Vermijd talige struikelblokken

In aandacht voor taal is nodig in alle vakken en activiteiten (link naar die fiche), zijn, bij wijze van sensibilisering, mogelijke talige uitdaging uit leerplannen onderzocht. Vooral werkwoorden die horen bij denkhandelingen kwamen daarbij aan bod. Bij het verwerven van een inhoud heb je ook vaktermen, algemeen academische woorden, dagelijkse woorden met een specifieke betekenis, bind- en verwijswoorden en bepaalde zinsconstructies nodig. Schooltaal is immers voor elke lerende verschillend van de thuis- en alledaagse taal.

Werkvormen

sla link op in klembord

Kopieer

Werkvorm 1: talige struikblokken ontdekken in werkmateriaal voor lerenden

sla link op in klembord

Kopieer

De leraren duiden talige struikelblokken aan in een fragment uit de cursus of handboek: Wat zijn talige moeilijkheden voor de lerenden? Waarover zouden ze kunnen struikelen?.

Vervolgens kan de inventaris van de moeilijkheden ondergebracht worden in het schema met categorieën. Zo krijgen leraren zicht op de soorten moeilijkheden.

Werkvorm 2: vaktaalwoorden en taaldoelen nagaan in het leerplan

sla link op in klembord

Kopieer

Leraren gaan in hun leerplan op zoek naar doelen waarbij specifieke woorden aan bod komen.

Werkvorm 3: op zoek naar oplossingen voor de struikelblokken

sla link op in klembord

Kopieer

In de PowerPoint staan een aantal bevindingen van onderzoekers bij talige struikelblokken. Leraren reflecteren aan de hand van deze input over mogelijke oplossingen.

Voor heel wat lerenden vormt de onderwijstaal een struikelblok om (vak)inhouden te begrijpen. Daardoor krijgen ze kennis en inzichten niet onder de knie. Nochtans moet die onderwijstaal verschillen van de dagelijkse omgangstaal (link naar verschillen thuis- en schooltaal), omdat de school lerenden dient voor te bereiden op situaties in het latere leven, die een beroep doen op talige vaardigheden die je niet spontaan in het dagelijkse leven leert (www.taalunieversum.org).

Voor alle lerenden is de onderwijstaal verschillend van thuistaal. Die taal is vaak abstracter en complexer en verschilt op een aantal punten van de thuistaal of alledaagse taal:

  • Op het vlak van onderwerpen: op school wordt over andere onderwerpen, fenomenen, gebeurtenissen, verschijnselen gesproken dan thuis (bijvoorbeeld klimaatverandering, welvaart en welzijn, persoonsvorm, gewicht ...).
  • In de bedoeling van het taalgebruik: taal wordt bewust gebruikt om leerlingen competenties bij te brengen (bijvoorbeeld markt (plaats) versus markt (economie)).
  • In de manier van taalgebruik en op het vlak van de relaties tussen gesprekspartners: de interactiepatronen zijn meestal strakker en korter, en worden vaak gedirigeerd door de leraar (bijvoorbeeld Wat is een verkleinwoord? Een woord dat iets klein maakt! Ja, wie weet nog meer?).
  • Op het vlak van taalniveaus: van concreet tot abstract (bijvoorbeeld arm - lastarm (hefboom)).

Het is voor leraren niet steeds evident om dergelijke talige struikelblokken te achterhalen: woorden die voor leraren evident zijn, zijn dat misschien niet steeds voor lerenden. Inzicht in de verschillende categorieën van woorden kan leraren helpen om inzicht te krijgen in de talige struikelblokken.

In laag 1 bevinden zich ook de alledaagse woorden met specifieke betekenis. In laag 2 vinden we heel wat typische werkwoorden terug. In laag 3 zitten ook algemeen academische woorden en vaktermen.

Deze woorden komen vaak voor in complexe zinsconstructies met veel verbind en verwijswoorden. Dit maakt het voor taalzwakkere leerlingen extra moeilijk.

Over deze databank

Wil jij aan de slag met je vakgroep, met een kernteam, met je parallelcollega’s …? Dan vind je hier achtergrondinformatie en concrete werkvormen.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio