In basis- en secundaire scholen zullen startende leraren, maar ook vervangers doorheen het schooljaar, tot 20 % van hun opdracht kunnen besteden aan aanvangsbegeleiding. Deze vorm van begeleiding focust op klasmanagement en vakdidactiek.
In basis- en secundaire scholen zullen startende leraren, maar ook vervangers doorheen het schooljaar, tot 20 % van hun opdracht kunnen besteden aan aanvangsbegeleiding. Deze vorm van begeleiding focust op klasmanagement en vakdidactiek.
Scholengemeenschappen (en scholen buiten een scholengemeenschap) krijgen daarvoor eenheden ‘inductie’. Die kunnen ze omzetten in lestijden of lesuren. Ze ontvangen deze eenheden op basis van het aantal starters in de scholen in de voorbije drie schooljaren. Deze eenheden zijn dus bijkomend aan de uren aanvangsbegeleiding die al bestaan (toegekend op schoolniveau).
De scholengemeenschappen verdelen deze middelen over hun scholen. Ze bepalen zelf de praktische organisatie van de inductie. Ze spreken criteria af om te bepalen hoeveel én voor welke beginnende leerkrachten de eenheden ‘inductie’ worden aangewend.
Scholengemeenschappen krijgen dus flexibiliteit om de middelen aan te wenden: niet alle beginnende leerkrachten hebben hetzelfde profiel of dezelfde opleiding met hetzelfde stagepakket gevolgd. Starters kunnen deze aanvangsbegeleiding bovendien combineren met de lerarenbonus. Dat zijn nog eens twee of drie extra uren die ze aan opleiding kunnen besteden.
Het inductiejaar zou ingevoerd worden via een amendement bij het ontwerp van decreet ‘over maatregelen voor het personeelsbeleid in onderwijs’. Dit amendement is op 9 mei 2025 goedgekeurd door de Vlaamse regering en vervolgt nu de verdere procedure waarbij eerst het advies van de Raad van State gevraagd werd. Afhankelijk van dit advies zal de Vlaamse regering haar ontwerp al dan niet aanpassen.
Onder voorbehoud: tijdens de inforondes heeft de minister gecommuniceerd dat het schooljaar 2025-2026 een overgangsjaar zou zijn waarin scholen(gemeenschappen) zelf kiezen of ze de eenheden inductie willen inzetten. Vanaf 2026-2027 zou het dan een verplichting zijn. Dit is echter onder voorbehoud.
We wachten op de omzendbrief die de regelgeving en de praktische schikkingen zal verduidelijken. Van zodra die beschikbaar is, zullen we dit hier opnemen. De voorlopige informatie over de praktische uitwerking vind je hier.
De voorziene middelen (inductie-eenheden) die omgezet worden in lestijden of lesuren zijn bedoeld om startende leraren tot 20 % minder lesopdracht te geven en meer te begeleiden op het gebied van klasmanagement en vakdidactiek. Terzelfdertijd biedt de regelgeving veel autonomie aan de scholen en scholengemeenschappen om dit concreet in te vullen en te organiseren, op basis van hun aanvangsbegeleiding en profiel van de startende leraar. Bij de invulling willen we vanuit Katholiek Onderwijs Vlaanderen een aantal krachtlijnen aanbevelen.
Gebruik de tijd die de starter vrijgesteld wordt van een lesopdracht om in te zetten op begeleiding, maar biedt de starter ook tijd en ruimte om lessen voor te bereiden, lessen te evalueren, in gesprek te gaan met collega’s. Met andere woorden: vul de tijd niet volledig met begeleidings- en professionaliseringstijd, maar maak ruimte voor individuele of gezamenlijke voorbereidingstijd. We weten immers dat de startperiode veel tijd en energie vraagt van de starter. Ruimte maken voor de voorbereiding van lessen, geeft zuurstof en maakt de start haalbaarder.
Neem de begeleiding van de starter op als schoolteam. Die extra vrijgekomen tijd voor begeleiding kan en hoeft niet alleen opgenomen te worden door een aanvangsbegeleider of mentor. Er zijn immers ook geen bijkomende middelen (uren aanvangsbegeleiding) daarvoor. Bekijk wie in het team wat kan opnemen in de begeleiding van de starter:
Er zijn veel mogelijkheden om de begeleiding in te vullen. Bij onze inspiratienota (link) bieden we een aantal methodieken aan die gebruikt kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan:
Startende leraren hebben niet dezelfde achtergrond of opleiding. Er zijn er met andere woorden verschillende profielen bij startende leraren. Maak daarom de begeleiding op maat en in overleg. Bespreek met de starter wat hij/zij nodig heeft, zowel in uren als in ondersteuning en begeleiding. Geef daarbij een actieve rol aan de starter. Maak een plan op van bij de start, maar heb ook de flexibiliteit om dit plan bij te sturen in overleg met de mentor of aanvangsbegeleider.
Integreer het inductiejaar in je bestaande aanvangsbegeleiding en in je globaal personeelsbeleid
Het is belangrijk om dit inductiejaar als onderdeel van je aanvangsbegeleiding te zien en ook te integreren in het globaal personeels- en professionaliseringsbeleid van je school. Dit inductiejaar maakt er deel van uit en staat daar niet los van. Kwaliteitsvolle aanvangsbegeleiding hangt samen met het personeels- en professionaliseringsbeleid en met de ruimere visie en het pedagogische project van jouw school.
Een inductiejaar is voor de starter een goede maatregel. Het maakt de startperiode haalbaarder en biedt kansen voor extra ondersteuning. Terzelfdertijd betekent het voor de directie dat er voor een deel van de opdracht van elke starter vervanging gezocht en gevonden moet worden – wat in tijden van lerarentekort niet evident is – en dat de personeelspuzzel nog complexer wordt.
Het kan ook zijn dat de inductie-eenheden onvoldoende blijken. Het aantal eenheden die in lestijden of lesuren omgezet kan worden, is immers gebaseerd op de voorbije drie schooljaren. Als er een significante stijging of daling is, kan het zijn dat er te weinig of ruim voldoende middelen ter beschikking zijn. Dit bekijk je best op het niveau van de scholengemeenschap. Zijn er extra middelen te vinden, of zal elke startende leraar bij benadering 20 % krijgen, afhankelijk van de middelen?