Rond zelfdoding hangen nog heel wat verhalen en misvattingen. Zo gelooft men nogal eens dat wie zegt de stap naar zelfdoding te willen nemen, het niet zal doen. Of dat mensen die echt zelfdoding willen ondernemen, toch niet tegenhouden kunnen worden. Dergelijke mythes doen de kansen op preventie sterk afnemen. De grote meerderheid van suïcides gebeurt niet zonder waarschuwingssignalen vooraf. Onderzoek heeft aangetoond dat de meerderheid van de mensen die overgaan tot zelfdoding, hun plannen hebben meegedeeld of hulp hebben gezocht, bijvoorbeeld bij hun huisarts.
Er is een hele discussie over het woordgebruik: zelfmoord, zelfdoding, suïcide. De term zelfmoord is nog steeds de meest gangbare in Vlaanderen. Ook de oproepers van de Zelfmoordlijn gebruiken veelal de term 'zelfmoord' om hun gedachten of daden te omschrijven. De context en de gesprekspartner zullen in grote lijnen het gebruik van de terminologie bepalen.
Het gebruik van de term 'zelfmoord' krijgt echter steeds meer kritiek. Zelfmoord klinkt veroordelend, terwijl zelfdoding of suïcide een meer neutrale term is. Daarom gebruiken hulpverleners hoofdzakelijk die laatste termen en vinden ze ook steeds meer ingang in onze maatschappij.
Jongeren met suïcidaal gedrag beogen verschillende doelen, maar meestal hangt het doodstreven van deze jongeren samen met de wens om bepaalde veranderingen te bekomen en om een eind te maken aan een situatie die als ondraaglijk wordt ervaren. In de literatuur gaan stemmen op om suïcidaal gedrag bij jongeren te begrijpen als verdediging tegen de pijn en de angst die de adolescentie als ontwikkelingsfase genereert.
Vaak zijn het heel gevoelige jongeren die zich het leed in de wereld aantrekken en (een aangeboren) neiging hebben tot zwartkijken. Ze hebben vaak het gevoel anders te zijn dan hun leeftijdgenoten die ze soms als oppervlakkig ervaren. Steeds meer en meer geraken ze op problemen gefixeerd en door die fixatie verliezen ze soms de ruimere werkelijkheid uit het oog. Men spreekt wel eens van ‘tunnelzicht’.
Voor de omgeving van de suïcidale jongere is zelfdoding het probleem, terwijl het door de jongere als de oplossing wordt gezien. Suïcidaal gedrag is oplossingsgericht gedrag. De jongere ziet zelfdoding als de uiteindelijke oplossing voor een voor hem onhoudbare situatie. In wanhoop neemt hij zijn toevlucht tot zelfdoding. Uit onderzoek blijkt dat jongeren die een poging tot zelfdoding ondernemen, niet zomaar dood willen. Ze willen niet langer op 'deze manier verder leven', en zien hiervoor geen andere uitweg meer dan de dood. Dat wil zeggen dat er sprake is van een ambivalentie in de doodswens: niet willen sterven, maar toch ook niet willen/kunnen verder leven.
Over de oorzaken van suïcidaal gedrag is men zeker nog niet tot de kern doorgedrongen. Onderzoek toont aan dat suïcidaliteit een erg complex en multifactorieel bepaald probleem is. Het ontstaat altijd door een combinatie en cumulatie van verschillende oorzaken en risicofactoren, en de afwezigheid van beschermende factoren.
Suïcidaal gedrag kan gezien worden als het resultaat van gelijktijdig voorkomende, onderliggende, permanent aanwezige factoren (traits) en onmiddellijke toestandsgebonden risicofactoren (state), in afwezigheid van beschermende factoren.
De risicofactoren voor pogingen tot zelfdoding en zelfdoding lopen grotendeels gelijk met die van depressies:
bijvoorbeeld laag zelfbeeld, impulsiviteit, agressiviteit, rigide denken (voor het oplossen van interpersoonlijke problemen), klein probleemoplossend vermogen waardoor het bedenken en het uitvoeren van alternatieve oplossingen problematischer en minder vlot verloopt, hopeloosheid;
Naast risicofactoren zijn er factoren die de drempel tot zelfdoding verhogen. Ze werken dus beschermend als een soort van natuurlijke preventieve krachten.
De stap naar zelfdoding wordt voorafgegaan door een suïcidaal proces dat voor een groot gedeelte niet zichtbaar is. Zelfdoding is het eindpunt van dat proces.
De stappen in het suïcidaal proces komen hierop neer: een eerste gedachte aan zelfdoding wordt omgezet in een 'zelfmoordwens'. In die fase gaat de jongere ervan uit dat 'hij er beter niet meer zou zijn', 'hij beter dood zou zijn', ‘het zou voor iedereen beter zijn dat ik er niet meer was’. Men spreekt ook van entrapment: het gevoel in de val te zitten. Sommige onderzoekers spreken hier in de eerste plaats over een ‘cry of pain’ en niet louter over een ‘cry for help’ vervolgens komt de neiging of het plan tot zelfdoding.
Een algemene regel bestaat erin dat hoe concreter de plannen tot zelfdoding zijn, hoe meer de jongere er mee bezig is en hoe dichter hij erbij staat. In al die fases van het suïcidaal proces spreekt men van 'suïcidale ideatie'. Het gaat om gedachten en niet om duidelijk zichtbaar suïcidaal gedrag. Dat wil zeggen dat de signalen voor de omgeving heel moeilijk waar te nemen zijn, in een volgende fase gaat de persoon over tot een poging tot zelfdoding en zelfs tot zelfdoding. Hier spreekt men van gedragingen die makkelijker waar te nemen zijn, maar die de dood tot gevolg kunnen hebben.
Iedereen die een poging tot zelfdoding onderneemt heeft de voorafgaande fase doorlopen. Daar kunnen jaren over gaan maar uitzonderlijk kan dit proces op enkele uren doorlopen worden. Maar, niet iedereen die gedachten over zelfdoding heeft, zet ook effectief de stap naar zelfdoding. Dat wil dus zeggen dat het suïcidaal proces omkeerbaar is en dat preventie mogelijk en zinvol is.
De kenmerken van het suïcidaal proces zijn:
Naast de noodzaak om preventief te handelen beschrijven we enkele aandachtspunten bij het begeleiden van leerlingen die signalen vertonen die wijzen op mogelijk suïcidaal gedrag.
Ook al is het suïcidaal proces grotendeels onzichtbaar en een (poging tot) zelfdoding niet voorspelbaar, toch kunnen leraren en leerlingenbegeleiders alert zijn voor signalen die wijzen op suïcidegedrag en deze ook steeds ernstig nemen. Dat zal zeker het geval zijn wanneer er meerdere signalen gedurende een langere tijd worden uitgestuurd en die een impact hebben op het functioneren van de leerling.
Signalen kunnen verbaal of gedragsmatig geuit worden:
Wanneer er meerdere signalen zijn waar te nemen en er een vermoeden is dat de jongere suïcidaal is, is het aangewezen de jongere hierover op grond van concrete aanwijzingen aan te spreken (…). Het is zeker niet zo dat spreken over zelfdoding of gedachten eraan de kans op zelfdoding verhoogt. Integendeel, door aan iemand te vragen hoe hij of zij zich voelt, of hij/zij liever dood zou zijn, geef je aan dat je openstaat om hierover te praten.
Aandachtspunten voor de begeleider:
Ik merk dat je de laatste tijd zo stil bent en nogal negatief. Ik ben bezorgd om jou. Wil je erover praten?
Je zegt dat je niet meer wil leven, bedoel je dan dat je dood wil zijn? Denk je aan zelfdoding?
Ik zie dat je zo teruggetrokken bent (verdrietig, stil, boos …). Misschien helpt het als je me vertelt hoe je je voelt?
Als je zegt dat…, wil dat zeggen dat je liever dood zou zijn?
Tijdens het gesprek probeert de begeleider een zicht te kunnen krijgen op de graad van suïcidegedachten. Doorvragen op de suïcidegedachten is een must om de ernst ervan te kunnen inschatten. De begeleider moet weten welke betekenis de signalen hebben.
Concretiseer dus wat de leerling zegt:
Enkele mogelijke vragen die kunnen helpen bij het inschatten van de ernst van de suïcidegedachten:
De jongere moet het vertrouwen kunnen bewaren. Het zou zeer nefast zijn als hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd omdat dit het gevoel zal versterken dat hij voor iedereen ‘een probleem’ is. Wanneer de begeleider(s) het suïciderisico als reëel inschat(ten), dan moet de stap gezet worden naar de professionele en gerichte hulpverlening. Het CLB zal hierbij als draaischijf fungeren.
In eerste instantie zijn ouders verantwoordelijk voor hun kinderen. Ze zijn gehouden aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van hen. Om die te kunnen nakomen, moeten ze op de hoogte zijn van bepaalde gegevens. De school is verplicht om hen bij te staan en zal bij ernstige problemen dan ook meestal de ouders inlichten. Een jongere heeft ten aanzien van zijn ouders echter het recht op geheimhouding van vertrouwelijke zaken die hij heeft gemeld. In sommige gevallen zal de school dus de regels van het ouderlijk gezag naast zich neer moet leggen om het kind te beschermen.
Er zijn geen objectieve criteria die aangeven wanneer men best professionele hulp inroept. De ene mens kan heel wat meer verwerken dan de andere. Toch vinden deskundigen dat er vaak te veel kostbare tijd verloren gaat en wijzen ze op signalen die aangeven dat professionele hulp gewenst is. De signalen komen er meestal op neer dat de jongere het gevoel krijgt de controle over het eigen handelen te verliezen. Tijdig overleg met het CLB is aangewezen.
Er zijn twee types professionele hulpverlening: