6 mei 2021 – Gedachtewisseling over de Onderwijsspiegel 2021: een persoonlijk commentaar

Na rijp beraad kan ik het me hier redelijk makkelijk maken. Want wat bleek? Na ongeveer 3 uur en 45 minuten vergadering, waarin heel wat bekende zaken aan bod kwamen, las ik traditiegetrouw mijn commentaar op de parlementaire bespreking van de vorige Onderwijsspiegel na. Die was behandeld in de commissievergadering van 2 juli 2020. Zo goed als alles van wat ik toen belangrijk vond, zou ik hier nu opnieuw kunnen schrijven. Beste lezer, ik ga dan ook (i) verwijzen naar mijn tekst van toen en (ii) daaraan gewoon nog enkele nieuwe (of ‘oude’, die ik erg belangrijk vind) zaken selectief toevoegen.

Maar vooraf nog even enkele informatieve elementen. De sprekers van dienst waren, op één coördinerend inspecteur na, dezelfde personen als bij de bespreking van de Onderwijsspiegel 2020: Lieven Viaene (inspecteur-generaal Vlaamse onderwijsinspectie), Els Vermeire (coördinerend inspecteur Vlaamse onderwijsinspectie), Bieke De Fraine (inspecteur-onderzoeker Vlaamse onderwijsinspectie) en Katja Petry (inspecteur-onderzoeker Vlaamse onderwijsinspectie).

Op 1 april 2021 had al een omvangrijke zgn. Spiegeldag plaatsgevonden, waarvan alle documenten online te vinden zijn. De powerpointpresentatie die nu gebruikt werd, was ook dezelfde als op de Spiegeldag, op enkele interessante slides na. In de bespreking werd heel terecht enkele keren verwezen naar het actualiteitscollege van Metaforum (KU Leuven) van twee dagen eerder over “Onderwijskwaliteit in Vlaanderen: maakbaar en meetbaar?”. Daar werden toen nogal wat relativerende kanttekeningen gemaakt bij de zgn. GGG-toetsen, die ook prominent figureerden in deze commissievergadering. Professor Mieke De Cock, die tijdens het actualiteitscollege over eindtermen en leerplannen sprak, ‘vergat’ wel te zeggen dat de overheid het minimum van het wat diende te bepalen i.p.v. het wat tout court, zoals zij stelde, maar dat terzijde.

Zoals gezegd, bevestig ik graag de relevantie van mijn eerdere commentaar ook voor deze commissievergadering. Zo goed als al die belangrijke thema’s kwamen ook nu weer op een erg vergelijkbare manier ter sprake. Er was natuurlijk wel de verdere evolutie van het coronaverhaal, maar daarover is intussen al genoeg geschreven, denk ik. Hieronder zoom ik nog graag in op een paar algemene en specifieke punten.

Eén. Algemeen had ik dus een enorme déjà vu, maar met misschien nog meer een dubbel gevoel dan bij vorige gelegenheden. De sprekers, en zeker ook Lieven Viaene, getroostten zich doorgaans wel heel wat moeite om positief naar de dingen te kijken, wat ik zeker apprecieerde, maar zo’n vernietigende, generieke uitspraak aan het eind van de presentatie (zelfs tweemaal) als “Onderwijs slaagt er steeds minder in om jongeren voor te bereiden op het functioneren in een steeds complexer wordende samenleving” haalde volgens mij die positiviteit gewoon helemaal onderuit. De ‘boutade’ van professor Jan Vanhoof op de Spiegeldag, waarnaar Lieven Viaene verwees (“zacht in de relatie, hard in de boodschap”), kon mij alvast niet bekoren. Ik zou kunnen antwoorden met een eigen boutade, waarmee we trouwens in de kern van de zaak (cf. infra) zouden belanden…: “Doe zo nog maar voort en je gaat nóg minder, geschikte kandidaten naar het leraarschap krijgen”.

Twee. Het zijn toch nadrukkelijk de leraren, in de context van het beleid van hun school, die de onderwijskwaliteit moeten realiseren, -- en dat werd expliciet erkend, gelukkig. Eindtermen als een ondersteunend referentiekader voor de minimale (!) onderwijsinhoud en GGG-toetsen als een ‘meet’instrument voor welbepaalde prestaties kúnnen helpen, maar met die twee laatste heb je nog géén stap gezet in het daadwerkelijk creëren van onderwijskwaliteit op school.

Drie. Raar maar waar: ik kan hier opnieuw, zoals in mijn stuk over de parlementaire bespreking van Onderwijsspiegel 2020 op 2 juli 2020, een beroep doen op een andere, excellente opiniebijdrage van diezelfde John Vervoort in De Standaard van 24 november 2020 (voor abonnees)… over nieuwe eindtermen. Die opiniebijdrage maakte de concrete problematiek in taalonderwijs perfect duidelijk, zoals ze ook aan bod kwam in de commissievergadering (cf. infra: Jan Laeremans). Ik zou, naast de problemen die Vervoort signaleerde, dat belangrijke thema bijvoorbeeld nog kunnen verbinden met dat van diverse soorten “proeven” bij de overgang naar hoger onderwijs en met nog andere beschouwingen, maar dat zou nu te ver leiden. Maar toch nog graag dit, waarvoor ik overigens ook een beroep doe op John Vervoort. In De Standaard van 25 februari 2021 (voor abonnees) schreef hij namelijk nog een andere, voor het voorliggende verhaal erg relevante vrije tribune naar aanleiding van de hangende wijzigingen in de regelgeving over de vaste benoeming en aanverwante (cf. binnenkort: ontwerp van Onderwijsdecreet XXXI). Óók zéér lezenswaardig…

Vier. De belangrijkste vragen van de onderwijscommissarissen kwamen naar mijn smaak van Koen Daniëls en Jan Laeremans. Andere vragen waren ook interessant, zeker, maar hun vragen leken mij fundamenteler. Ik wijs kort op enkele zaken. Daniëls wees, niet voor het eerst trouwens, onder andere op enkele tegenstellingen bij bepaalde oordelen van de Onderwijsinspectie: attestering (dus afgeleverde attesten: wel oké) versus vele vragen bij de evaluatie van de kwaliteit; goede leerprestaties wiskunde in het lager onderwijs versus leerlingenresultaten bij TIMSS; rapportering (goed) versus studiebekrachtiging (niet goed) in het secundair onderwijs (“betekent dat dan toch onterechte attesten?”); leer/leefklimaat (zeer goed) versus het algemene beeld dat welbevinden als allerbelangrijkste bekommernis zou moeten worden beschouwd, terwijl andere kwaliteitsdomeinen veel minder goed scoren. Ook een vraag over de kwestie van het telkens terugkerende probleem met leesvaardigheid en de taalintegratie van anderstalige nieuwkomers ondanks de al jarenlange inspanningen op dat vlak. Misschien wel de meest boeiende, want delicate, vraag was naar de relatie tussen evaluatie en didactiek… Laten we overigens gelijk ook niet vergeten dat de eindtermen zelf soms niet neutraal zijn, wat de pedagogisch-didactische aanpak ervan betreft. En ten slotte nog Daniëls’ grote zorg over de betekenis van ‘geel-oranje’ (nwvr: de kleur is niet echt duidelijk…maar toch eerder oranje dan geel, leek mij) bij de resultaten (“benadert de verwachting”) die over de jaren heen vaak terugkomt, waaraan dan blijkbaar niet zoveel gedaan wordt (“niet urgent”?).

Jan Laeremans keek vooral duidelijk, ook niet voor het eerst maar net daarom apprecieer ik sommige van zijn tussenkomsten, door de bril van de leraar naar de ‘problemen’ uit de Onderwijsspiegel: wat gebeurde er met zgn. ondermaatse resultaten die telkens terugkeerden en wat betekende zulke vaststelling eigenlijk precies, waarbij zijn twijfels duidelijk klonken waarvoor ik op mijn beurt ook enig begrip op kon brengen; veel concreter en specifieker nog werd hij met zijn vragen over taalonderwijs en het ‘evaluatieprobleem’ waarmee hij, nog veel minder ten onrechte wat mij betrof, het “oeroude” “debat” over kennis en vaardigheden in herinnering bracht (cf. ook John Vervoort hierboven en ook in meerdere stukjes van mijn hand in deze blog en zijn voorganger op onze ‘oude’ website trouwens); kort gezegd, “werd er te veel kennis gevraagd in de toetsen?”; bij zijn vragen over taalgericht onderwijs ging Laeremans dan wel even te kort door de bocht, wat het gebruik van thuistalen op school betrof, en over dat thema had hij meer algemeen als voormalig taalleraar zelf veel meer positiefs kunnen weten, gelet op de “ouderdom” van dat thema, leek mij, maar dat kan aan mij liggen. Laeremans’ verband met “instaptoetsen bij universiteiten” bij zijn uitweiding over grammatica, woordenschat en spelling kon ik dan weer wel heel erg smaken… Idem over de verplichte collectieve opstelling van een examen: let wel, afspraken in vakgroepen en tussen leraren zijn om goede redenen zeer zeker ook nodig, maar dat zou toch de eigen creatieve inbreng van een individuele leraar, die trouwens met haar/zijn specifieke groep leerlingen gewerkt heeft, niet onmogelijk mogen maken. Ik heb de indruk dat dat laatste net wél het geval is in heel wat scholen onder invloed van dat soort blijkbaar onbetwistbare praktijken die bij de Onderwijsinspectie en wellicht ook elders leven.

De inspecteurs antwoordden omstandig op die gestelde vragen vanuit hun werkwijze bij doorlichtingen, waardoor een en ander vaak echt wel concreet werd. Dat leraren (soms) pas bij het gesprek met een inspecteur over evaluatie zouden beginnen na te denken, zoals Bieke De Fraine op een bepaald moment beweerde, vond ik wel rijkelijk overdreven, soit… En nog inzake die evaluatie (met name bij wiskunde) en de tegenstellingen waarop Koen Daniëls wees: dat TIMSS en toetsen op school verschillende zaken evalueren en vooral ook, -- ik blijf dat benadrukken --, de deelname eraan erg verschillend is, lijkt mij duidelijk. Voor de eerste kun je niet studeren en is deelname vrijblijvend. Voor de tweede oefen en studeer je wél en is deelname high stakes, zoals de Newspeak daarover tegenwoordig klinkt. Een wereld van verschil dus. Ik nodig de lezer daarvoor graag uit om allerlei passages van de video-opname te bekijken. Hier zou ik me voorts willen beperken tot slechts enkele, meer algemene zaken. Als antwoord op de fundamentele kwestie die Jan Laeremans aansneed rond kennis en vaardigheden, verwees inspecteur Bieke De Fraine naar de leerplandoelen, die nu eenmaal allerlei doelstellingen inzake bijvoorbeeld spreek- en luistervaardigheid bevatten. Ze vergat daarbij wel even dat de eindtermen zulke zaken sowieso voorschreven, wat haar collega Els Vermeire later in het gesprek terecht wél met zo veel woorden stelde. Maar goed, eigenlijk maakt het niet zoveel uit vanwaar het doel in kwestie komt, het (summatief) evalueren van zulke (taal)vaardigheden, met name ná voldoende oefening en herhaling, zal altijd een heikel punt blijven, gelet op de tijd die ervoor vereist is en op het arbeidsintensieve karakter van dat soort onderwijs. Dus ja, men moet daarvoor een tandje bijsteken, maar heb als externe kwaliteitsbeoordelaar dan toch ook wat meer begrip voor het probleem op de werkvloer én doe aparte grammatica-, woordenschat- en spellingtoetsen niet a priori af als irrelevant. De redenering van Laeremans deed mij ook nog aan iets anders denken, namelijk: de eindtermen zelf, waarvan bij de zgn. peilingen in het verleden óók meer dan eens bleek dat leerlingen die soms in aanzienlijke getalen niet behaalden. Kun je zulks dan maar meteen alleen op die leerlingen en hun leraren steken? Ik dacht het niet. Overigens (cf. een vraag van Daniëls) stoort mij ook die aura van ‘exactheid’ met dus zgn. cesuren, die rond de algemene oordelen van de Onderwijsinspectie hangt: “Beneden de verwachting”, “Benadert de verwachting”, “Volgens de verwachting” en “Overstijgt de verwachting”. Toegegeven, het hele zgn. OK (Referentiekader voor OnderwijsKwaliteit), dat toch de basis vormt voor het toezicht op die kwaliteit, bevat ongetwijfeld verdienstelijke zaken, maar zou het toch niet kunnen dat de normatieve aard ervan voor zoiets complex als onderwijskwaliteit niet alleenzaligmakend is én dat het gebruik van dat kader door scholen in de echte onderwijspraktijk toch niet je dat is?

Vijf. Terugkomend op die boutade van Jan Vanhoof, die ik hierboven al even aanhaalde, nog graag dit. Oké, men hoeft geen medelijden te hebben (dus harde boodschap) met plantrekkers en onderpresteerders, maar met die verregaande generalisering die tot tweemaal toe te lezen was op de slides een héle sector culpabiliseren, zou mij, als ik nog leraar was, erg boos maken. Boeiend in dat verband vond ik wel dat (meermaals in de bespreking) de Onderwijsinspectie ook vragen stelde over haar eigen effectiviteit, dus: haar eigen impact op onderwijs/onderwijskwaliteit/leraren/scholen. Maar ook hier past weer bescheidenheid en zin voor relativering, vind ik. Zulke “effect’metingen’” zijn erg moeilijk én zeker geen exacte wetenschap, maar dat horen bepaalde mensen niet graag… mijn houding in dezen? Constructief-kritisch… Onder invloed van datzelfde IKZ-denken (cf. commissie-Monard) houden die effectmetingen overigens ook nog andere actoren bezig, zoals daar zijn: de pedagogische begeleidingsdiensten, waarover heel wat te horen was in de Commissie voor Onderwijs een week voordien. Maar toch niet makkelijk allemaal. Ik schreef het al. Deze week was ook heel wat te horen over het hangende denkwerk bij de Onderwijsinspectie zelf (tegen de corona-achtergrond), de eigen kennisopbouw ter zake, de verspreiding van de data uit de Onderwijsspiegel in het onderwijsveld, het structurele overleg tussen Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten en het gewenste structurele overleg met de lerarenopleidingen (nwvr: hopelijk bedoelde Els Vermeire dan niet alleen de lerarenopleidingen van de hogescholen). Allemaal op zich positieve zaken dus. Maar hopelijk mogen toch ook de scholen en leraren…constructief-kritisch blijven in het gehele onderwijskwaliteitsverhaal.

Zes en ten slotte. Een van de middelen die de Onderwijsinspectie meermaals vermeldde in de bespreking met het oog op haar toekomstige aanpak, was de gedifferentieerde doorlichting. Dus niet meer doorlichten, zoals nu, met dezelfde aanpak en vaste periodiciteit voor álle scholen, maar fijnmaziger en aangepast aan de concrete school. Anderzijds, -- de beleidsnota van minister Weyts wees ook al in die richting --, kwamen ook bijkomende taken voor de Onderwijsinspectie nadrukkelijk ter sprake. Over planlast en financiële radar bijvoorbeeld was het trouwens al vaker gegaan bij vragen om uitleg. Meer taken doet mij ook denken aan meer personeel en middelen voor de externe kwaliteitszorg… Is dat dan de beste want meest efficiënte optie voor de toekomst? Maar oké, de Inspectie 2.0 is nog pril en werd het voorbije jaar dan nog eens onderbroken door corona. Ik hoorde tijdens de commissievergadering heel wat over een positieve teneur en een geest van samenwerking ter zake. Er zit dus zeker wel iets in dat verhaal en hopelijk kan de verdere evolutie de toestand die onze collega Maarten Penninckx in 2015 (nwvr: Lieven Viaene citeerde expliciet de krantenkop van toen) in zijn doctoraal proefschrift vaststelde constructief en duurzaam remediëren. Maar het blijft allemaal mensenwerk en geen perfect controleerbare labo-opstelling. Dus…

Je kunt de video [vanaf 8:18] van de bespreking bekijken op de website van het Vlaams Parlement.

Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio