Je bent slechthorend of doof als je gehoorverlies hebt. Gehoorverlies wordt uitgedrukt in decibel (dB) en ingedeeld in verschillende categorieën.
Gehoorverlies betekent voor velen in eerste instantie een risico voor de ontwikkeling van taal, maar wie met dove en slechthorende kinderen en jongeren omgaat, zal gauw merken dat de gevolgen van de auditieve beperking verder reiken. Alle zintuigelijke waarnemingen, ook het gehoor, zijn fundamenteel voor de ontwikkeling en het leren.
Gemiddeld één pasgeborene op 1000 heeft een bilateraal ernstig tot zeer ernstig gehoorverlies. De lage prevalentie en de heterogeniteit in leerlingenkenmerken, de taal, de communicatie en de context waarin dove en slechthorende leerlingen opgroeien, bepalen het referentiekader van de dove of slechthorende leerling in onderwijs.
Er zijn verschillen door:
Gehoorverlies heeft vaak een medische oorzaak al dan niet van neurologische aard.
Het taalmodel dat in de thuissituatie wordt gehanteerd is verschillend van gezin tot gezin. Dat leidt tot sterk verschillende beginsituaties voor de communicatieve ontwikkeling:
Tussen 90 à 95 % van de gehoorgestoorde kinderen heeft horende ouders, die onderling en met hun kind, voornamelijk via de gesproken taal communiceren.
Sommige kinderen hebben thuis een taalmodel dat gebaseerd is op manuele communicatie (gebarentaal), al dan niet gecombineerd met gesproken taal.
Een groeiende groep dove kinderen en jongeren in Vlaanderen komt uit een anderstalig thuismilieu.
Een niet onbelangrijke groep leerlingen heeft extra beperkingen gaande van een lichte of matige verstandelijke beperking over pervasieve ontwikkelingsstoornissen (bv. autisme), gedragsproblemen, motorische of visuele beperkingen, spraak- en taalverwervingsproblemen tot bijkomende leerstoornissen.
Doofblindheid is een specifieke handicap gekenmerkt door een combinatie van zowel zicht- als gehoorproblemen. Niet alle doofblinde personen zijn volledig doof én volledig blind. Een persoon wordt als doofblind beschouwd als er door de interactie tussen visus- en gehoorproblemen geen of nauwelijks compensatie mogelijk is van de ene beperking door een beroep te doen op het andere zintuig. Er zijn prelinguaal doofblinden en mensen met verworven doofblindheid (postlinguale doofblindheid).
In de scholen voor buitengewoon onderwijs van het type 7, vinden we ook leerlingen met spraak-taalontwikkelingsstoornissen (STOS, verbale dyspraxie). Zij vinden er aansluiting omwille van de knowhow over het leergebied van taal- en communicatie en het inzetten van alternatieve communicatievormen.
Voor ondersteuning in het gewoon onderwijs kan voor die leerlingen ook een verslag type 7 gemeenschappelijk curriculum (GC-verslag), individueel aangepast curriculum (IAC-verslag), verslag voor opleidingsvorm 4 (OV4-verslag) uitgereikt worden, waardoor zij ondersteuning kunnen genieten vanuit een (gespecialiseerd) leersteuncentrum.
Hoewel de groep nauw aansluit bij de doelgroep van leerlingen met een auditieve beperking, verwijzen we daarvoor naar een specifieke plaats op onze website.
De grondproblematiek van een leerling met een gehoorstoornis ligt in de taalverwerving en de communicatieve ontwikkeling. Dat is een gevolg van een onvoldoende toegankelijk taalaanbod met impact op taalbegrijpen, communicatie en sociale omgang.
Impact op taalverwerving en communicatie (verwerven actief en passief - opbouw)
De fundamentele functie van een taal is communicatie. Communicatie is de sleutel voor de sociale, cognitieve en emotionele ontwikkeling en de participatie aan de maatschappij.
Voldoende toegang tot taal is nodig opdat iemand die taal kan leren. Dat geldt zowel voor de gesproken taal als voor de Vlaamse gebarentaal.
De problemen die dove en (ernstig) slechthorende kinderen ondervinden bij hun taalverwerving, zijn vooral het gevolg van een geringe toegang tot het taalaanbod. Daardoor is het risico groot dat zij beperkte en gereduceerde taalervaringen opdoen. Dove en slechthorende mensen en hun omgeving worden heel frequent geconfronteerd met beperkingen in de interactie en informatieoverdracht.
Leren gebeurt op vele manieren, maar vrijwel de meeste kennis die een kind opdoet, krijgt het via informatie van anderen. Veel wordt aangedragen via taal.
De taal is de basis voor de ontwikkeling van het denken, het willen, het ordenen van de ervaringswereld en het waardebesef. Dat heeft een grote impact op het leren, de informatieverwerking, het planmatig redenen, het probleemoplossend denken …
Veel kinderen en jongeren met een auditieve beperking komen op school terecht met een ernstig risico voor hun sociale en emotionele ontwikkeling. Hier liggen het beperkte taalbezit en de bemoeilijkte communicatievaardigheden aan de basis.
Een doof en een zwaar slechthorend kind of jongere mist veel informele gesprekken in zijn onmiddellijke omgeving, Daardoor voelt het zich vaak verkeerd begrepen en geïsoleerd. Dat is een voedingsbodem voor wantrouwen.
Zij missen bij een mondelinge communicatie vaak de intonatie, de klemtonen en de toonhoogte. Het zijn juist die aspecten die de emoties en de gevoelens van de gesprekspartner verduidelijken. Daardoor is het moeilijk om een boodschap juist in te schatten en goed aan te voelen en nuances waar te nemen.
Dove en slechthorende kinderen en jongeren krijgen minder kansen om zich waarden en normen eigen te maken, om groepsregels en do’s en dont’s binnen de eigen peergroep te verwerven. Dat kan op termijn tot schijnbaar ‘onaangepast’ sociaal gedrag leiden.
Leren en leven in groep is voor vele dove kinderen en jongeren een uitdaging. Doof en slechthorend zijn bemoeilijkt het gevoel ‘erbij te horen’. De permanente confrontatie met de beperkingen van doofheid is voor vele kinderen en jongeren uitputtend en ontmoedigend. Soms is dat een begin om af te haken.
Vanuit een maatschappelijk perspectief heeft het dove en slechthorende kind of dito jongere interacties binnen verschillende netwerken en taalgroepen. Zij komen bij het opgroeien in contact met horende mensen én met andere doven en slechthorenden. Om zich maximaal te integreren maken velen van hen gebruik van twee talen: het Nederlands en de Vlaamse gebarentaal.
Het woord ‘Doof’ met een hoofdletter ‘D’ heeft een culturele betekenis, in tegenstelling tot de medische termen 'doof of slechthorend’. Cultureel dove mensen beschouwen doofheid niet als een handicap, maar als een culturele identiteit.
Leden van de Dovengemeenschap zijn de trotse gebruikers van gebarentaal, delen tradities, omgangsvormen, kunstuitingen en een geschiedenis. In de Dovengemeenschap ervaren dove mensen niet de belemmeringen die ze over het algemeen in de omgang met horende mensen in de horende omgeving ervaren. Al meer dan honderd jaar hebben groepen van dove en slechthorende mensen hun eigen verenigingen en belangenorganisaties. Er zijn ook dove politieke vertegenwoordigers. Samen ijveren zij met succes voor het recht op Vlaamse Gebarentaal, op toegankelijk onderwijs in gebarentaal, tolken voor gebarentaal en tolkuren in het werk en in het dagelijks leven.
Maatschappelijke evoluties:
Zo goed als alle dove en slechthorende kinderen/jongeren in Vlaanderen hebben een of twee hoortoestellen en/of een of twee cochleaire implantaten (CI). Het verschilt sterk hoeveel dove en slechthorende kinderen kunnen horen met die technische hulpmiddelen. Ze maken van een doof kind geen horend kind.
Achtergrondgeluiden blijven vaak erg hinderlijk. Zelfs onder de beste akoestische omstandigheden is auditieve spraakperceptie met hoortoestellen of een CI nooit zo goed als ‘normaal’ horen.
Er zijn grote individuele verschillen, maar over het algemeen geeft een cochleaire implantatie meer garanties voor de toegankelijkheid van de gesproken taal. De leeftijd voor implantaten ligt momenteel tussen 6 à 18 maanden of zelfs vroeger. Kinderen die vroeg en vooral bilateraal een implantaat of digitaal gehoorapparaat gebruiken, communiceren veel meer via de gesproken taal.
Een kind komt met een CI of met hoortoestellen niet vanzelf tot spraakperceptie. Een nauwgezette opvolging en een intense therapeutische benadering zijn daarbij een voorwaarde. De meeste kinderen met een CI leren uiteindelijk goed te functioneren in een open taalomgeving.
Afhankelijk van de omgevingsstimuli zien we dat kinderen de ondersteunende gebaren uit de vroege communicatie spontaan weglaten. Kinderen die een implantaat kregen na hun zesde levensjaar, blijven meestal meer communiceren met gebaren.
Klassikale geluidsversterking apparatuur als FM en soundfield systems zijn een meerwaarde
Voor een optimale participatie aan de les moeten de leerlingen de stem van de leraar duidelijk kunnen horen. Ook de vele levendige discussies en interacties tussen leraren en leerlingen zijn van cruciaal belang. Vaak is de akoestiek in het klaslokaal verre van ideaal. Er is ook veel rumoer en bij het lesgeven spreken leraar en leerlingen vaak op afstand tegen elkaar. Dat alles bemoeilijkt het verstaan, zelfs voor kinderen met een goed gehoor. Kinderen die, al dan niet tijdelijk gehoorproblemen hebben, zijn benadeeld.
Geluidsversterkingsapparatuur in de klas is een grote hulp en een goed voorbeeld van universeel design. Het lijkt, gezien de inzet op inclusief onderwijs, een erg verstandige toepassing: