De leerlingen identificeren een historische vraag.
Geschiedenis begint altijd bij vragen die we ons stellen. Het gaat om historische vragen. Door leerlingen te laten nadenken welke vragen thuishoren in geschiedenis en dus als een historische vraag kunnen bestempeld worden, leren ze oog te hebben voor de eigenheid van geschiedenis en wat geschiedenis inhoudelijk onderscheidt van andere wetenschappen.
Leerlingen geven aan of een vraag als een historische vraag beschouwd kan worden. Een historische vraag kan gericht zijn op het verleden (op kenmerken van maatschappelijke contexten), op de relatie heden-verleden, op hoe kennis van het verleden tot stand komt. Historische vragen kunnen een verschillend doel hebben: beschrijven, verklaren of beoordelen.
Het leerplan vraagt niet dat leerlingen zelf historische vragen formuleren. Dat is wel een keuzedoel (K1) voor leerlingen of klassen die een stap verder kunnen zetten.
Historische vragen vormen geen scherp afgebakende categorie. Er is een grijze zone van vragen die evengoed in een andere wetenschappelijke discipline aan bod kunnen komen. Net dat grensgebied kan je gebruiken om de leerlingen te laten nadenken en argumenteren. Het leerplan legt dat echter niet op, het leerplandoel voor de eerste graad beperkt zich bewust tot het louter herkennen.
Historische vragen hebben altijd betrekking op mensen in het verleden. Historische vragen kunnen gericht zijn op het verleden zelf (bv. welke taken heeft de volksvertegenwoordiging in het oude Athene?), op de relatie heden en verleden (bv. in hoeverre verschilt de Atheense democratie van die van de samenleving vandaag?) en op hoe kennis tot stand komt (bv. hoe betrouwbaar is de Lijkrede van Perikles voor onze kennis over de Atheense democratie?).
Je kan verschillende vragen (algemene en historische) aanbieden en ze volgens soort laten rangschikken door de leerlingen. Je kan elke les starten met een duidelijke historische vraag en die ook zo benoemen. Dan wordt een historische vraag didactisch gebruikt als probleemstelling of onderzoeksvraag. Vraagstelling gaat echter ruimer en kan ook in andere fasen van de les een plaats krijgen.
Je kan ook wijzen op het gevaar van beoordelende vragen: woorden als ‘al’ of ‘nog niet’ suggereren dat het heden de maatstaf is, wat het verleden tekortdoet.
Leerlingen kunnen een set vragen aangereikt krijgen en duiden aan welke vragen als historisch beschouwd kunnen worden.
Let erop dat de derde vraag discussie kan opleveren. Je kan deze vraag beantwoorden zonder te verwijzen naar geschiedenis (“omdat er drie bevolkingsgroepen zijn”) maar evengoed verwijs je naar de manier waarop deze situatie historisch gegroeid is. Je kan met dergelijke vragen dus voor extra uitdaging zorgen in de klas.
Je kan werken met een venndiagram om het onderscheid visueel duidelijk te maken. De twee verzamelingen zijn historische vragen en niet-historische vragen. De doorsnede is voor twijfelgevallen.
Je kan leerlingen laten brainstormen rond een begrip, op het bord of digitaal via mentimeter, een whiteboard of een twitterwall. Dat levert thema’s op die jij in vragen kan gieten.
Je kan de leerlingen ook laten noteren welke vragen in hen opkomen. Vervolgens duiden de leerlingen aan welke de historische vragen zijn. Het verschil met het verdiepende doel is dat leerlingen daar expliciet een historische vraag moeten formuleren, terwijl dat hier geen vereiste is, integendeel.
Je kan hetzelfde laten doen na een gezien onderwerp. Je hebt bijvoorbeeld een lessenreeks gewijd aan de Griekse kolonies in de Middellandse Zee. Je laat de leerlingen verwoorden welke vragen ze nog hebben. “Bestaan die kolonies vandaag nog?” “Werden die kolonies nooit veroverd door de lokale bevolking?” “Hebben wij vandaag een kolonie?” “Zullen wij ooit een kolonie worden?” "Was een kolonie toen anders dan de Europese kolonies in Afrika in de moderne tijd, of hetzelfde?" Leerlingen kunnen dan even nadenken welke van die vragen historisch zijn.
Je kan de leerlingen laten nadenken over criteria bij ‘Wat is een goede historische vraag?’ In de wenk van het leerplandoel staan enkele mogelijke criteria. Een historische vraag kan gericht zijn op het verleden (op kenmerken van maatschappelijke contexten), op de relatie heden-verleden, op hoe kennis van het verleden tot stand komt. Je kan daarmee spelen door de leerlingen een niet zo duidelijk voorbeeld te laten verbeteren.