Scholen worden in toenemende mate geconfronteerd met leerlingen die zichzelf beschadigen. ‘Krassen’ is een begrip dat alle jongeren kennen. Het is zowat een verzamelnaam voor allerlei vormen van zelfverwonding.
Automutilatie of zelfverwonding kan zich op allerlei wijzen voordoen. In de school heeft men meestal te maken met jongeren die zichzelf krassen of snijden met een scherp voorwerp, zichzelf verbranden, bijten, de haren uitrukken of ergens tegen slaan.
Risicojongeren zijn jongeren die pijnlijke of schokkende gebeurtenissen hebben meegemaakt zoals geweld, misbruik, vernedering, pesten of verlies. Deze gebeurtenissen hebben hevige emoties als woede, schuld, pijn of angst opgeroepen. Ze werden vergezeld door het gevoel daarmee nergens terecht te kunnen en niet begrepen te worden.
Daarnaast zijn er jongeren die meestal minder pijnlijke gebeurtenissen combineren met een sterk experimenteergedrag. De afwezigheid van beschermende factoren in de leefomgeving en het hevige temperament van de jongere zelf kunnen eveneens een rol spelen.
Vaak blijven niet verwerkte gevoelens achter waardoor eerder banale gebeurtenissen (te) sterke emoties oproepen. Deze worden soms gekanaliseerd in zelfverwonding. Automutilatie wordt intern en extern gemotiveerd.
Zelfverwondend gedrag blijft vaak verborgen. Daarom is het goed te letten op de volgende signalen:
Een leraar merkt tijdens de les op dat de polsen van een leerling littekens en wonden vertonen. Een leerling neemt de klasleraar in vertrouwen en vertelt dat haar vriendin zichzelf beschadigt. Wanneer je bij leerlingen zelfverwondend gedrag ontdekt, is het belangrijk dat men de kalmte bewaart en geen alarm slaat. In vele gevallen is het krassen of snijden een poging tot communiceren, een vraag om hulp. De leerlingenbegeleiding kan op die vraag ingaan. Erover praten is dus belangrijk.
De begeleider probeert in samenspraak met de leerling een beeld te vormen van de achterliggende problematiek:
Krassen en ander zelfbeschadigend gedrag kan ingrijpend en shockerend zijn.
De volgende risico’s bestaan:
Tip
Houd het hoofd koel en het hart warm. De begeleider kan erover spreken met de zorgwerkgroep, het directieteam en over zelfverwondend gedrag lezen. Een zekere afstand nemen is hier altijd aangewezen.
Vaak weten leerlingen zelf niet waarom ze zich verwonden. Om dit verder uit te zoeken en de jongere te laten verwoorden welke oorzaken aan dit gedrag ten grondslag liggen, kunnen volgende vragen helpen:
Geef aan dat automutilatie niet de beste manier is om met problemen om te gaan en dat je samen met de jongere wil zoeken naar alternatieven. Indien nodig moet erop gewezen worden dat het beter is niet met het gedrag te koop te lopen. Het kan niet de bedoeling zijn andere leerlingen te choqueren, noch andere leerlingen tot zelfverwondend gedrag aan te zetten. Anderzijds is het voor de betrokken leerling belangrijk dat zij/hij niet geïsoleerd geraakt en dus alle lessen en activiteiten, ook turnlessen en praktijkvakken, volgt.
Mogelijke alternatieven zijn:
Houd regelmatig contact met de jongere. Informeer bij een volgend gesprek naar zijn welbevinden. De oorzaken die mogelijk aan de grondslag liggen, worden bekeken (is daarin een evolutie merkbaar?). Als het kan worden de aantekeningen die de leerling heeft gemaakt, samen gelezen. Daarin kunnen aanknopingen gevonden worden om het probleemoplossend denken van deze individuele leerling te versterken. Verwondt de leerling zichzelf nog? Vragen om de verwondingen te laten zien heeft weinig zin. Soms gaan ze dan krassen of snijden op minder zichtbare plaatsen van het lichaam.
Automutilatief gedrag kan stoppen na enkele weken en een aantal gesprekken. Langdurig en heftig zelfverwondend gedrag kan wijzen op psychotische opstoot of persoonlijkheidsstoornissen. De school zal hier de vraag richten aan de CLB-medewerker om individuele begeleiding op te zetten of door te verwijzen naar gespecialiseerde hulp.
De ervaring leert dat de jongere enkel doorverwijzen weinig effectief is. De drempel is vaak te hoog. Het is aan te raden om samen met de jongere contact op te nemen met de gespecialiseerde dienst. Een CLB-begeleider kan eventueel een eerste keer mee op bezoek gaan.
Dat ouders bij de problematiek van automutilatie moeten betrokken worden, is een logisch uitgangspunt, zeker als het om jongere kinderen gaat. Toch kun je situaties bedenken waar het informeren van de ouders niet in het belang van het kind is. Soms is het de uitdrukkelijke vraag van de jongere zelf die de school ervan zal weerhouden contact op te nemen.
Telkens opnieuw zal de school in elke concrete feitelijke situatie, in het belang van de leerling moeten afwegen en oordelen of het raadzaam is de ouders te informeren. De beslissing over het al dan niet doorspelen van informatie aan de ouders zal afhangen van de leeftijd van de jongere, zijn maturiteit, de concrete gezinssituatie en samenstelling, de voorgeschiedenis enz. Als principe gaan we er van uit dat er zo weinig mogelijk over het hoofd en achter de rug van de leerling gebeurt.
Het betrekken van gezinsleden of vertrouwenspersonen is normalerwijze een goede keuze. Hoe meer personen erbij betrokken worden, hoe uitgebreider het netwerk. Om te vermijden dat je naast elkaar werkt, is overleg en taakverdeling met alle betrokkenen aangewezen.
Volgende checklist van zorgvuldigheidscriteria kan de begeleider (zorgwerkgroep) helpen om een verantwoorde beslissing te nemen bij het doorgeven van informatie aan de ouders, andere leraren, de begeleidende klassenraad.
Deel ik de informatie op een vertrouwelijke manier mee?