Algemeen kader: gemeenschapsgerichte politiezorg
Begin juli 2006 pakte de regering uit met een batterij maatregelen in de strijd tegen de jeugdcriminaliteit. De ministeriële omzendbrief PLP 41 van 7 juli 2006 “Versterking en/of bijsturing van het lokaal veiligheidsbeleid en de specifieke aanpak van de jeugdcriminaliteit, met in het bijzonder een aanspreekpunt voor de school” (afgekort: PLP 41) kadert binnen die maatregelen.
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken richtte die omzendbrief aan de lokale politiekorpsen (afgekort: “PLP” staat voor “Police Locale/Lokale Politie”). Door deze omzendbrief wordt de lokale politie verplicht om overeenkomsten af te sluiten met de “schoolgemeenschappen”. Met dit begrip worden niet de scholengemeenschappen bedoeld zoals gedefinieerd in de Codex Secundair Onderwijs.
De omzendbrief PLP 41 werd in het najaar van 2012 door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming binnen het kader van het actieplan “Spijbelen en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag” geëvalueerd. In opvolging daarvan legt het Ministerie in een eigen ministeriële omzendbrief NO/2013/03 van 20 december 2013 “Krijtlijnen inzake de verhouding vast aanspreekpunt lokale politie – school in het kader van de omzendbrief PLP 41 en de verhouding tussen school/CLB-Dienst voor de Veiligheid van de Staat” bondig uit wat PLP 41 concreet voor onderwijs inhoudt en hoe het zelf de invulling ervan ziet.
Deze pagina biedt meer informatie over de samenwerking tussen scholen en politie die door de overheid wordt aangemoedigd. Tevens besteden we ook aandacht aan de mogelijkheden en punten van zorg bij een dergelijke samenwerking.
De omzendbrief PLP 41 is gestoeld op de principes van de gemeenschapsgerichte politiezorg.
Gemeenschapsgerichte politiezorg bestaat uit vijf essentiële pijlers:
Om van gemeenschapsgerichte politiezorg te kunnen spreken moet elke pijler op zich aanwezig zijn. Wel moet er over gewaakt worden dat niet elke pijler op zich staat, maar dat er tussen de vijf pijlers een wisselwerking ontstaat en dat ze elkaar onderling versterken.
Deze pijler is de absolute basispijler van de gemeenschapsgerichte politiezorg en geeft aan dat de politie niet tegenover, maar middenin de samenleving staat. De politie is als het ware in de maatschappij geïntegreerd. Daardoor is de politie zich snel en volledig bewust van wat er leeft in de samenleving op het vlak van veiligheid en leefbaarheid. Hierdoor kan ze ook tijdig en gepast inspelen op deze situaties en er zelfs op anticiperen.
Eén van de achterliggende basisideeën is dat de politie, door het uitbouwen van een relatie met de bevolking, in staat moet zijn om de sociale problemen beter te begrijpen voordat er een politioneel antwoord op wordt geformuleerd.
Verder moet de politie een dienstverlenende houding aannemen tegenover de bevolking. De politie moet rekening houden met de verwachtingen van die diverse bevolkingsgroepen, autoriteiten en andere dienstverlenende organisaties. Bij het bepalen van de inhoud en kenmerken van die dienstverlening moet immers rekening worden gehouden met wat de bevolking aan gerechtvaardigde behoeften en realistische verwachtingen heeft.
Deze pijler verwijst naar de identificatie en analyse van de mogelijke oorzaken van criminaliteit en van conflicten in de gemeenschap(pen). De bedoeling van probleemoplossend werken is niet enkel op incidenten en symptomen reageren (reactief), maar vooral de oorzaken van deze problemen te bepalen en de oorzaken gericht aan te pakken. Op die manier probeert men de problemen te voorkomen, op te lossen of te beheersen. De lokale politie benadert ze proactief. Het probleem wordt ook zo ruim mogelijk benaderd. Bij een integrale aanpak worden alle mogelijke maatregelen in aanmerking genomen en worden de meest doeltreffende en haalbare maatregelen geselecteerd. De geïntegreerde aanpak tracht dan al die aspecten vanuit verschillende invalshoeken te benaderen.
Deze pijler verwijst naar het besef van de politie dat zij niet alleen verantwoordelijk is, en ook niet wil zijn, voor de zorg voor veiligheid en leefbaarheid in de maatschappij. Vandaar dat alle actoren, ook externen, betrokken worden bij de zorg voor veiligheid.
Alle andere overheden en (maatschappelijke) organisaties hebben vanuit hun specifieke bevoegdheidsdomein een mogelijke inbreng in de totaalaanpak. Hardnekkige veiligheidsproblemen moeten worden aangepakt met een samenhangend beleid van preventie, repressie en nazorg. Dat wordt ook wel eens de ketenbenadering genoemd: niet alleen repressie maar ook zorg, niet alleen zorg maar ook maatschappelijk herstel, niet alleen maatschappelijk herstel maar ook preventie. Een dergelijke aanpak heeft maar kans op slagen als verschillende overheden samenwerken: onderwijs, welzijn, vrijetijdsbesteding, hulpverlening, werkgelegenheid, politie, justitie, reclassering, bijzondere jeugdzorg …
Het begrip steunt op drie elementen die elkaar versterken:
Het is niet altijd mogelijk om alle mogelijke partners te betrekken. Er bestaat wel een checklist, de zogenaamde checklist van de ‘onmisbare 7’-partners die als uitgangspunt gehanteerd kan worden. Die checklist kan in twee richtingen gebruikt worden: als minimum- of als maximumrichtsnoer. In de minimumversie wordt gevraagd dat elk van die partners ergens in de loop van de probleemoplossing geconsulteerd en/of geïnformeerd worden. In een maximumversie zal men echte samenwerkingsverbanden proberen uit te bouwen met zoveel mogelijk partners uit deze checklist.
De ‘onmisbare 7’-partners zijn:
Bij elke vorm van samenwerking worden de volgende drie principes gehanteerd:
Bij dit laatste principe kunnen we de volgende, belangrijke toelichting geven. Met het begrip ‘gelijkwaardigheid’ wordt het respect voor de inbreng, hoe klein die ook is, van elke samenwerkende partner bedoeld. Met het begrip ‘wederkerigheid’ wordt bedoeld dat elke partner ook van de andere partners effectief samenwerking mag verwachten. Hierbij kunnen we ook opmerken dat het top-down opzetten van partnerschappen in tegenspraak is met wat een partnerschap behoort te zijn. Dat principe doet natuurlijk niets af aan het feit dat bij elk partnerschap dat aangegaan wordt de regiefunctie door één van de partners moet waargenomen worden. In dat geval zal deze regiefunctie door de politie op zich genomen worden.
De politie moet rekenschap kunnen afleggen over de antwoorden die ze formuleerde op de vragen en noden van de gemeenschappen. Bij een partnerschap met andere organisaties maakt de verantwoording meestal inherent deel uit van het samenwerkingsverband dat gecreëerd wordt.
Dit betekent dat er zowel voor de politie, als voor de diverse bevolkingsgroepen mogelijkheden moeten worden geboden om gezamenlijk problemen van veiligheid en leefbaarheid aan te pakken, diensten te verlenen en veiligheid en zekerheid te creëren. ‘Empowerment’ impliceert ook dat politiemensen, samen met hun partners en de bevolking, kritisch reflecteren over hun eigen taken en over de wijze waarop die taken worden uitgevoerd.
Dit principe wordt geconcretiseerd door het oprichten van overleg- en inspraakstructuren en overleg- en inspraakmechanismen waarlangs de lokale gemeenschappen met de politie in gesprek gaan. De gelijkwaardigheid als principe bij het samenwerken vereist wel dat de bevolking ‘bekwaam’ wordt gemaakt om op een gelijke voet van kennis en inzicht met de politie in dialoog te treden. In het andere geval, als het principe van de gelijkwaardigheid niet wordt gerespecteerd, verglijden deze structuren en mechanismen zeer snel tot eenzijdige fora, waar de bevolking passief luistert naar wat de politie wil communiceren. Dit leidt altijd tot frustratie bij de bevolking en zorgt er bijgevolg voor dat de structuren en mechanismen falen.