Leven zonder licht kunnen we ons niet voorstellen. Zonder licht voelen mensen zich verloren. De duisternis wordt ervaren als chaos, dreiging, geheimenis, kwaad: verlorenheid. Dan gebeuren er dingen die het daglicht niet verdragen. Omgeven door duisternis hebben mensen geen oriëntatie in hun leven. Alle leven in de natuur, ook het menselijk leven, heeft licht nodig en reageert op licht. Door licht ontplooit het leven zich. Het onzichtbare toont zich, het verlorenen wordt weer gevonden. Onstuitbare krachten worden zichtbaar, ontkiemen, groeien, vermenigvuldigen zich, planten zich voort en dragen vrucht. Licht is een pertinente grondvoorwaarde om te kunnen leven. Van licht zijn mensen afhankelijk vanaf het moment dat zij het levenslicht aanschouwen.
In deze periode van het jaar ervaren we sterk de afname van het licht en de warmte doordat de kracht van de zon op het noordelijk halfrond afneemt. Mensen reageren minder uitbundig. Kruipen in dikke en donkere kleren. Van buiten rap naar binnen. Hun hoofd tussen de schouders en handen in de zakken. Ze haasten zich naar plekken waar er meer licht is en willen snel naar huis. De mensen komen minder naar buiten als het donker en koud is. Om het warm te maken steken ze de verwarming of de haard aan en kaarsen voor de gezelligheid. Het zijn tekenen van het afnemende levensgevoel in de donkere periode van de winter waarbij de koude en de duisternis het lijken te winnen van de warmte en het licht.
Deze meditatieoefening is een mooie manier om tijdens een personeelsvergadering of met de leerlingen van de bovenbouw stil te vallen bij het jaarthemaverhaal van de vrouw die haar drachme verloren had. (Lc. 15,8-10)
De vrouw is in een situatie geraakt die lijkt op wat ons ook overkomt. Ze heeft een muntstuk verloren. En met dat muntstuk is ze zichzelf kwijtgeraakt.
Tien is een beeld van de totaliteit. Met het verlies van haar totaliteit is de vrouw haar eigenlijke middelpunt verloren, zoals ook wij wel eens het hart uit het oog verliezen vanwege onze zorgen en problemen.
We doen wel veel, maar we zijn het netje kwijt dat al die dingen in ons leven samenhoudt.
De parabel nodigt uit om op zoek te gaan naar ons wezen, naar het beeld van God in ons.
Eerst moeten we een licht aansteken. We moeten kijken in de afgronden van onze ziel. We moeten het licht van ons bewustzijn in de duisternis van onze ziel laten schijnen, in alles wat is weggestoken.
We moeten ons innerlijk huis vegen. Daar heeft zicht zoveel stof en vuil opgehoopt dat het oorspronkelijke beeld van God in ons bedekt is. Of we hebben de munt ergens verloren gelegd vanwege de vele spullen die we in ons innerlijk huis verzameld hebben, vanwege de vele activiteiten die we zo belangrijk vinden.
Bezinnen is je innerlijk huis uitvegen opdat wat er werkelijk toe doet, ruimte krijgt. Opdat God in ons kan geboren worden. Opdat het Kerstmis kan worden, opnieuw.
Zoeken naar het verlorene.
We zetten je alvast op weg om samen met de kinderen van je klas op zoek te gaan naar het verlorene.