Met dit eerste schooljaar waarin de Franse Gemeenschap het nodig vond om een andere schoolvakantieregeling te volgen dan de Vlaamse gingen in Brussel enkele politieke bellen (voor abonnees) af. Stijn Bex en Hannelore Goeman kaartten de zaak aan in het Vlaams Parlement. Mijn archief leerde mij snel dat er al op zijn minst op vier momenten deze legislatuur aandacht besteed was aan dat thema: 18 november 2020, 27 mei 2021, 21 oktober 2021 en 20 januari 2022. Maar nu dus de impact van die verschillende vakantieregelingen in Brussel en nabije omgeving. Of minister Weyts toch niet, in overleg met zijn Franstalige onderwijscollega Caroline Désir, iets wilde ondernemen?
De minister schetste de voorgeschiedenis van de keuze van de Franse Gemeenschap voor een radicale versie van een andere schoolvakantieregeling dan voorheen. “Paasvakantie” was en passant voor de Franstaligen ook uit den boze…, maar ja, als die voorjaarsvakantie in mei viel, was de traditionele benaming natuurlijk ook niet meer opportuun. De minister wist van parlementaire voorstellen in de Franse Gemeenschap om de regeling wat aan te passen, maar dat was uiteraard hun democratische zaak. Zelf ging hij voor de Vlaamse Gemeenschap (en dus ook het Nederlandstalig onderwijs in Brussel) alleszins niets veranderen. Dus ook niet dat leuke ideetje van vragensteller Bex van een proefproject in de faciliteitengemeenten. 90 procent van de leraren in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel woonde overigens in Vlaams-Brabant, waarnaar vragensteller Goeman ook al verwezen had. Dus daaraan ging minister Weyts niet beginnen. Wanneer de resultaten van de beleidsmonitoring van de gewijzigde vakantieregeling in de Franse Gemeenschap bekend zouden worden, kon minister Weyts wel weer aan tafel schuiven met zijn Franstalige collega, aan wie hij alleszins goede herinneringen bewaarde uit coronatijden.
Zoals te verwachten was, probeerde vragensteller Bex nog eens opnieuw. Hij had trouwens begrip voor bepaalde overwegingen van de minister én wilde blijven praten met de Franstaligen net op basis van die toekomstige beleidsmonitoring, waarbij hij dacht aan eventuele pedagogische voordelen van de nieuwe regeling. Daarmee kwamen we inderdaad opnieuw terecht in de kern van de zaak. Wat dat blijven praten betrof (ook met de SERV, de Vlor, de ouderverenigingen en nog andere partners; dus van de beide Gemeenschappen), beleed ook vragensteller Goeman haar geloof in zgn. samenwerkingsfederalisme en pragmatisme, hoewel ik bij haar toch ook al wel heel wat proactief geloof in de pedagogische voordelen bespeurde. Dus om puur pragmatisme ging het nu ook weer niet. Gelukkig had ze in één beweging toch ook oog voor heel wat andere, gekende nevenaspecten van de zaak.
Interveniënt Kristof Slagmulder wilde niets veranderen, tenzij er degelijk (Vlaams; met Vlaamse data dus) wetenschappelijk onderzoek zou komen dat aantoonde dat een andere vakantieregeling veel beter zou zijn. Dat was inderdaad de pedagogische kern van de zaak, waarop ook nu weer interveniënt Loes Vandromme de aandacht vestigde.
Na nog een ‘federale coronakwinkslag’ van minister Weyts en zijn herhaalde aandacht voor de impact van de zaak op de onderwijskwaliteit (cf. leerachterstand), -- hopelijk zou men net dát in de Franse Gemeenschap degelijk bekijken (en dat kan niet zomaar na slechts één jaar, dacht ik dan meteen…) --, konden de twee vragenstellers de bespreking afronden: Bex met zijn steun voor het onderzoeksidee van Vandromme en met een geografische vergelijking Berlijn-Brussel; Goeman steunde tot slot ook dat onderzoeksidee en herhaalde haar oproep tot een gesprek met alle partners van de twee Gemeenschappen.
Lees de bespreking van de “Vraag om uitleg over de verschillende schoolvakantieplanning in het Franstalige en Nederlandstalige onderwijs van Stijn Bex en over de herindeling van de schoolvakanties van Hannelore Goeman” aan minister Ben Weyts.
Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen