen in dialoog met het vormingsaanbod en de traditie van de school, van ouders dat ze echte partners zijn voor de opvoeding en vorming die de school hun kinderen verstrekt. Van personeelsleden wordt verwacht dat ze ervoor kiezen om zich, vanuit hun opdracht, voluit in te zetten voor dat specifieke vormingsproject en dat ze allen samen actief bijdragen aan het leven op een katholieke dialoogschool – in gesprek met leerlingen, elkaar en de schoolleiding. Schoolleiders en besturen zorgen voor optimale omstandigheden om dat te realiseren. De katholieke dialoogschool profileert zich als oefenplaats én vrijplaats voor een samenleven in een wereld van veelheid en verschil.
Wanneer de school zich engageert om ook qua levensbeschouwelijk-religieuze symbolen en kentekens diversiteit mogelijk te maken, is het vanzelfsprekend dat ze ook mag verwachten dat wie van die mogelijkheid gebruik maakt, andere vormen van diversiteit (zoals gender, afkomst, cultuur) respecteert.
Identiteitsontwikkeling is een dynamisch gebeuren, zo leert de identiteitsdriehoek van Wim Kuiper. De institutionele identiteit, het project van de katholieke dialoogschool, beïnvloedt de professionele identiteit. Dat betekent dat van alle personeelsleden verwacht wordt dat zij hun opdracht vervullen vanuit het project van de katholieke dialoogschool. Hun persoonlijke identiteit staat in relatie tot beide andere identiteiten: ze draagt ertoe bij, en wordt er tegelijk door uitgedaagd. Hoe beter de drie identiteiten zich tot elkaar verhouden, hoe krachtiger personeelsleden functioneren.
In een katholieke dialoogschool kunnen personeelsleden vanuit een persoonlijk andere levensbeschouwelijke identiteit professioneel aan de slag gaan wanneer ze bereid zijn de gehanteerde visie op vorming te respecteren. Meer nog: ze slagen daar nog beter in wanneer ze vanuit hun eigen levensbeschouwelijke overtuigingen in staat zijn actief bij te dragen aan het pedagogische project van de school. Wanneer echter de spanning tussen de drie identiteiten te groot wordt, kunnen er vragen rijzen over het professioneel handelen (maar ook het welbevinden) van het betrokken personeelslid. Het personeelslid wordt dan uitgedaagd om de dialoog aan te gaan tussen de persoonlijke en de institutionele identiteit om professioneel goed te (blijven) functioneren.
Om het vak rooms-katholieke godsdienst te geven, voldoen leraren aan drie voorwaarden: (a) het juiste bekwaamheidsbewijs (pedagogisch-didactische bekwaamheid), (b) bereid zijn om het geldende leerplan te volgen (engagement) en (c) rooms-katholiek gedoopt zijn (lid van de geloofsgemeenschap). Na het mandaat dat door de bevoegde instantie (bisschop of diens afgevaardigde/gedelegeerde) aan een leraar gegeven wordt, kan die laatste rooms-katholieke godsdienst geven.
In het katholiek basisonderwijs is het mandaat rkg géén voorwaarde voor aanstelling of benoeming als kleuterleider of onderwijzer. Die regel is nog niet overal gekend. Nochtans zijn de Vlaamse bisschoppen daarover zeer duidelijk, niet alleen in de brochure Het vak r.k.-godsdienst. Op het kruispunt van samenleving, onderwijs en kerkgemeenschap, maar ook in de verklarende nota bij het mandaat rkg. Daarin bevestigen de bisschoppen dat iemand zonder mandaat rkg “klastitularis kan zijn terwijl iemand anders de lestijden godsdienst verzorgt of via co-teaching met iemand die wél over een mandaat beschikt”.
Concreet betekent het dat niet-gedoopte leraren (in hun levensbeschouwelijke variëteit) in het basisonderwijs vastbenoemd kunnen worden, en op hun eigen wijze mee vorm kunnen geven aan het project van de school. De Vlaamse bisschoppen spreken in dat verband over het bijzondere cachet dat anders- of niet-gelovige leraren aan een katholieke dialoogschool kunnen geven.
Wat betekent het om in de hedendaagse context een katholieke dialoogschool te zijn, die inzet op dialoog vanuit het erkennen van verschillen? Dat het niet tot een verdamping van de identiteit van een katholieke school hoeft te leiden, blijkt uit onderzoek aan KU Leuven (10 misverstanden, nr. 1 en 2). In het Vademecum zorgbreed en kansenrijk onderwijs (2019) klinkt dat zo: “Elke school is divers. In elke school verschillen leerlingen [maar ook leraren] van elkaar. Omgaan met diversiteit betekent dat je verschillen waardeert en benut. Je leert kritisch en creatief omgaan met wat eigen en wat anders is, met wat verbindt en wat onderscheidt. Zo kan een school een oefenplaats zijn voor een samen leven in een wereld gekenmerkt door diversiteit en verschil.”
Dat geldt ook voor levensbeschouwelijke verschillen. Niet voor niets beschouwt een katholieke dialoogschool (en bij uitstek ook de leerplannen rooms-katholieke godsdienst) het als haar opdracht om de interlevensbeschouwelijke dialoog bij haar leerlingen en medewerkers te ondersteunen, in functie van ieders identiteitsontwikkeling. In die dialoog, die een echte ontmoeting beoogt, worden verschillen niet verzwegen of boven elke kritiek gesteld.
Vanuit die gedachte kan een katholieke school uitdrukkelijk ervoor kiezen om het dragen van levensbeschouwelijke symbolen door leerlingen en/of leraren toe te laten. Identiteit is immers iets dat zich ook concreet uit in praktijken en symbolen. Respect voor de identiteit van de ene vraagt van die ene ook respect voor de identiteit van de andere. In een katholieke dialoogschool gaat iedereen het engagement aan om de diversiteit in dialoog te ontmoeten.
Specifiek voor leraren kan het een manier zijn om een rolmodel te zijn voor leerlingen: zo tonen ze dat levensbeschouwing ertoe doet, wanneer ze bereid en bekwaam zijn om over die symbolen in gesprek te gaan, en kunnen ze concreet getuigen dat verschillen niet tot polarisering hoeven te leiden.
Juridisch is een verbod op levensbeschouwelijke kentekens mogelijk, maar niet elk verbod is gerechtvaardigd. Twee zaken moeten in acht worden genomen: enerzijds het pedagogisch project van de school, anderzijds het verbod op discriminatie. Zo moet het verbod in overeenstemming zijn met het pedagogisch project van een school én mag een school géén specifieke levensbeschouwing viseren.
Vanuit de vrijheid van onderwijs kunnen vrije scholen leerlingen en personeelsleden vragen om zich te conformeren met het specifieke onderwijsproject van de school. Aangezien de jurisprudentie inzake vrije scholen echter bijna onbestaande is en de andere rechtspraak en/of rechtsleer niet coherent is, blijkt het vanuit juridisch oogpunt echter moeilijk vast te leggen wat voor leerlingen en personeel al dan niet kan en mag. Een rechter zou op grond van de vrijheid van onderwijs een verbod op levensbeschouwelijke kentekens kunnen aanvaarden. De vraag is immers niet in de eerste plaats of zo’n verbod discrimineert, wel of dergelijk verbod kan gerechtvaardigd worden vanuit het project van de school. Scholen zullen eerder juridisch in de problemen komen wanneer ze inconsequent zijn, en bijvoorbeeld levensbeschouwelijke kentekens van één bepaalde religie viseren, dan wanneer ze duidelijk en onverkort kiezen voor een inhoudelijk gemotiveerde en juridisch verdedigbare optie.
Concreet liggen er daarom voor katholieke scholen vanuit juridisch oogpunt twee opties voor: enerzijds de optie om alle levensbeschouwelijke kentekens toe te laten (eventueel met ad hoc beperkingen wanneer er sprake is van proselitisme of groepsdruk), anderzijds de keuze om vanuit de eigen katholieke identiteit alleen katholieke levensbeschouwelijke kentekens toe te laten.
De beslissing om al dan niet een verbod op levensbeschouwelijke hoofddeksels en kentekens in te voeren, ligt finaal bij het bestuur. De school dient aan te tonen hoe zij het eigen pedagogisch project, de schooleigen missie en visie in praktijk omzet en waarom daarbij een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke symbolen belangrijk is.
Pedagogische insteek: levensbeschouwelijke diversiteit en kentekens in een opvoedingscontext
Vanaf het einde van het basisonderwijs en zeker in het secundair onderwijs werken scholen met jongeren in een identiteitsgevoelige levensfase. Jongeren identificeren zich met een breed gamma levensbeschouwelijke, ideologische, (sub)culturele stromingen. LGBTQIA+-leerlingen, leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, leerlingen met uitgesproken politieke standpunten, leerlingen met een andere levensbeschouwing worden steeds meer zichtbaar in onze scholen. Die identificatie kan meer expliciete, controversiële vormen aannemen. Het toelaten van levensbeschouwelijke kentekens en symbolen in onze klassen kan ertoe leiden dat onze klassen zich meer zichtbaar vullen met leerlingen met diverse levensbeschouwingen.
Werken aan identiteitsontwikkeling betekent per definitie dat het regelmatig schuurt en wringt, dat gevoelige thema’s aangesneden worden of - vaak ongepland - de klas binnenkomen en het veilig klas- en schoolklimaat ontwrichten. Iedereen op school wordt uitgedaagd daarmee constructief om te gaan (ondanks het controversieel karakter).
Gezien de identiteitsontwikkeling van jongeren stellen scholen zich de vraag of het toelaten van levensbeschouwelijke kentekens en symbolen gedifferentieerd kan worden op basis van leeftijd en/of maturiteit. De vraag is dan vanaf welke leeftijd we levensbeschouwelijke kentekens toelaten op school en vanuit welke argumentatie. Houden we rekening met de voorschriften uit de diverse godsdiensten ter zake?
In de relatie met de islam is vooral de hoofddoek bij meisjes en vrouwen in het geding. Dialoog met vertegenwoordigers van de islam leert alvast dat de discussie zich wat hen betreft niet stelt voor leerlingen in het basisonderwijs.
Meer in het algemeen blijk uit die gesprekken, enerzijds, dat zij principieel het standpunt voorstaan dat hoofddoeken toegelaten zouden moeten zijn voor alle personeelsleden, en, wat leerlingen betreft, vanaf het secundair onderwijs.
Anderzijds zijn tussenvormen die het dragen van de hoofddoek modelleren, voor hen aanvaardbaar, zeker als die kunnen voorkomen dat het alternatief een algemeen verbod is. Dat gaat dan zowel over het invoeren van een leeftijdsgrens (maturiteitsargument), of het beoordelen van de school als thuissituatie waar de hoofddoek niet gedragen wordt (maar wel gedragen wordt wanneer leerlingen zich buiten de school begeven, of als vreemden de school binnenkomen).
Enkele discussiepunten duiken regelmatig op.
Sommige scholen vrezen ten gevolge van het toelaten van het dragen van levensbeschouwelijke symbolen een aanzuigeffect op basis van die maatregel, eerder dan een leerlingenstroom op basis van studiekeuze of schoolprofiel. Omgekeerd is er de vrees voor de zogenaamde ‘witte vlucht’. In de praktijk ontstaat er niet noodzakelijk een aanzuigeffect in scholen die beslissen om levensbeschouwelijke symbolen toe te laten.
Wellicht biedt een meer planmatige, weloverwogen afgestemde aanpak op niveau van scholengemeenschappen, scholengroepen, schoolbesturen en ook regio’s, steden en gemeenten een oplossing. Dan vertrekt de aanpak vanuit een coalition of the willing; uiteraard dient de diversiteit aan scholen en schoolpopulaties mee een plaats te krijgen in dit gesprek.
In gesprekken over het al of niet toelaten van levensbeschouwelijk kentekens duikt het slippery slope-argument regelmatig op: “Als we dit toestaan, wat is dan het volgende?”. Verwezen wordt naar nog meer verhullende kledij, weigeren om te zwemmen of aan (meerdaagse) uitstappen deel te nemen, de vraag naar gebedsruimtes, voedingsvoorschriften, etc.
Op zich geldt het risico van het hellend vlak bij elke discussie over wat kan en mag op school. Belangrijk daarbij is om nooit de onderwijslogica los te laten, en dat soort problemen aan te pakken zoals ook andere issues in onderwijs worden aangepakt: kledijvoorschriften, realiseren van leerplandoelen, uitzonderingen op deelname klasactiviteiten, storende groepsvorming, etc. Zoals bij alle reglementaire en disciplinaire bepalingen is het al dan niet consequent naleven en opvolgen van afspraken vaak meer een probleem dan de afspraken zelf.
Het gesprek over levensbeschouwelijke symbolen komt vaak onaangekondigd en met weinig nuance de school binnen. Dat kan resulteren in een hard, ongenuanceerd en gepolariseerd debat. In alle geledingen (personeel, leerlingen, ouders, bestuur) zijn er uiteenlopende standpunten aanwezig in de school. Daardoor is er vaak schroom om de dialoog op te starten.
Het is aangewezen om, voorafgaand aan een mogelijke beslissing omtrent levensbeschouwelijke symbolen, de dialoog daarover in alle geledingen voldoende ruimte én tijd te geven. Een sterk proces leidt tot een kwalitatieve, gedragen én - binnen de context - haalbare beslissing. De dialoog dient op een serene manier te gebeuren met aandacht voor alle standpunten, ook de dissidente. Delen van elders opgedane ervaringen kan inspirerend zijn. Ook bij uitrol van de genomen beslissingen is zorgzaamheid geboden: conflicten ontstaan eerder en vaker door een weinig consequente toepassing van de regel, dan door de inhoud van de regel op zich.
Het debat omtrent levensbeschouwelijke symbolen of kentekens wordt vrij snel als een ‘gepolariseerd debat’ van voor en tegen beschouwd, en de notie van polarisatie ervaren we per definitie als schadelijk en in termen van ‘wij-zij denken’. Maar verschillen in opvatting, ‘ideologische meerstemmigheid’, zijn niet in tegenstelling met de dynamiek van een katholieke dialoogschool. Ze bieden er ook de brandstof voor. Het – tijdelijk – verscherpen of verhelderen van het eigen standpunt is daarom niet noodzakelijk slecht. Inhoudelijk-thematisch wordt met polarisatie dus vaak eerder controverse of ‘verhitte discussie over een omstreden maatschappelijk thema’ bedoeld.
Daarnaast onderscheiden we ook affectieve of sociale polarisatie: er ontstaat een groeiende socio-emotionele afstand tussen groepen. Sociale identificatieprocessen leiden tot wij-zij-denken, wantrouwen, wederzijdse afkeer en in de meest extreme gevallen tot ernstige vijandigheid, conflict en geweld. In dat geval is polarisatie-management aangewezen: de dialoog heeft nood aan inhoudelijke verbreding, een andere meer verbindende en onderzoekende toon, en verkenning van meer genuanceerde standpunten bij het ‘zwijgende’ midden. Daarbij zijn dialogaal leiderschap en visie van doorslaggevend belang; inzicht in polarisatie-, conflictmanagement én timing is essentieel.
Het dragen van religieuze kentekens en symbolen zoals hoofddoek, keppeltje en tulband vormt voor het (katholiek) hoger en volwassenenonderwijs al enige tijd geen probleem in de onderwijsinstelling zelf (ook al doen zich soms problemen voor bij het vinden van een stageplaats). Ook in veel sectoren in de samenleving is dat zo. Tegelijk blijft het een gespreksthema dat naargelang de context op veel emotie stuit, tot uitgesproken meningen leidt, met polarisatie als risico, zowel op school als buiten de school.
In het leerplichtonderwijs is het al of niet toelaten van die symbolen in heel wat onderwijsinstellingen geen urgente kwestie. Tegelijk doet ook de tijd haar werk, evenals de pragmatiek waartoe het lerarentekort dwingt. Niettemin klinken er geregeld vragen om het gesprek erover opnieuw en in alle sereniteit op te starten. Waar het opportuun is om dat gesprek vernieuwd te voeren, biedt deze kapstokken-nota enkele krijtlijnen. Uitgangspunt blijft dat uiteindelijk het bestuur beslist, en dat die beslissing via school- en personeelsreglement verankerd wordt. De rol van Katholiek Onderwijs Vlaanderen bestaat erin desgevraagd dat gesprek te faciliteren en ondersteuning te bieden bij de reglementaire verankering.
Wat dat betreft kunnen op basis van een analyse van de actuele situatie, de inhoudelijke en juridische specificiteit van het katholiek onderwijs en de pragmatisch-organisatorische context, de volgende aanbevelingen gedaan worden: