18 maart 2021 – Onervaren leerkrachten voor kwetsbare klassen

Het viel me op: van de acht vragen om uitleg deze commissievergadering waren er twee van Jo Brouns (zijn derde, geplande vraag werd geschrapt) en drie van Loes Vandromme. Door de aard van de thema’s (ook van de twee andere vragen) verwachtte ik veel herhaling…alweer. Gelukkig ook hier en daar wel enig nieuws. De eerste vraag van vragensteller Vandromme (en van Johan Danen) ging over een recent rapport van een vervolgonderzoek op het zgn. TALIS-onderzoek door onderzoekers van de VUB. Door de aard van de materie bracht het ons echter heel snel weer bij … het Lerarenloopbaandebat/pact en dito recente beleidsmaatregelen en/of hangende dossiers (of projectoproepen) die nog maar héél recent ook al voorwerp van (meerdere) parlementaire vragen waren. Ik schreef het bijvoorbeeld ook al bij de vraag om uitleg van Hannelore Goeman slechts een week eerder, maar de voorbeelden zijn legio. Oké, wat was nu de concrete invalshoek bij de vraag? Interessant? Zeker, maar de vragen leidden de minister noodgedwongen naar systematische herhalingen van zijn antwoorden. In het vermelde vervolgonderzoek was gebleken dat vaak onervaren (of minder gepast opgeleide) leraren belast werden met lesopdrachten in klassen met de meest kwetsbare leerlingen (lees: klassen met veel SES-leerlingen, met daarbij ook een “ordehandhavingsprobleem”). En inderdaad, daar kun je je terecht ernstige vragen bij stellen. Overigens wat dat ordehandhavingsprobleem betreft, vanuit een vorig leven herken ik dat zelf heel goed en ik heb vooral geleerd dat óók daarvoor geen wonderremedies bestaan, ondanks het discours van sommigen… Bepaalde zaken kunnen natuurlijk helpen, maar op die paden komen jongere én oudere leraren geen rozen zonder doornen tegen… Trouwens, ook ándere activiteiten in een klas halen de effectieve leertijd naar beneden, zoals pedagoog Pedro De Bruyckere nog mooi beschreef in een blog van 14 december 2019 (cf. ook aflevering 5 van de hoorzittingenreeks over het lerarentekort en onderwijskwaliteit op 1 oktober 2020, en niet op 30 oktober 2020, zoals in het parlementaire verslag staat). Maar ik dwaal af, waarvoor oprecht excuus. Vandrommes vragen gingen over de … aanvangsbegeleiding, over de professionalisering van leraren én over de ondersteuning door de minister van het personeelsbeleid (hr-beleid) in scholen. Vragensteller Danen had hetzelfde onderzoeksrapport geraadpleegd, maar voegde nog het verband met de coronacrisis en het probleem van leerverlies toe, dat kwetsbare leerlingen extra raakte. Hoe kon het hr-beleid en hoe konden de betrokken leraren ondersteund worden?

Na zijn traditionele “dank je” gaf minister Weyts opnieuw een heel bekend overzicht van diverse, in dezen relevante elementen tot en met het “Kleine kinderen, grote kansen” van de Koning Boudewijnstichting toe. Was dat al niet de derde keer in een beperkte tijdsperiode? Tussendoor zei hij in de eerste jaarhelft de resultaten te verwachten van het OESO-project, waaraan Vlaanderen deelnam, “Professional learning for quality teaching” (voor een wat uitvoeriger opzet van die studie: zie de brochure in kwestie). Waarna hij vervolgens enthousiast voortvertelde over de meelooptrajecten voor aspirant-directeurs (niet langer geleden dan 25 februari, weet je nog, beste lezer?) en professionaliseringsprojecten voor schoolleiders, die ook al enkele keren ter sprake gekomen waren de afgelopen tijd. Én het verhaal van het strategisch communicatieplan inzake meer instroom in en minder uitstroom uit het lerarenberoep, waarvoor een communicatiebureau aangesteld was.

Al die herhaling leek vragensteller Vandromme niet te deren en ze ging gewoon nog omstandig door op het vermelde VUB-onderzoek, waaruit ze zes kenmerken van professionele leraren distilleerde. Overigens totaal geen nieuwe kenmerken. Wat was de timing om nog bijkomende beleidsmaatregelen te treffen voor het personeelsbeleid en hoe zat het met die meelooptrajecten? Vragensteller Danen herinnerde aan de initiële vraag over “te vaak onervaren leraren voor kwetsbare leerlingen” en polste naar de huidige aanvangsbegeleiding, incl. een verhoging van de beperkte middelen daarvoor.

Vervolgens vroegen en kregen vier interveniënten het woord. Intussen kon ik zo voorspellen wat elk van hen ging zeggen… En ja hoor, Jan Laeremans had het al vaker over de immigratiekwestie in dit verband en het ordehandhavingsprobleem. Inzake hr-beleid viel er volgens hem wel wat te leren uit de privésector. Ik weet niet of Jan Laeremans ooit in die privésector gewerkt heeft, maar dat daar ook niet zomaar alles koek en ei is, weet ik uit eigen ervaring wél. Laeremans’ hr-opmerking vormde dan weer een naadloze overgang naar het stokpaardje van Jo Brouns: een strategisch hr-beleid, mét persoonlijke ontwikkelingsplannen, uiteraard. Ja, zou ik zeggen, maar toch ook realistisch blijven … Karolien Grosemans ging via sterke schoolleiders naar het verhaal van de planlast, -- ook heel herkenbaar dus --, maar ze verbaasde (en zag het ook zelf gelijk in, terwijl ze de vraag stelde) me toch nog met haar vraag naar percentages van scholen met een sterk, voldoende en zwak beleidsvoerend vermogen. Koen Daniëls ten slotte mocht ook niet ontbreken: weliswaar met een belangrijke en politiek gezien, véél fundamentelere opmerking. Opdrachten voor beginnende (overigens evenmin voor meer ervaren) leraren uitschrijven kon geen voorwerp van een decreet zijn, inderdaad. Zijn verwijzing naar het Grondwettelijk Hof was daarbij de spijker op de kop, maar … we zullen zien. Zijn tweede bedenking (over stages in lerarenopleidingen) begreep ik ook, maar ik spreek nu even over zulke stages in educatieve bacheloropleidingen: bij mijn weten zijn die doorgaans echt wel adequaat, zowel in omvang als in diversiteit, en zo realistisch als stages maar kunnen zijn.

“Dat zijn uiteenlopende vragen, mag je wel zeggen”, zo ging de minister voort en hij lachte. Dat staat niet in het parlementaire verslag, maar was wel relevant … Hij kon, ondanks het prille karakter ervan, toch al enkele cijfers geven over die meelooptrajecten. Dat waren die hierboven bedoelde nieuwtjes, beste lezer. Interveniënt Grosemans kon hij natuurlijk geen “percentages” geven, maar bij doorlichtingen door de Onderwijsinspectie kwam zoiets als beleidsvoerend vermogen per definitie natuurlijk wel aan bod. Diverse, vermelde zaken, incl. de verhoging van de middelen voor aanvangsbegeleiding, waren nu voorwerp van lopende cao-besprekingen. De succesfactoren voor de retentie van leraren lagen vooral binnen de schoolmuren, volgens het vermelde onderzoek. Ik geloof dat graag, maar zou dat alles misschien toch ook niet wat makkelijker verlopen, als ook de externe omgeving van zo’n school wat minder problematisch zou zijn?

In haar omstandige “slotwoord” wees vragensteller Vandromme op de volgens haar enge visie op diversiteit van interveniënt Laeremans en op het belang van het zgn. continuüm van professionalisering voor leraren en directeurs. Vragensteller Danen ten slotte was het daarmee eens, suggereerde nog om wat meer mensen van buiten de eigen school aan te trekken als schooldirecteur en was al meteen heilige onderwijshuisjes aan het slopen. Welke wél en welke niet was mij wat minder duidelijk. Ook nuttig voor allerlei politieke praktijken misschien? P.S. De meeting met het Rekenhof was niet “vorige week”, zoals Danen zei, maar op 4 maart.

Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio