Werken aan gelijke onderwijskansen wil zeggen dat je als school de barrières die de volle ontwikkeling van de leerling in de weg staan, detecteert, analyseert en binnen de context van de school probeert te verminderen of weg te werken. Persoonlijke en sociale kenmerken mogen geen barrières zijn die de volwaardige ontwikkeling van de leerlingen en het gelijkwaardig behalen van de leerplandoelen en leerresultaten in de weg staan (OECD 2012).
Barrières kunnen verschillende vormen aannemen. Gender, seksuele voorkeur, huidskleur, etniciteit, religie, bezit, cultuur, gezondheid … zijn een paar voorbeelden van aspecten die bepalen in welke mate we kansen krijgen in de maatschappij of waarin we met hindernissen geconfronteerd worden. Deze assen van diversiteit kunnen barrières zijn als ze normerend zijn en zodoende je plaats in de samenleving bepalen. Hierdoor ontstaan er privileges bij de ene persoon en een ongelijke behandeling van de andere, met ongelijkheid, vooroordelen of uitsluiting en racisme tot gevolg. Wanneer verschillende aspecten op elkaar inspelen dan verhogen ze of verminderen ze de kansen exponentieel.
Werken aan gelijke onderwijskansen zorgt voor een steeds sterkere waardering en het benutten van de kansen die de waaier aan diversiteit biedt. Zo beschouwen we bijvoorbeeld meertaligheid niet als een tekort, maar als een meerwaarde. Bekijk in dit filmpje onze visie op diversiteit als fundament voor zorgbreed en kansenrijk onderwijs.
Kinderen die opgroeien in armoede lopen veel meer risico om ongekwalificeerd uit te stromen uit het onderwijs. Onze plaats in de samenleving wordt bepaald in de mate dat we al of niet beschikken over vier soorten kapitaal: menselijk, materieel, sociaal en cultureel (Nicaise & Desmet, 2008). In de bouwsteen Kwetsbaarheid en armoede van het Vademecum zorgbreed en kansenrijk onderwijs vind je hierover meer info terug. Bekijk alvast dit filmpje.
De ongelijke maatschappelijke verdeling van deze vier vormen van kapitaal en het complexe samenspel zorgen voor vormen van ongelijkheid en ongelijke behandeling: maatschappelijke achterstelling versus macht, privileges versus kansarmoede. We zien deze vormen van ongelijkheid niet als het resultaat van een individueel falen of talent, maar als het resultaat van een structureel probleem waar maatschappelijk structuren aan de grondslag liggen.
De ongelijke verdeling van de vier soorten kapitaal kunnen de kansen en het leren van je leerlingen in gevaar brengen als je er als school geen oog voor hebt. Het oplossen en bestrijden van armoede en kansenongelijkheid betekent inzetten op het verhogen van de vier soorten tegelijk. Inzetten op het versterken van het kapitaal van je leerlingen verhoogt hun veerkracht, waardoor ze meer kans op succes hebben. Dat vraagt een kwalitatief en doelgericht beleid van samenwerking op school.
Scholen richten zich ‘in principe’ op leerlingen die kenmerken van een lagere socio-economische status hebben. Deze kenmerken worden in het basisonderwijs bepaald door de SES-kenmerken en in het secundair en buitengewoon onderwijs door de GOK-indicatoren. Het gaat hier over een zeer diverse doelgroep waarvan je school echter niet over alle nodige data beschikt (waaronder de verklaring op eer en/of discimus of de schooleigen leerlingenadministratie) om die leerlingen volledig te identificeren (onder andere participatietoeslag). Er blijft dus nog een grijze zone over waarbinnen de school zelf op basis van schooleigen context en input het profiel en de noden van de kwetsbare leerlingen moet invullen.
Maak dus een analyse van de schooleigen context en input. Dit houdt in dat de school de leerlingen op een valide en betrouwbare manier tracht te identificeren wie er opgroeit in kwetsbare omstandigheden en wiens leren daardoor bedreigd wordt. Dit kan ruimer begrepen worden dan de specifieke GOK-indicatoren/SES-kenmerken, zonder deze echter uit het oog te verliezen. Meer lezen in de bouwsteen Kwetsbaarheid en armoede. Meer kun je lezen op de PRO.-pagina Kwaliteitsvol werken.
We staan voor een geïntegreerde aanpak waarbij het hele schoolteam samenwerkt om een gelijke onderwijskansenbeleid voor de hele school vorm te geven. Het schooleigen GOK-beleid sluit aan bij de katholieke dialoogschool, het eigen opvoedingsproject, het beleidsvoerend vermogen en de kwaliteitscultuur van de school.
Een katholieke dialoogschool is een inclusieve school: ze draagt zorg voor de unieke talenten van elke leerling, met bijzondere aandacht voor wie het moeilijk heeft. Ons pedagogisch project roept ons dus expliciet op om in te zetten op gelijke kansen.
Het leren van elke lerende is de kernopdracht van de katholieke dialoogschool. Scholen die een succesvol beleid voeren en dus hun beleidsruimte optimaal gebruiken, nemen systematisch beslissingen die leiden tot betere leerprestaties ongeacht of de leerlingeninstroom bestaat uit veel dan wel weinig kansarme leerlingen. Voldoende beleidsvoerend vermogen stelt de school ook in staat een kwaliteitsvol GOK-beleid uit te werken: aan de hand van een proces van reflectie dat hieronder schematisch is weergegeven per drager, kan de school haar GOK-beleid onderzoeken, prioriteiten bepalen en versterken waar nodig. Het effect op leerlingenniveau staat hierbij steeds in de focus. In de binnenste cirkel vind je de acht dragers van beleidsvoerend vermogen. De groene cirkel expliciteert van elke drager de belangrijkste kenmerken. De blauwe cirkel past de kenmerken van elke drager toe op het GOK-beleid. Je kunt met deze cirkel concreet aan de slag aan de hand van de reflectievragen uit de teksten beleidsvoerend vermogen en Al ROKkend GOKken.
Het referentiekader onderwijskwaliteit beschrijft in verschillende kwaliteitsbeelden impliciet en expliciet dat een school aan gelijke onderwijskansen moet werken. Je GOK-beleid komt tegemoet aan de kwaliteitsverwachtingen opgenomen in het OK. Deze verwachting geldt voor elke school die al of niet bijkomende omkadering en budget ontvangt. Een cultuur van kwaliteitszorg ontstaat wanneer het schoolteam zich systematisch de volgende vijf vragen stelt:
Wat dit betekent voor een gelijke onderwijskansenbeleid lees je onder kwaliteitsvol werken.
Het referentiekader onderwijskwaliteit verwacht van elke school om een gelijke onderwijskansenbeleid te voeren. In de regelgeving is bepaald dat sommige scholen aanvullende omkadering en werkingsbudget krijgen om gelijke onderwijskansen te realiseren. Die worden berekend op het aantal leerlingen op school met SES-/GOK-indicatoren. De regelgever voorziet dus aanvullende middelen op basis van enkele barrières. Het gelijke onderwijskansenbeleid heeft als doel om onderwijsachterstand van kansarme autochtone en allochtone leerlingen weg te werken en de integratie te bevorderen. Omwille van hun sociale, culturele en economische omstandigheden hebben deze leerlingen, waarbinnen een grote mate van diversiteit aanwezig is, immers de minste leer- en ontwikkelingskansen en de meeste nood aan ondersteuning.
Om aan GOK-doelstellingen te werken worden aan de betrokken scholen jaarlijks SES-lestijden of aanvullende lestijden GOK toegekend op basis van het leerlingenaantal van 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Deze lestijden/lesuren kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling in een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen. De lestijden/lesuren kunnen door de school aangewend worden als contacturen of als niet-leerling gebonden lesuren.
De school heeft een grote autonomie om haar GOK-beleid te bepalen. Ze bepaalt haar eigen streefdoelen, indicatoren en een tijdspad om in passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen.
Richtinggevend zijn niet meer zozeer de opgelegde thema’s, maar de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit. De school bepaalt dus zelf hoe ze haar kwaliteitsbeleid en resultaten vormgeeft en kan verantwoorden.
In het basisonderwijs worden lestijden jaarlijks toegekend op basis van enkele leerlingenkenmerken. Dit noemen we de SES-lestijden. SES betekent socio-economische status. Deze drie kenmerken bepalen het profiel van de leerling en ze bestaan uit het diploma van de moeder, de thuistaal en het ontvangen van een participatietoelage. Lees meer onder GOK-jargon.
Meer info over indicatoren en de aanwending lees je in de omzendbrief BaO/2005/09:
In het secundair onderwijs worden de extra uren/lesuren eveneens jaarlijks toegekend op basis van enkele leerlingen kenmerken. We noemen dit de GOK-indicatoren. Naast de leerlingenkenmerken die in het basisonderwijs worden gebruikt wordt er ook rekening mee gehouden dat de leerling buiten het eigen gezinsverband verblijft (thuisloos) en dat de ouders tot de trekkende bevolking behoren. Wanneer 10% (eerste graad)/25% (tweede en derde graad) of meer leerlingen aan de GOK-indicatoren voldoen, ontvangt de school minstens zes extra lesuren. De thuistaal telt enkel mee in combinatie met minstens één andere indicator.
Meer info in de omzendbrief SO/2021/01 Gelijke onderwijskansenbeleid voor het secundair onderwijs: het geïntegreerd ondersteuningsaanbod.
In het buitengewoon basis en secundair onderwijs worden lestijden/lesuren GOK enkel in de types BA en type 3 toegekend op basis van twee leerlingenkenmerken. Deze zogenaamde GOK-indicatoren van het buitengewoon onderwijs houden enkel rekening met het diploma van de moeder, versterkt met de thuistaal. Als minstens 40% van de leerlingen in het type voldoen aan de GOK-indicatoren, ontvangt de school minstens zes lestijden/lesuren.
Meer informatie vind je in de omzendbrief BaO/2005/10:
Met het beleid voor gelijke onderwijskansen (GOK-beleid) wil de overheid alle kinderen dezelfde optimale mogelijkheden bieden om te leren en zich te ontwikkelen.
Het beleid bestaat uit drie pijlers:
Elke school wordt een OKI-cijfer toegekend. OKI betekent Onderwijskansarmoede-indicator.
De OKI wordt berekend als het aantal van de vier leerlingenkenmerken:
waaraan de leerlingen voldoen ("aantikken"), gesommeerd voor alle leerlingen, en vervolgens gedeeld door het totaal aantal leerlingen.
De OKI is bijgevolg een cijfer tussen 0 en 4. Het werkingsbudget leerlingenkenmerken, met uitzondering van het buitengewoon onderwijs, wordt berekend op basis van de OKI van de school.
Onderstaande afbeelding geeft de relatie weer tussen het kapitaal van de leerling en OKI.
In het basisonderwijs worden lestijden jaarlijks toegekend op basis van drie van de vier leerlingenkenmerken die we kennen van de OKI. Deze leerlingenkenmerken hebben betrekking op de socio-economische status (SES) van de leerling wat verwijst naar de positie van een individu of groep binnen een hiërarchische sociale structuur. SES geeft een indicatie van de economische en sociale positie van een individu of gezin in de maatschappij.
De drie leerlingenkenmerken waarop de SES-lestijden worden berekend zijn:
Dit is de taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal. Daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen. De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal, indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd.
De moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs.
In bepaalde gevallen hebben kinderen die naar een kleuter-, lagere of secundaire school gaan, recht op de Schooltoeslag. Deze toeslag wordt ook wel selectieve participatietoeslag, studietoelage of schoolpremie genoemd en is bedoeld voor gezinnen met een lager inkomen. Deze Schooltoeslag is anders dan de Schoolbonus waarop elk kind recht heeft.
De schooltoeslag is gebaseerd op het gezinsinkomen en geeft een aanduiding van de financiële draagkracht van het gezin en dus ook van het pedagogisch (thuis)comfort: tijd, studieruimte, koopkracht voor goederen die het leren bevorderen ...
In het secundair onderwijs worden extra lesuren (lestijden in het bubao) toegekend op basis van leerlingenkenmerken, de zogenaamde GOK-indicatoren. Naast de drie leerlingenkenmerken van het basisonderwijs zijnde thuistaal, diploma van de moeder en het ontvangen van een schooltoeslag, wordt er ook rekening mee gehouden dat de leerling buiten het eigen gezinsverband verblijft (thuisloos) en dat de ouders tot de trekkende bevolking behoren. Wanneer 10% (eerste graad)/25% (tweede en derde graad) of meer leerlingen aan de GOK-indicatoren voldoen, ontvangt de school minstens zes extra lesuren. De thuistaal telt enkel mee in combinatie met minstens één andere indicator.
Kansarme kinderen groeien op in een weinig stimulerende woonomgeving: een drukke en verloederde buurt, weinig speelgoed, gebrek aan computer, internet, boeken … Dit heeft dan ook zijn repercussies op de verdere psychomotorische en cognitieve ontwikkeling van (jonge) kinderen. Boven op de maandelijkse kosten aan voeding, kledij … komen vaak nog de aan de school verbonden kosten. Kansarme ouders zullen dan sneller besparen op buitenschoolse activiteiten. Soms houden ze ook hun kinderen thuis wanneer ze de rekeningen van de school niet kunnen betalen of laten hun kinderen niet deelnemen aan activiteiten die een bijkomende financiële bijdrage vereisen. De gevolgen op de relatie tussen ouders, leerlingen en de school zijn gekend.
Cultureel kapitaal staat voor alle kennis, opleidingen en vaardigheden die een persoon bezit, bewust en onbewust. Hier gaat het om beperkte deelname aan het culturele leven via literatuur, kunst, film, theater ... maar ook om het gebrek aan sociaal-culturele competenties van ouders (bv. schoolbetrokkenheid) en de thuistaal.
Het sociaal kapitaal verwijst naar het sociale netwerk van een individu en de sociale status. Het sociaal kapitaal omvat je netwerk en datgene wat je via je netwerk gedaan kunt krijgen. Hoe groter en diverser dit netwerk is, des te meer je eraan hebt in termen van kansen, want via sociaal kapitaal kun je zowel cultureel kapitaal als financieel kapitaal verkrijgen.
Het menselijk kapitaal van de ouders van het kind omvat:
Geen enkele van die eigenschappen is louter toevallig, omdat in elk ervan al of niet geïnvesteerd wordt door de ouders. Deze vorm van kapitaal is wellicht de belangrijkste bron van vermogen of van ongelijke kansen die aanwezig is al voor de start van de schoolloopbaan, zelfs voor de geboorte.
Ook scholen voeren beleid. Een school moet goed nadenken over haar werking. De manier waarop scholen ertoe in staat zijn om dat op een zelfstandige, doordachte, participatieve manier te doen en zo alle aspecten van het schoolgebeuren goed op elkaar afstemmen, gaat over beleidsvoerend vermogen. Het is belangrijk dat iedereen bij het nadenken over het schoolbeleid betrokken wordt. Een goed beleid, is een gedragen beleid. Dan heeft een school een sterk beleidsvoerend vermogen.
Het referentiekader voor onderwijskwaliteit (OK) zet verwachtingen voor kwaliteitsvol onderwijs uit. Het geldt voor alle onderwijsniveaus en -vormen, met uitzondering van het hoger onderwijs. De onderwijsinspectie gebruikt het OK om naar scholen te kijken.