Wat leek te beginnen als een gesprek over het probleem van minder tot geen schooluitstappen door de coronacrisis, leidde al snel tot een onderwijsinhoudelijke reflectie over het thema in kwestie en dan waren de eindtermen uiteraard niet ver weg. Vragensteller Loes Vandromme betrok diverse organisatie in haar inleiding: het Bijzonder Comité voor Herinneringseducatie (BCH), het Vlaams Vredesinstituut en de Kazerne Dossin. Idem voor de link met het herdenkingstoerisme. Welke inspanningen zou minister Weyts leveren, naar analogie met zijn partijgenote die bevoegd is voor Toerisme, Zuhal Demir, om de herinneringseducatie, het vredesthema en de daaraan gekoppelde schooluitstappen van binnenlandse en buitenlandse schoolgroepen een nieuwe boost te geven? Welke rol zag de minister daarin weggelegd voor het Bijzonder Comité voor Herinneringseducatie? Quid met andere partners?
De minister hoefde niet overtuigd te worden van het belang van het thema in de onderwijscontext, maar de concretisering zelf (studiereizen en uitstappen) behoorde tot de autonomie van de scholen. De overheid (met name ook het Vlaams Parlement zelf) was bevoegd voor de eindtermen, waarbij de minister wees op het daarin toegenomen belang van burgerschap. Hij dacht ook terug aan zijn eigen tijd als minister van Toerisme en het programma dat toen opgezet was als herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Hij bleef het BCH, dat al heel wat andere actoren betrok, financieel ondersteunen. Het BCH was nu volop bezig met de vernieuwing van zijn website en de communicatie zou nog gerichter worden gefocust op de verschillende doelgroepen.
Vragensteller Vandromme moest op haar beurt evenmin overtuigd worden, maar dan vooral van de vrijheid van leraren en de autonomie van scholen. Omdat er ook een mobiliteitskwestie speelde, noemde Vandromme ook expliciet De Lijn als actor. De provincie West-Vlaanderen gaf op dat subsidievlak alvast het goede voorbeeld. Misschien kon Vlaanderen dat ook?
Voor mij, maar dat kan aan mij liggen, een beetje onverwacht dienden zich drie interveniënten aan. Roosmarijn Beckers reageerde, als voormalige geschiedenislerares, met een stokpaardje van haar partij: de historische competenties in de lessen geschiedenis moesten natuurlijk heel goed overeind blijven, en herinneringseducatie mocht niet dienen om het verleden te gaan instrumentaliseren. Kathleen Krekels kwam nog wat omstandiger tussen en was vooral geïnteresseerd in kritische vaardigheden bij jongeren, maar ook in de mate waarin al het didactisch materiaal van het BCH en zijn partners gebruikt werd én de kwaliteit ervan. En wat was de stand van zaken in het dossier van de Vlaamse canon? Koen Daniëls had als voormalige leraar de Vredesroute en de Route 14-18 afgefietst met zijn leerlingen. Minister Weyts was toch ook nog minister van Sport. Daniëls’ tussenkomst leek vooral een nuttigheidsbewijs van het geïntegreerd aanpakken van eindtermen en andere schoolactiviteiten. Tiens, waar had ik dat recent nóg gelezen …? De non-verbale feedback van de minister, die ik als gewone toeschouwer niet kon zien uiteraard, vertelde interveniënt Daniëls dat de minister al aan het broeden was op een zondagmiddagnieuwsbericht. Je bent ooit woordvoerder geweest of je bent het niet geweest, nietwaar …
En nog was het gesprek over wat een interessante maar gelijk toch ook onschuldige vraag was nog niet ten einde. Minister Weyts ging nog redelijk omstandig erop door. De vervoerssubsidie liet hij wel graag over aan de rijkere provincies en gemeenten. Hij voegde nog wat partners aan het lijstje van het BCH toe. En de Vlaamse canon: die was goed bezig, aldus de minister. Voor de gestelde vraag kon hij tot slot nog “De vlog van Fée” aanraden. Vragensteller Vandromme toonde zich erg tevreden en iedereen was altijd welkom in haar Westhoek.
Lees de bespreking van de “Vraag om uitleg over herinneringseducatie van Loes Vandromme” aan minister Ben Weyts.
Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen