De opdracht van de basisschool in verband met zwemonderwijs staat beschreven in de eindtermen en ontwikkelingsdoelen.
Bewegen in het water is niet expliciet terug te vinden in de ontwikkelingsdoelen voor kleuters. Strikt genomen behoort het dus niet tot de opdracht van het kleuteronderwijs om zwemonderwijs te organiseren. Toch kan het bevorderlijk zijn om al op jonge leeftijd met watergewenning aan te vangen indien dit organisatorisch kan.
In de eindtermen voor de lagere school lezen we:
Uit deze formulering concluderen we dat de school hier dus in de eerste plaats een inspanningsverplichting heeft. De school moet dus kunnen aantonen dat ze leerlingen kansen geeft deze eindtermen zo goed mogelijk te bereiken. Binnen het zwemonderricht zitten bovendien veel kansen tot: gezondheidsopvoeding, met onder andere aandacht voor lichaamsverzorging en gezonde voeding, projecten rond EHBO, reddend zwemmen en reanimeren, werken aan orde en netheid …
In het leerplan Zin in leren! Zin in leven! vinden we de doelstelling voor zwemmen onder het ontwikkelveld Motorische en zintuiglijke ontwikkeling - ontwikkelthema Grootmotorisch bewegen- MZgm3. Door in de leerlijn te laten starten op 5 jaar willen we aangeven dat het inderdaad zinvol is om al op jonge leeftijd te starten met watergewenning.
Bewegen in het water is op school een vast onderdeel geworden van de breed opgevatte lichamelijke opvoeding. Een aantal scholen slaagt erin om hun zwemonderricht in de beste omstandigheden te organiseren. Andere scholen hebben aan het zwemonderricht een zware organisatorische, logistieke en financiële dobber. Bovendien heeft elk kind in het lager onderwijs recht op één schooljaar gratis zwemmen. Dat betekent dat het schoolbestuur voor elke leerling gedurende één schooljaar de kosten voor het vervoer naar en van het zwembad en de kosten van de toegangsprijs tot het zwembad draagt. Vaak gaat het zwemmen ook ten koste van de onderwijstijd door de bijkomende verplaatsing naar het zwembad.
Bovendien heeft het zwemmen ook nog af te rekenen met bijkomende situationele gegevens, zoals:
De resultaten zijn dan ook niet altijd in verhouding tot de inspanningen. Daarom is het goed dat scholen nadenken over mogelijke alternatieven, zoals zwemmen met bepaalde leerjaren (leeftijdsgroepen). Soms is het een betere investering om het zwemmen in ongunstige omstandigheden te vervangen door andere en betere bewegingsactiviteiten.
Heel wat actoren zijn betrokken bij zwemonderwijs in Vlaanderen. Al deze actoren werden samengebracht in een zogenaamd zwemplatform. Naast hogescholen en universiteiten, sportfederaties en de Vlaamse Trainersschool, maken ook de onderwijsnetten deel uit van deze multidisciplinaire samenwerking, elk vanuit zijn eigen expertise. Deze samenwerking resulteert in een gemeenschappelijke visie op leren zwemmen, neergeschreven in een leerlijn. De uitwerking van deze leerlijn gebeurt door de experten van baan Vier, een groep van vier mensen met een achtergrond in de Lichamelijke opvoeding, gespecialiseerd in zwemmen.
Drie lichaamszones vormen de bouwstenen van het leerproces:
Het bewust en veelvuldig inzetten op deze bouwstenen is de basis van goed zwemonderricht. Bij de start zetten de oefeningen specifiek in op de afzonderlijke lichaamsdelen. In de volgende stappen kunnen bouwstenen gecombineerd worden tot uiteindelijk alle lichaamsdelen in één oefening aan bod komen.
Voorbeelden van oefeningen per bouwsteen
Hoofd: een drijvend voorwerp voortblazen, één oor op het water leggen, onder een ‘brugje’ lopen zodat je mond in het water komt…
Romp: op verschillende manieren lopen en springen in het water terwijl je draaibewegingen maakt, met je handen steunen op de trapjes van het zwembad terwijl je romp en benen drijven op het wateroppervlak, in het water springen …
Ledematen - handen: op het water slaan, roeren in het water, stappen in het water terwijl je molenwiekt met je armen zodat ze je vooruit trekken, in buiklig op een plank en naar de overkant peddelen …
Ledematen - voeten: een denkbeeldige ballon in het water kapot stampen (kapstokvoet), in zit op de rand of een trapje met gestrekte benen op en neer in het water bewegen, in zit op een noodle (schuimrubberen buis) fietsbewegingen maken …
Wanneer bouwstenen gecombineerd worden, spreken we niet langer over bouwstenen of lichaamsdelen, maar wel over vaardigheden:
Het succesvol combineren van deze drie vaardigheden brengt ons bij de eerste focus van de leerlijn zwemmen: doelmatig voortbewegen in het water. ‘Kunnen zwemmen’ wordt hier dus gedefinieerd als ‘doelmatig kunnen voortbewegen in het water’.
Bij aanvang van het leerproces oefenen de kinderen de bouwstenen afzonderlijk of in combinatie in. Ze leren bijvoorbeeld zich onder te dompelen, zich horizontaal te positioneren of zich af te stoten. In deze fase van het leerproces spreken we nog niet van zwemmen, maar van bewegen in het water. Dit vormt de basis van de zandloper (zie figuur 1 en 2), die nog verder ingedeeld wordt in baby- en peuterwennen, waterwennen en leren overleven .
Leren overleven –ook wel watersafety genoemd- is een relatief nieuw begrip in het zwemproces, maar krijgt binnen deze leerlijn wel een prominente plaats. Vroeger was er een enorme sprong tussen ‘watergewenning’ en ‘25-meterzwemmen’. Die kloof is nu weggewerkt door de aandacht voor leren overleven. Het is een belangrijke tussenstap op weg naar leren zwemmen. De makers van de leerlijn pleiten er dan ook voor hier voldoende tijd voor te voorzien. Kinderen mogen na het niveau van watergewenning niet te snel gepusht worden naar het doelmatig voortbewegen, het eigenlijke zwemmen dus.
Dat doelmatig voortbewegen is op zijn beurt geen einddoel. Het is daarentegen een eerste focus. Het is het smalste punt van de zandloper, elk leerproces moet hierdoor passeren. Vanaf deze eerste focus is verdere verbreding (anders leren zwemmen) of verdieping (beter leren zwemmen) mogelijk. We spreken dan niet meer over het proces van leren zwemmen, maar wel over het proces van zwemmend leren.
Het leerproces zwemmen kan dus opgesplitst worden in vijf fasen (waarbij gerekend wordt op de ervaringen die jonge kinderen of beginners al opdeden, bijvoorbeeld thuis in bad en onder de douche:
Parallel met de nieuwe leerlijn werd ook een nieuwe brevettenlijn ontwikkeld. Dat kan leraren helpen om voldoende aandacht te schenken aan iedere fase. Voor leren overleven (fase 3) werden bijvoorbeeld door WASA (Watersafety Academy), wetenschappelijk onderbouwde waterveiligheidstesten ontwikkeld van 12, 25 en 50 meter. Deze brevetten bevatten gecombineerde zwemproeven waarbij afstanden (met zwemslag naar keuze) gecombineerd worden met het uitvoeren van allerlei opdrachten in functie van waterveiligheid.
Daarnaast vind je ook nog steeds de gekende afstandsbrevetten (25 m, 50 m …). Bij deze brevetten horen nu de sleutelelementen van de officiële zwemslagen uit de zwemsport (rugcrawl, borstcrawl of schoolslag). Die veelgebruikte afstandsbrevetten zijn dus nu gelinkt aan fase 4 (verbreden) en 5 (verdiepen).
Meer informatie op www.zwembrevetten.be.
De leerlijn zwemmen wil een houvast bieden en tegelijk gelijkgericht denken stimuleren voor al wie met zweminitiatie bezig is. Betekent dat dan dat je als school je zwemonderricht moet herzien? Niet per definitie. Scholen die op dit moment al voldoende aandacht schenken aan de verschillende bouwstenen, kunnen gewoon verder doen. Scholen die momenteel nog erg focussen op ‘technisch’ correct bewegen, bekijken best hoe ze meer kunnen gaan werken in de richting van doelgericht voortbewegen in water. Het technisch perfectioneren komt pas aan bod in fase 4 en 5, wat geen kerntaak is voor het basisonderwijs.
In het leerplan Zin in leren! Zin in leven! benadrukt de doelstelling voor zwemmen (MZgm3) dan ook deze manier van denken. De doelstelling is geformuleerd als ‘Doelmatig en veilig voortbewegen in het water’ met een focus op spelen, relaxeren, efficiënt ademen en bewegen in het water. We hopen dat al je leerlingen zo zin krijgen in zwemmen.
De organisatie van zwemlessen biedt heel wat kansen tot samenwerking tussen het schoolteam, zwembadpersoneel en ouders. Enkele voorbeelden:
In het Protocol schoolzwemmen geven de onderwijsinspectie en de pedagogische begeleiding alvast een aanzet tot deze samenwerking.
Het is sterk aan te raden dat de leraar lichamelijke opvoeding vooraf correcte en concrete afspraken maakt met zwembegeleiders. Dat kan onder meer door opdrachten door te spelen en te becommentariëren. Ook (groot)ouders kunnen meehelpen bij het zwemonderricht bijvoorbeeld als ‘omkleed-’ of ‘zwem’(groot)ouder.
De schooldirectie zorgt voor het afsluiten van een degelijke verzekering.
De leraar lichamelijke opvoeding kan onmogelijk zwemles geven aan twee of drie klassen tegelijk en ook nog toezicht houden.
Daarom kan de directeur van de school de groepsleraren tijdens het zwemmen pedagogisch-didactische taken geven. Deze worden dan verrekend in de 26 klokuren (schoolopdracht). De totale belasting voor alle personeelsleden (leraren) is liefst gelijk (in klokuren uitgedrukt).
Wanneer een zwembad overbezet is, kunnen noch de redders, noch de leerkracht lichamelijke opvoeding de optimale veiligheid waarborgen. Er kan evenmin op een verantwoorde manier worden lesgegeven.
Organisatorisch heeft iedereen er alle belang bij dat de zwemlessen pedagogisch en didactisch zo goed mogelijk verlopen. Daarom werd in samenspraak met de zwembadbeheerders een protocol schoolzwemmen opgesteld.
Een goede planning in een zwembad is een absolute noodzaak. Ze bestaat erin om, op grond van tijdige afspraken met de schooldirecties, de lesroosters van de zwemuren zo uit te werken dat een coördinatie van de verschillende uurroosters niet alleen de veiligheid verzekert en het normale lesgeven toelaat, maar ook een zo goed mogelijke bezettingsgraad van het zwembad inhoudt.
In opdracht van zijn schoolbestuur is de directeur verantwoordelijk voor het geheel van het zwemonderwijs op zijn school.
Bespreek de organisatie van de zwemlessen in een personeelsvergadering en leg de regeling vast in een document dat iedere betrokkene ondertekent. Laat je informeren over het toezichtsplan van de zwembadexploitant en het afgesloten protocol.
Handel bij de organisatie van het zwemonderwijs steeds volgens het principe van de goede huisvader. Communiceer dit ook naar alle personen en instanties die verantwoordelijkheid dragen en dus mogelijks aansprakelijk kunnen gesteld worden bij een eventueel ongeval.
Risico’s bij burgerlijke aansprakelijheid voor jezelf en je personeelsleden beperken
In het algemeen reglement van het personeel van het katholiek onderwijs staat in artikel 21 over ‘verzekering’ het volgende:
“Het schoolbestuur sluit voor haar personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand af, zodat alle personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun opdracht verzekerd zijn als hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt of zij gevat worden door een juridische procedure.
Als het schoolbestuur deze verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste nemen die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde verzekering zelf moet dragen.
De polis van voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de personeelsleden”
Het is van belang dat de directeur in overleg met zijn schoolbestuur een degelijke polis afsluit die de burgerlijke aansprakelijkheid van de directeur zelf, de personeelsleden en eventuele externe medewerkers (bijvoorbeeld zwemouders) dekt.
Wat moet je verstaan onder de naam ‘begeleider’ bij het schoolzwemmen?
1. Daar waar de exploitant voorziet in de aanstelling van de redders (voornamelijk gemeentelijke en provinciale zwembaden) behoort dit tot de verantwoordelijkheid van de exploitant.
2. Daar waar het gaat om zwembaden in privaat beheer moet de schooldirecteur nagaan of de exploitant al dan niet voorziet in de aanstelling van de redders. Als dit niet het geval is, moet de school voorzien in de aanstelling van de redder(s) en zich houden aan voornoemde wetgeving. Zo kan in de functiebeschrijving of het competentieprofiel van de leermeester bewegingsopvoeding opgenomen worden dat hij moet beschikken over een erkend reddersbrevet.
3. Daar waar het gaat om een zwembad in privaat beheer, waarbij de exploitant géén redder(s) voorziet, verwijzen wij tevens naar bijlage 1 (Uittreksel uit de wetgeving : VLAREM II) § 3 ter die stelt dat: “de exploitant (in afwijking van § 3 en tenzij anders vermeld in de milieuvergunning) het aantal redders en toezichters mag beperken tot:
Een leraar (leermeester of onderwijzer) die optreedt als toezichthoudend persoon
Uittreksel uit de wetgeving: VLAREM II § 3: punten 3 en 4
“3. De baders staan onder rechtstreeks en constant toezicht van ten minste één redder, die zich uitsluitend aan deze activiteit wijdt en zich permanent in de buurt van de kaden bevindt. Het toezicht is aangepast aan het type van installatie en aan de bezettingsgraad van het zwembad. Het minimum aantal toezichthoudende personen, waarvan ten minste de helft redder zijn, wordt bepaald volgens de volgende formule (afronden naar beneden):
4 Bij ieder afzonderlijk bad of risicozone staat ten minste 1 toezichthoudende persoon, ongeacht het resultaat van de in deze paragraaf vermelde formule.”
Een leraar (leermeester of onderwijzer) die optreedt als zweminstructeur
Uittreksel uit de wetgeving: VLAREM II § 3 bis.:
“Een leraar, trainer, lesgever of begeleider van activiteiten in het zwembad, kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van redder onder de volgende voorwaarden:
“Een leraar, trainer, lesgever of begeleider van activiteiten in het zwembad, kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van toezichthoudende persoon onder de volgende voorwaarden:
Wat zijn de verantwoordelijkheden van de exploitant van het zwembad waar je zwemonderwijs organiseert?
De exploitant is verantwoordelijk voor:
De veiligheid impliceert dat gebrevetteerde redders zich permanent in de buurt van de baden bevinden. Men spreekt over redders en toezichthoudende personen. Er is een formule voorzien waarin het aantal redders en toezichthoudende personen in functie van het aantal baders berekend kan worden.
Daarover moet je weten dat het enkel over de effectieve baders gaat, de mensen die zich geheel of gedeeltelijk in het water van de “zwembadkuip” bevinden. Iedere bader is wel een bezoeker, maar niet iedere bezoeker is een bader. (Zie ook uittreksel uit de wetgeving: VLAREM II.)
De exploitant heeft een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid. Daarmee is de schade verzekerd van ongevallen als gevolg van een tekortkoming van de exploitant, bijvoorbeeld als een kind struikelt over een rondslingerende tuinslang, aftrekker of borstel.
Er zijn echter een aantal aanvaarde risico’s bij een zwembadbezoek. Zo wordt algemeen aangenomen dat de natte vloer in het zwembad glad kan zijn en dat uitschuiven een aanvaard risico is. Ook ongevallen te wijten aan het niet respecteren van de reglementen zijn voor eigen rekening. Als je loopt in de zwemhal, vanuit handenstand een achterwaartse salto maakt … ben je niet verzekerd door de polis van de exploitant. Uiteraard kan ook de exploitant zich niet verzekeren tegen grove nalatigheid.
De verantwoordelijkheid van de redders en het toezichthoudend personeel
De baders staan onder rechtstreeks en constant toezicht van ten minste één redder die zich uitsluitend aan deze activiteit wijdt en zich permanent in de buurt van de kade bevindt. De redder staat in de eerste plaats in voor de veiligheid in het zwembad.
Aan een toezichthouder worden geen eisen gesteld inzake opleiding. Het zijn waarnemers die de redders attent moeten maken indien nodig. Een toezichthouder moet in staat zijn om een situatie correct in te schatten en om op het juiste moment de redder attent te maken op een gevaarlijke situatie.
Indien de exploitant kiest voor een afwijking in verband met de personeelsbezetting dan moet er een toezichtsplan opgesteld en nageleefd worden om de veiligheid van de baders te verzekeren. De toezichthoudende ambtenaren moeten het plan kunnen inkijken.
In sommige zwembaden is er een speciale regeling voorzien voor het geven van zwemlessen, uitgeschreven in een protocol. Sluit als schoolbestuur met de exploitant een dergelijk uitgeschreven protocol af, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de veiligheid en de samenwerking met alle betrokkenen. Zo kan in het protocol onder andere opgenomen worden:
Wat is de verantwoordelijkheid van begeleidende leraren bij het schoolzwemmen?
Het is een algemene misvatting dat begeleidende leraren zouden ontslagen zijn van alle verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van zodra de leerlingen in het zwembad aankomen, of van zodra de leerlingen zich in het water bevinden.
Bij gebeurlijke ongevallen komt zowel de burgerlijke aansprakelijkheid van de redders, de toezichthoudende personen, als van de begeleidende leraren in het gedrang. Alle toezichtvormen - redders, toezichthoudende personen en begeleidende leraren – hebben, zoals hierboven beschreven, hun specifieke taak en moeten elkaar aanvullen.
Uiteraard hangt dit samen met de aard van de opdracht die hen door het schoolbestuur via de schooldirecteur is opgedragen. Dat kan gaan over zwemles geven in scholen die niet beschikken over een leermeester lichamelijke opvoeding, een toezichtsopdracht …
Leraren maken zich vaak zorgen over het feit of zij wel degelijk verzekerd zijn tegen ongevallen en/of hun burgerlijke aansprakelijkheid wel effectief gedekt is.
Wat de aansprakelijkheid bij het zwemonderwijs betreft, gaat het voornamelijk om artikel 1382 en artikel 1383 van het aansprakelijkheidsrecht:
Artikel 1382: Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.
Artikel 1383: Ieder is aansprakelijk voor de schade welke hij niet alleen door zijn daad maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.
Wanneer een leraar ‘nalatig’ is bij het uitvoeren van zijn opdracht, komt zijn aansprakelijkheid in het gedrang. (bijvoorbeeld een titularis houdt zich op in de cafetaria van het zwembad, een leraar verbetert werkjes van de leerlingen tijdens zijn toezichtsopdracht …)
Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de verzekering LICHAMELIJKE ONGEVALLEN (Li.O.) en de verzekering BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID (B.A.).
Bij gebeurlijke ongevallen zal de rechter steeds nagaan of de leraar handelde als ‘goede huisvader’.
Kun je leraren tips meegeven rond kwaliteitsvol en veilig zwemonderwijs?
Een leraar die de opdracht krijgt om zelf zweminstructie te geven (bijvoorbeeld bij het werken met niveaugroepen) voert zijn opdracht best correct uit. De zwembadexploitant schept daarvoor de mogelijkheden.
Veiligheid en materiële ondersteuning zijn prioritair. Efficiënt werken met zin voor verantwoordelijkheid leidt vaak tot het beste en veiligste resultaat, zowel voor de kinderen als voor de leraar.
Beschikt je school over een leermeester lichamelijke opvoeding? Dan is hij de aangewezen persoon om het volledige zwemonderwijs te coördineren. Indien het zwembad lesgevers ter beschikking stelt, dan blijft de leraar van de school toch de volledige verantwoordelijkheid dragen over zijn/haar leerlingen. Ga na of deze externe lesgevers wel voldoende pedagogisch geschoold zijn.
Tips:
Kunnen zwemmen is een basisvaardigheid voor kinderen om in de lagere school te verwerven. Daarom is zwemmen opgenomen in de eindtermen voor het gewoon lager onderwijs en in de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon lager onderwijs.
Elke leerling in het lager onderwijs heeft daardoor recht op één schooljaar gratis zwemmen. Dat betekent dat de school voor elke leerling één schooljaar lang de kosten voor het vervoer naar en de toegang tot het zwembad betaalt.
Tijdens de andere schooljaren kan de school een bijdrage aan de ouders vragen voor het vervoer en de toegang tot het zwembad. Die bijdrage valt onder de scherpe maximumfactuur.
De schoolraad bespreekt: