Soms is de situatie zo ernstig dat een school geen andere mogelijkheid meer ziet dan de zwaarste sanctie, de definitieve uitsluiting, uit te spreken. Omdat deze maatregel erg ingrijpend is, heeft de regelgever voorzien in een beroepsmogelijkheid bij een beroepscommissie. De procedurele en juridische aspecten die gepaard gaan met dit beroep worden in deze tekst gedetailleerd toegelicht.
Uiteraard is het belangrijk disciplinaire maatregelen steeds te kaderen in een ruimer perspectief dan de zuiver juridische en procedurele invalshoek. De mededeling “Herstelgericht werken in een verbindend schoolklimaat” en de mededeling “Focus op doorstart bij orde en tucht” geven hiervoor de nodige aanzetten.
Globaal wettelijk principe is dat het beroep behandeld wordt door een beroepscommissie. Daarbij legt de decreetgever enkele algemene regels vast rond de samenstelling, de bevoegdheid en de werking van deze commissie.
Binnen de decretale ruimte wordt wel alle vrijheid gegeven aan de schoolbesturen om hun beroepscommissie concreet vorm te geven. Tevens hebben schoolbesturen een grote procedurevrijheid. Voor het beroep tegen een definitieve uitsluiting is er, net als voor de tuchtprocedure, geen decretaal vastgelegde procedure. De wetgever laat het aan de scholen over om, weliswaar binnen de krijtlijnen van de regelgeving, eigen regels vast te leggen.
Wel moet de beroepsmogelijkheid tegen een definitieve uitsluiting samen met de te volgen procedure, de ontvankelijkheidsvoorwaarden en de principes inzake de werking en de samenstelling van de beroepscommissie in het schoolreglement worden opgenomen.
Het schoolbestuur richt de beroepscommissie op en bepaalt de samenstelling ervan. Het schoolbestuur moet zich daarbij wel aan enkele regels houden. Zo moeten er zowel interne als externe leden in de beroepscommissie zetelen.
Interne leden zijn:
hieronder worden leden verstaan van het orgaan dat de verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt. Volgens Katholiek Onderwijs Vlaanderen gaat het om een lid van de vzw-schoolbestuur, meer bepaald om:
dit impliceert dat het vanuit reglementair oogpunt mogelijk is om een of meer stemgerechtigde of raadgevende leden van de begeleidende klassenraad die een advies heeft uitgebracht over de definitieve uitsluiting in de betrokken beroepscommissie op te nemen.
Externe leden zijn:
negatief geformuleerd, betekent dit dus - aansluitend bij de definitie van “interne leden” - dat enkel wie geen lid is van de raad van bestuur (in voorkomend geval hun mandaathouder) of van de algemene vergadering van de vzw-schoolbestuur, een extern lid van de beroepscommissie kan zijn;
Negatief geformuleerd, betekent dit dus dat enkel wie niet op basis van een contractuele band met het schoolbestuur (gesubsidieerd of op basis van de werkingstoelagen) geaffecteerd is aan de betrokken school, een extern lid van een beroepscommissie kan zijn.
Wie vanuit zijn hoedanigheid zowel als intern als extern lid beschouwd kan worden, wordt geacht een intern lid te zijn.
De voorzitter van de beroepscommissie wordt door het schoolbestuur onder de externe personen aangeduid.
De regelgeving legt niet expliciet vast hoeveel leden een beroepscommissie precies moet bevatten. Katholiek Onderwijs Vlaanderen is van mening dat een beroepscommissie uit minimum 4 leden moet bestaan, namelijk 2 interne leden en 2 externe leden.
De verhouding tussen interne leden en externe leden is vrij. Wel “is elk lid van een beroepscommissie in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend”. Wanneer de ene geleding groter is dan de andere, impliceert dit dat, in geval van stemming, niet iedereen van de grootste geleding een stem zal kunnen uitbrengen.
Aanbevelingen
Het schoolbestuur stelt een beroepscommissie samen. De samenstelling ervan kan van dossier tot dossier verschillen. Eenmaal een beroep is aangevat, mag er aan die samenstelling niets meer worden gewijzigd. Deze bepaling is decretaal ingeschreven naar analogie met de beroepsprocedures tegen beslissingen van een delibererende klassenraad. Bij betwistingen van definitieve uitsluitingen zal de beroepscommissie zich echter in de meeste gevallen in eenzelfde samenstelling kunnen buigen over de verschillende dossiers.
Volgens Katholiek Onderwijs Vlaanderen kan een schoolbestuur dan ook best reeds bij het begin van het schooljaar de beroepscommissie voor definitieve uitsluiting nominatim samenstellen. Zo kan vermeden worden dat het schoolbestuur voor elke zaak afzonderlijk moet samenkomen teneinde een samenstelling te bepalen, die toch meestal dezelfde zal zijn voor de verschillende zaken. De samenstelling moet wel worden opgenomen in de notulen van de raad.
Ingeval het schoolbestuur vooraf een concrete samenstelling heeft vastgelegd, is het toch niet uitgesloten dat die naar aanleiding van een bepaald dossier toch moet worden gewijzigd. Daarvoor zal het schoolbestuur dan wel nog eens moeten samenkomen, tenzij de raad van bestuur een bepaald persoon het mandaat geeft om de beroepscommissies samen te stellen.
Een dergelijk mandaat hoeft niet noodzakelijk te worden toegewezen aan een persoon die zelf in de beroepscommissie zal zetelen. Gebeurt dit wel, dan kan hij enkel als intern lid zetelen. De mandaathouder moet immers als een verlengstuk van de raad van bestuur worden beschouwd (vertegenwoordigingsbevoegdheid). In voorkomend geval wordt het mandaat best gegeven aan een lid van het schoolbestuur dat zelf deel zal uitmaken van al de beroepscommissies. De omschrijving van het mandaat is best ook terug te vinden in de notulen van de raad van bestuur.
Het schoolbestuur moet onder de externe leden de voorzitter aanduiden. Katholiek Onderwijs Vlaanderen pleit voor een vaste voorzitter. In het andere geval wordt de aanduiding van de voorzitter ook best toevertrouwd aan de gemandateerde.
Het is aangewezen om voor de beroepscommissie plaatsvervangers aan te duiden. Hoewel de regelgeving bepaalt dat de samenstelling van de beroepscommissie binnen het te behandelen dossier niet kan wijzigen, gaat Katholiek Onderwijs Vlaanderen er wel van uit dat de raad van bestuur van de vzw-schoolbestuur een plaatsvervanger moet aanduiden in geval een oorspronkelijk lid door ziekte, overmacht of onverenigbaarheid in de loop van de concrete beroepsprocedure niet (meer) in de beroepscommissie kan zetelen.
Een lid van de beroepscommissie kan niet als vertrouwenspersoon optreden voor de leerling en zijn ouders. Dit zou immers belangenvermenging zijn. Wie op vraag van een schoolbestuur het lidmaatschap van de beroepscommissie opneemt, moet er zich bewust van zijn dat hij/zij niet meer kan optreden als vertrouwenspersoon.
De invulling van de begrippen “intern lid” en “extern lid” is van die aard dat sommige personen in een gelijkaardige context voor de ene school een extern lid, voor de andere school geen lid of een intern lid kunnen zijn. Voor leerlingen en ouders kan dit verwarrend zijn. Zij verwachten wellicht, minstens van de externe leden, dat ze onafhankelijk en neutraal optreden. Personen die door hen anders zouden kunnen worden gepercipieerd, worden volgens Katholiek Onderwijs Vlaanderen best niet in een beroepscommissie opgenomen.
Een voorbeeld maakt dit duidelijk. Op heel wat plaatsen bevinden zich op eenzelfde campus verschillende scholen die behoren tot eenzelfde schoolbestuur. Aangezien de directeur van de ene campusschool niet geaffecteerd is aan de andere campusschool (waarin bv. de betwiste beslissing werd genomen), zou hij in de tweede school strikt genomen een extern lid van een beroepscommissie (evt. voorzitter) kunnen zijn. Zijn hoedanigheid van personeelslid van de vzw-schoolbestuur doet hieraan immers geen afbreuk. Toch profileren campusscholen zich steeds vaker als één geheel. Door de buitenwereld worden ze beschouwd als één school. De directeur van de eerste school zal door leerlingen en ouders in die andere school naar alle waarschijnlijkheid dan ook niet als onafhankelijk worden gepercipieerd. Katholiek Onderwijs Vlaanderen vindt het dan ook niet aangewezen om die personen over wie (terecht) discussie kan bestaan, te laten zetelen in een beroepscommissie.
Toch moet niet iedereen in een dergelijke situatie per definitie worden uitgesloten van het lidmaatschap van een beroepscommissie. Sommige scholengemeenschappen denken bijvoorbeeld aan een vast team van externe leden, of minstens aan één vaste voorzitter, voor de beroepscommissies van de verschillende scholen. Aangezien de coördinerend directeur of een beleidsmedewerker van de scholengemeenschap steeds geaffecteerd is aan één bepaalde school van de scholengemeenschap, kan hij in die school echter enkel als intern, niet als extern, lid zetelen. Vraag is of dit de perceptie van onafhankelijkheid en neutraliteit van die persoon als extern lid in de beroepscommissies van de andere scholen van de scholengemeenschap negatief zou kunnen beïnvloeden. Anders dan voor de campusdirecteur uit het hoger gegeven voorbeeld, denkt Katholiek Onderwijs Vlaanderen van niet. Je kunt dus overwegen de coördinerend directeur of een beleidsmedewerker van de scholengemeenschap toch ten volle een rol te laten spelen in de beroepscommissie: als intern lid voor de school waaraan die persoon geaffecteerd is, als extern lid (mogelijk voorzitter) voor de andere scholen van de scholengemeenschap.
In elke brief waarmee een te horen persoon wordt uitgenodigd, wordt de samenstelling van de beroepscommissie beschreven. Dit wil zeggen dat de namen van de leden worden opgenomen, evenals hun hoedanigheid (intern/extern lid). Als leerlingen en hun ouders met betrekking tot een extern lid een schijn van partijdigheid opwerpen, dan is het raadzaam om in die gevallen waar er terecht discussie kan bestaan, een plaatsvervanger het lidmaatschap van die persoon te laten opnemen. Wordt een lid niet vervangen, hoewel de betrokken personen dit uitdrukkelijk vragen, dan zal het schoolbestuur in elk geval de redenen voor niet-vervanging schriftelijk kenbaar moeten maken.
Katholiek Onderwijs Vlaanderen reikt de volgende suggesties aan voor de categorieën van personen die in aanmerking komen om als intern of extern lid te zetelen.
De directeur of zijn afgevaardigde die de beslissing tot definitieve uitsluiting heeft genomen, is decretaal uitgesloten omdat hij tegelijk rechter en partij zou zijn. Om dezelfde reden acht Katholiek Onderwijs Vlaanderen het niet aangewezen om leden van de klassenraad die een advies over de definitieve uitsluiting hebben gegeven, het lidmaatschap van een beroepscommissie op te laten nemen. Bovendien druist dit in tegen een pleidooi voor een vaste commissie. Hoe dan ook heeft de beroepscommissie de vrijheid om de leden van deze klassenraad te horen.
Ook de vraag of een andere leraar van de school kan zetelen als intern lid van de beroepscommissie, moet afgewogen worden tegenover de noodzakelijke neutraliteit van deze commissie: Geniet de betrokken leraar voldoende vertrouwen bij diegenen die de klacht indienen? In welke mate kan deze leraar los komen van de band met zijn collega's van wie hij hun adviserende rol als “buitenstaander” eigenlijk overneemt? Het schoolbestuur moet uiterst bekommerd zijn om de geloofwaardigheid van de beroepsprocedure. Hoewel het opnemen van "een" leraar in deze commissie daarmee niet noodzakelijk in strijd is, meent Katholiek Onderwijs Vlaanderen dat dit de neutraliteit vanuit de ouders bekeken ook niet ten goede komt. Opnieuw zou een dergelijke keuze een “vaste” beroepscommissie onmogelijk maken.
De vraag is gesteld of ook leden van de eigen schooloverstijgende pedagogische begeleidingsdienst als extern lid in de beroepscommissie zouden kunnen worden opgenomen. De vzw PBDKO is van mening dat de functiebeschrijving van een pedagogisch begeleider (in het kader van zijn decretale opdracht) niet toelaat dat hij lid zou zijn van een beroepscommissie.
De commissie die is samengesteld door het schoolbestuur op basis van bovenstaande principes, kan een definitieve uitsluiting bevestigen of vernietigen. De definitieve uitsluiting vervangen door een andere, lichtere, tuchtmaatregel is niet mogelijk.
Om tot een beslissing te komen, moet de beroepscommissie nagaan of de genomen beslissing in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het schoolreglement.
De verantwoordelijkheid voor de beslissing van de beroepscommissie ligt bij het schoolbestuur. Het komt dan ook aan het schoolbestuur toe om de werking van de beroepscommissie, met inbegrip van de stemprocedure, uit te stippelen.
De beroepscommissie bepaalt wel autonoom de te nemen stappen, of anders gezegd: de ‘onderzoeksdaden', om de definitieve uitsluiting te kunnen beoordelen. Zo kan ze er eventueel voor kiezen om een of meer leden van de klassenraad die een advies over de definitieve uitsluiting heeft gegeven, te horen. De betrokken personen en de leerling in kwestie moeten hoe dan ook worden gehoord door de beroepscommissie.
Weliswaar moet de beroepsprocedure de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs respecteren. Zo mag de beroepsprocedure bijvoorbeeld niet het recht van personeelsleden miskennen om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te worden belast, tenzij dit uitdrukkelijk is geregeld in het arbeidsreglement van de school.
De beroepscommissie is steeds gebonden aan discretieplicht.
Hoewel het concrete verloop van de beroepsprocedure toevertrouwd wordt aan, in eerste instantie, het schoolbestuur en, wat de ‘onderzoeksdaden’ betreft, de beroepscommissie, acht Katholiek Onderwijs Vlaanderen de volgende procedurele stappen aangewezen. Deze stappen kunnen dan ook gezien worden als ijkpunten waartussen de procedure verder geconcretiseerd kan worden.
Opgelet! De proceduretermijnen die hieronder gehanteerd worden, stemmen overeen met het tekstvoorstel in het model van schoolreglement van Dienst Lerenden. Het is uiterst belangrijk dat consequent de termijnen uit het eigen schoolreglement worden nageleefd. Indien de door Katholiek Onderwijs Vlaanderen voorgestelde proceduretermijnen niet werden overgenomen in het schoolreglement, dan moeten de termijnen die hieronder worden gebruikt, telkens vervangen worden door de eigen gekozen termijnen!
Omdat je vanuit juridisch oogpunt enkel met aangetekende brieven kan bewijzen dat de tuchtprocedure correct werd gevolgd, is het duidelijk dat alle briefwisseling aangetekend moet gebeuren. Het is aangewezen om in geval van een aangetekende brief, dezelfde brief ook per gewone post te versturen. Indien een aangetekende brief niet in ontvangst wordt genomen of afgehaald, kan men – zeker wanneer de brief ook per gewone post wordt verstuurd – veronderstellen dat de inhoud ervan bekend is. Indien een aangetekende brief wordt aangeboden op een moment dat de betrokken personen niet thuis zijn, zijn zij – via de brief die per gewone post werd verstuurd – toch snel op de hoogte van de inhoud van de aangetekende brief.
Het beroep schort de uitvoering van de beslissing niet op. Dit betekent dat de definitieve uitsluiting tijdens de beroepsprocedure gehandhaafd blijft tot er eventueel een andere beslissing genomen wordt.
Het beroep moet aan de voorzitter van het schoolbestuur worden gericht. Wanneer in het schoolreglement als adres het adres van de vzw schoolbestuur wordt opgenomen, is het raadzaam op dat adres een volmacht ter beschikking te houden die bij naam aangeeft welke andere personen (bv. van het directieteam) eveneens een aangetekende zending voor de voorzitter van het schoolbestuur in ontvangst kunnen nemen. Indien het beroep aan de verkeerde persoon geadresseerd wordt, maar goed is aangekomen in de school, zal de school er uiteraard op toezien dat het beroep toch aan de voorzitter van het schoolbestuur wordt bezorgd.
Het schoolbestuur bezorgt het door hem ontvangen beroep aan de voorzitter van de vooraf samengestelde beroepscommissie. Van deze voorzitter zal binnen de beroepscommissie veelal worden verwacht dat hij een leidende en coördinerende taak (het versturen van de briefwisseling, het leiden van de zitting zelf …) vervult. De voorzitter zal dus de beroepscommissie samenroepen, en verder de procedure in goede banen leiden.
Opdat de beroepscommissie een duidelijk zicht zou kunnen krijgen op de zaak, zal zij over de nodige stukken (het verzoekschrift met inbegrip van de eventueel toegevoegde overtuigingsstukken en het tuchtdossier) moeten beschikken. Deze moeten haar dan ook zo snel als mogelijk bezorgd worden.
Het kan de taak van de voorzitter zijn om te controleren of alle essentiële stukken bij de beroepscommissie toekomen. Indien bepaalde documenten niet spontaan zouden worden aangereikt, kan de voorzitter verzoeken deze over te maken, opdat alle leden van de beroepscommissie op basis van deze informatie de zaak gezamenlijk kunnen behandelen.
De voorzitter van de beroepscommissie nodigt de ouders en de leerling schriftelijk, liefst aangetekend en per gewone post, met een oproepingsbrief uit om voor de beroepscommissie te verschijnen.
Aandachtspunten
Hierbij is in het model van schoolreglement van Dienst Lerenden wel uitdrukkelijk opgenomen dat deze termijn niet doorloopt tijdens schoolvakanties. Schoolvakanties werken hier opschortend. Op die manier kan men vermijden dat een tuchtmaatregel vervalt doordat de beroepscommissie niet tijdig kan samenkomen. Dit sluit niet uit dat de beroepscommissies er nog steeds naar zullen moeten streven om de procedure binnen een redelijke termijn af te ronden, ook wanneer zij (deels) tijdens een schoolvakantie valt. Men kan zich met andere woorden niet op deze bepaling beroepen om eventuele beroepsprocedures tijdens de zomervakantie twee maanden te laten stilliggen.
De leerling en zijn ouders - eventueel (ook) een vertrouwenspersoon - krijgen op een moment vóór het beroep (opnieuw) inzage van het tuchtdossier.
Aanbevelingen
Tijdens de zitting van de beroepscommissie zijn enerzijds de directeur of zijn afgevaardigde (die de tuchtmaatregel genomen heeft) aanwezig, anderzijds de leerling, zijn ouders en eventueel hun vertrouwenspersoon.
Vermits een beroepscommissie een beroep niet verder inhoudelijk kan behandelen indien het niet voldoet aan de gestelde ontvankelijkheidsvoorwaarden, wordt op de zitting vooreerst de ontvankelijkheid van het beroep behandeld.
Het beroep moet door de beroepscommissie op de volgende aspecten nagekeken worden.
Zodra de leerling meerderjarig is, moet hij in principe zelf alle stappen zetten in de beroepsprocedure. Ook moet de school dan formeel alle communicatie rechtstreeks tot de leerling richten. Als de betwisting van de beslissing toch door de ouders van een meerderjarige leerling zou worden ingediend, bepaalt de school zelf hoe ze hierop reageert:
We wijzen er nog op dat welk standpunt een school ook inneemt, een advocaat steeds van rechtswege namens zijn cliënt de beroepsprocedure kan starten.
De ouders (of de meerderjarige leerling) moeten het beroep ten laatste indienen op de vijfde dag (zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen niet meegerekend) nadat zij de beslissing van de definitieve uitsluiting hebben ontvangen. Een laattijdig beroep kan inhoudelijk niet behandeld worden. Het kan zijn dat jouw schoolreglement een eigen termijn bepaalt, je volgt dan uiteraard die termijn.
Voor Katholiek Onderwijs Vlaanderen is het uitgangspunt dat de aangetekende brief met het bericht van de definitieve uitsluiting de derde dag (zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen niet meegerekend) na verzending geacht wordt te zijn ontvangen. De termijn om beroep in te stellen, begint hierna dus te lopen. Het kan zijn dat jouw schoolreglement een eigen termijn bepaalt, je volgt dan uiteraard die termijn. Wel gaat het hier om een weerlegbaar vermoeden. Dat wil zeggen dat er situaties zijn waarin ouders zullen kunnen motiveren dat zij door een aantoonbaar falen van de post pas later het bericht hebben ontvangen (en de termijn dus ook later is beginnen lopen).
Ter verduidelijking bieden wij hieronder in tabelvorm een concreet voorbeeld. In dit geval wordt de aangetekende brief met het bericht van de definitieve uitsluiting verstuurd op vrijdag 4 april. De volgende dag start de paasvakantie. Pasen valt in dit voorbeeld op zondag 6 april.
Een school heeft de mogelijkheid om via het schoolreglement vormvereisten vast te leggen die ouders en leerlingen bij een beroepsprocedure moeten volgen.
Katholiek Onderwijs Vlaanderen raadt aan in het schoolreglement als vormvereiste op te nemen dat het beroep aangetekend moet worden verstuurd of op school moet worden aangeboden en voor ontvangst ondertekend. Ouders kunnen zo bewijzen dat het beroep tijdig werd ingediend.
Daarnaast kunnen nog andere vormvereisten worden opgenomen (m.n. het beroep is gedateerd en ondertekend).
Een school heeft de optie om als beleid te hanteren dat een beroep dat niet aan de vormvereisten voldoet, zoals een laattijdig beroep, onontvankelijk is. Dat moet ze dan wel expliciet in het schoolreglement opnemen. Dit beleid heeft als gevolg dat wanneer de vormvereisten uit het schoolreglement niet nageleefd worden, de beroepscommissie niet anders kan dan het beroep onontvankelijk te verklaren. Zij heeft met andere woorden niet de bevoegdheid het beroep dan toch nog te behandelen.
Opgelet! Katholiek Onderwijs Vlaanderen heeft in de tekstvoorstellen van schoolreglement de decretale passage opgenomen dat in het beroep bij de beroepscommissie de redenen ervan kenbaar moeten worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk om een beroep onontvankelijk te verklaren omdat het onvoldoende gemotiveerd zou zijn. Bovendien behouden ouders steeds de mogelijkheid om bij de zitting van de beroepscommissie bijkomende argumenten aan te brengen.
Indien het beroep niet aan de hierboven gestelde voorwaarden voldoet, zal de beroepscommissie het standpunt van de leerling en zijn ouders hieromtrent horen. De beroepscommissie zal tot de onontvankelijkheid van het beroep beslissen indien er geen nieuwe elementen worden aangebracht die haar tot een ander besluit nopen.
De beslissing dat het beroep niet ontvankelijk is, wordt gemotiveerd, en ondertekend door alle leden van de beroepscommissie. Ze wordt daarna onmiddellijk bezorgd aan de voorzitter van het schoolbestuur. Deze voorzitter stuurt ze aangetekend door aan de ouders of de meerderjarige leerling. Achter deze link vind je een voorbeeldbrief hiertoe.
Is het beroep ontvankelijk dan gaat de beroepscommissie verder over de grond van de zaak. Zij hoort hierover beide partijen. Om de rechten van verdediging van de leerling niet in gedrang te brengen, moet dit (letterlijk) tegensprekelijk gebeuren. De leerling geniet immers een volwaardig recht om zijn zienswijze toe te lichten. Dit betekent dat beide partijen samen gehoord moeten worden door de beroepscommissie, en de leerling daarbij de gelegenheid moet krijgen om te repliceren op de toelichting die de directeur (of zijn afgevaardigde) aan de beroepscommissie geeft.
Op de zitting kunnen ook andere relevante personen (bv. een of meer leden van de adviserende klassenraad in de tuchtprocedure, getuigen, …) worden gehoord. Over de wijze waarop de beroepscommissie hoort, is in de regelgeving niets bepaald. In tuchtrechtelijke sfeer is het in elk geval nodig dat ook dit tegensprekelijk gebeurt.
Aanbevelingen
In afwezigheid van de beide partijen, achter gesloten deuren, beraadslaagt de beroepscommissie. Zij oordeelt of de definitieve uitsluiting al dan niet behouden blijft.
Ze moeten overleggen tot overeenstemming bereikt wordt. Een grote verantwoordelijkheid berust hier bij de voorzitter van de beroepscommissie. Hij moet ervoor zorgen dat slechts zeer uitzonderlijk tot een stemming wordt overgegaan.
Als het toch tot een stemming komt, gebeurt die op basis van een paritaire stemverhouding. Dit betekent concreet dat het aantal stemmen van de interne leden gelijk moet zijn aan het aantal van de externe leden. De stemprocedure is vooraf bepaald door het schoolbestuur. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De beslissing mét verantwoording wordt onmiddellijk genotuleerd door het aangewezen lid van de beroepscommissie. Deze beslissing wordt ondertekend door alle leden van de beroepscommissie.
Aandachtspunten
Na de zitting bezorgt de beroepscommissie haar gemotiveerde beslissing, binnen een vervaltermijn van vijf dagen (zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen niet meegerekend), door middel van een aangetekende brief mee aan de ouders of de meerderjarige leerling. Het kan zijn dat jouw schoolreglement een eigen termijn bepaalt, je volgt dan uiteraard die termijn. Bij overschrijding van deze termijn, vervalt de tuchtmaatregel van rechtswege.Voor deze brief kan men zich inspireren op de voorbeeldbrief achter deze link.
Indien een beroepscommissie beslist om een definitieve uitsluiting te handhaven, kunnen de betrokken leerling en zijn ouders verder gerechtelijke stappen ondernemen tegen deze beslissing. Voor dergelijke zaken is wel enkel de burgerlijke rechter, en niet de Raad van State, bevoegd. Een administratieve en een burgerlijke rechter hebben immers een geheel eigen rechtsmacht. Hun beslissingen zijn van een andere orde.
De administratieve rechter, zoals de Raad van State, kan beslissingen van openbare besturen en administratieve overheden vernietigen. Tot nu toe heeft de Raad van State zich en aanzien van het vrij onderwijs alleen bevoegd verklaard inzake betwistingenover de beslissing van een delibererende klassenraad. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat (eigen onderstreping) “de beslissing tot toepassing van de tuchtregels welke thans door beoordeling aan de Raad worden voorgelegd er bijgevolg een lijkt te zijn waaraan geen dwingende rechtsgevolgen zijn verbonden voor derden, maar die integendeel louter te begrijpen is als behorende tot de regels van de interne organisatie van de onderwijsinstelling” én dat “vrije onderwijsinstelling, opgericht op privé-initiatief, (..) in de verhouding met haar leerlingen een overeenkomst als basis (heeft). Bijgevolg is de rechtsverhouding tussen beide partijen in beginsel van contractuele aard en geschillen over die contractuele rechtsverhouding betreffen burgerlijke rechten waarvoor overeenkomstig artikel 144 van de Grondwet uitsluitend de gewone rechter bevoegd is”.
De burgerlijke rechter (ook wel “de gewone rechter” genoemd; zie supra) is de rechter van gemeen recht, en kan zich dus wel uitspreken over de beslissing tot definitieve uitsluiting van een leerling.
Ingeval een leerlinge definitief uitgesloten is uit een school, is de burgerlijke rechter bevoegd om na te gaan of de tuchtprocedure conform de toepasselijke wetgeving en het schoolreglement van de betrokken school op regelmatige wijze doorlopen werd. Ten gronde kan hij de opportuniteit van de genomen beslissing beoordelen. Staat de tuchtmaatregel in verhouding tot de feiten (evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel)? Zo niet, zal dit een schending uitmaken van het subjectieve recht op onderwijs van de leerling.
Als er sprake is van een fout in hoofde van de schoolbestuur, kan de school ertoe gehouden worden om, onder verbeurte van een dwangsom, de leerling terug op te nemen. Deze vraag heeft een urgent karakter, ook wel “hoogdringendheid” genoemd. In voorkomend geval kunnen de leerling en zijn ouders een procedure in kort- geding aanvatten. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet dan op een versnelde en vereenvoudigde wijze met kortere termijnen een voorlopige uitspraak. De rechter heeft dan wel slechts een marginaal toetsingsrecht, d.w.z. dat de rechter de zaak niet ten gronde mag beslechten, maar enkel kan nagaan of de beslissing onwettig of kennelijk onredelijk is. Hij kan zich niet in de plaats stellen van de school.
Wanneer bij het opleggen van een definitieve uitsluiting een fout van het schoolbestuur wordt vastgesteld, en door deze fout ook schade zou zijn veroorzaakt, kan het schoolbestuur worden aangesproken overeenkomstig de regels van het Burgerlijk Wetboek (BW) over burgerlijke of buitencontractuele aansprakelijkheid. Het schoolbestuur kan dan veroordeeld worden tot het betalen van een schadevergoeding.