Voor een goed begrip, dit was geen nieuw verslag van het Rekenhof, het was wél de opvolgingsbespreking bij een verslag van april 2021 over Voorkomen van vroegtijdig
schoolverlaten - Leerlingenbegeleiding in het beroepssecundair onderwijs. Zeg maar, een beoordeling (door het Rekenhof) van wat de Vlaamse overheid intussen gepresteerd had op de destijds geformuleerde 9 aanbevelingen. Nog heel recent ging het over het thema van schooluitval in een vraag om uitleg.
De sprekers nu waren: Zuhal Demir (Vlaams minister van Onderwijs, Justitie en Werk), Willem Cabooter (eerste-auditeur-revisor Rekenhof) en Ann Nuttin (adjunct-auditeur Rekenhof). Eerst sprak minister Demir, die voor de verschillende aanbevelingen oplijstte wat daarrond intussen ondernomen was en dat leverde vele herkenbare initiatieven en maatregelen (al gedaan of nog gepland) op, omdat ze de voorbije maanden bij heel wat parlementaire besprekingen al aan bod gekomen waren. Nadien deed Willem Cabooter het lijstje aanbevelingen nog eens over, met telkens aan het eind een kwalitatieve beoordeling in het intussen ook herkenbare jargon van het Rekenhof.
Dat laatste geeft mij gelijk de kans om vooraf nog even een soort procedurele opmerking te maken bij de typische aanpak van het Rekenhof. Het is trouwens een genuanceerde opmerking: dat het Rekenhof de typische managementaanpak hanteert en dus bij dit soort evaluatierapport strikt nagaat wat er van zijn aanbevelingen terechtgekomen is in het overheidsbeleid (nwvr: in de bijgevoegde powerpointpresentatie vind je telkens de ‘score’ per aanbeveling), ligt voor de hand, — hoe zouden ze het anders moeten doen —oké, maar de onderliggende filosofie van die aanpak is wel dat de materie in kwestie zomaar stuurbaar is door, in dit geval, de overheid. Welnu, voor simpele zaken, waarin het aantal bepalende factoren beperkt is én die perfect definieerbaar zijn, gaat die Rekenhofvlieger probleemloos op. Maar in complexe onderwijs(kwesties), zoals het vroegtijdig schoolverlaten, waarin de bepalende factoren veel talrijker en veel moeilijker eenduidig te definiëren zijn, — voor zover de factoren of de effecten van die factoren al (helemaal) gekend zijn —, wordt de mate waarin de overheid dat allemaal kan sturen al een heel ander verhaal. Ik vind dat die gedachte rond stuurbaarheid in onderwijs veel te veel vergeten wordt bij allerlei kwaliteits- en evaluatieactiviteiten in onderwijs, ook in hoofde van de overheid zelf (lees: de Onderwijsinspectie et al.) ten aanzien van onderwijsinstellingen trouwens.
Uit de bespreking vraag ik kort nog graag aandacht voor de volgende elementen:
Ik verwijs tot slot nog heel graag naar de video [vanaf 10:37] van de bespreking op de website van het Vlaams Parlement in afwachting van het formele, parlementaire verslag.
Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey wifried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.