1 april 2021 – GGG-toetsen

Dan volgens mij de belangrijkste vraag om uitleg van deze commissievergadering. Loes Vandromme tekende ervoor. Een kleine drie maand geleden, in de commissievergadering van 7 januari 2021, deed zij dat ook, toen nog in het gezelschap van Koen Daniëls. Intussen was er namelijk ook een interessant Vlor-advies over de zaak, toch ook een van de belangrijkere onderwijsbeleidsdossiers van deze door de partij van Daniëls gedomineerde legislatuur. Of het Vlaamse onderwijsveld op al zulke zaken echt zit te wachten valt nog te bezien…maar ik dwaal af, alweer. Of toch misschien nog dit. Wat later in de bespreking verwees interveniënt Koen Daniëls er trouwens naar: de dag voordien was namelijk de nieuwe Onderwijsspiegel gepresenteerd en op de dag zelf van deze commissievergadering vond een hele studiedag daarover plaats. En ook in dat verband durfde het de voorbije jaren nogal eens, met name erg kritisch, gaan over…de evaluatiepraktijk in de scholen. Voor een eerste blik op die nieuwe Onderwijsspiegel doe ik heel graag een beroep op mijn collega’s in de Guimardstraat, die in eerste instantie inzoomden op een aantal van hun recente en/of lopende initiatieven ter ondersteuning van scholen en leraren.

Vragensteller Vandromme verwees terecht naar het lot van de zgn. haalbaarheidsstudie (en hoe die gebruikt zou worden) in dit verband en citeerde even terecht uit het vermelde Vlor-advies. Wat was de stand van zaken met die haalbaarheidsstudie en was minister Weyts al ingegaan op de vraag van de Vlor om in gesprek te gaan over diens bezorgdheden?

Recent had de minister de beleidsaanbevelingen van zijn administratie ontvangen, op basis van de resultaten van de haalbaarheidsstudie. Eerst herhaalde hij nog even de aanpak in het algemeen: met het nieuwe universitaire steunpunt (het zgn. Steunpunt Centrale Toetsen) en die haalbaarheidsstudie. Dat wisten we al. Maar er was intussen ook al vooruitgang geboekt: de haalbaarheidsstudie was gepresenteerd aan het steunpunt en aan de stuurgroep ervan (zijn kabinet, de administratie, en het universitaire steunpunt zelf, maar ook vertegenwoordigers van de pedagogische begeleidingsdiensten, van de vakbonden en van de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK)). In de keuzeopties op de drie domeinen van de haalbaarheidsstudie moesten nu knopen worden doorgehakt. De minister was zich heel goed bewust van het belang van een draagvlak in het onderwijsveld voor zijn plannen. Heel juist, dacht ik. Wel opvallend voor mij: hij sprak over de “perceptie (nwvr: mijn cursivering) die leeft in het onderwijs over de finaliteit van de toetsen” als belangrijke factor, en dus niet ‘gewoon’ over de “finaliteit van de toetsen”. Met het oog op de gedragenheid en betrokkenheid van het onderwijsveld was er nog een ander onderzoek: de Strategic Education Governance casestudy van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De onderzoekers van de OESO hadden daarvoor in februari en maart interviews afgenomen van de belangrijkste stakeholders. Later zouden eventueel nog andere initiatieven volgen om het gewenste draagvlak te vergroten. Finaal moest het effectieve gebruik van de resultaten van de centrale toetsen, -- daarvoor zou ook voorzien worden in de nodige datageletterdheid in de scholen --, ertoe leiden dat de onderwijskwaliteit zou worden versterkt. Op de al gesignaleerde bezorgdheden zou de minister effectief antwoorden. Ik kon bij al dat bekende kwaliteitsdiscours deze gedachte niet onderdrukken: bij de aanvang van bijvoorbeeld de PISA-toetsen (2000/2003), toen er nog geen kwaliteitsprobleem bleek te bestaan bij de Vlaamse 15-jarige leerlingen…waren er toen centrale toetsen die toen zorgden voor die onderwijskwaliteit? Je kon dus blijkbaar toch ook zonder centrale toetsen zorgen voor onderwijskwaliteit. Wisten we dan niet meer hoe we dat toen deden? Zomaar een gedachte, zoals ik schreef, die ik niet kon onderdrukken.

Dat was al interessant, maar een bekommernis van vragensteller Vandromme maakte het nóg wat interessanter. Ze had het ook al in haar inleiding aangekaart, maar de minister was er omheen gefietst. Er was namelijk niet één, maar er waren wel vier finaliteiten van de centrale toetsen. Hoe verhielden die vier finaliteiten zich ten opzichte van elkaar? En bovendien: wat met leerlingen die van school veranderden, wat met de afstemming tussen de OESO-studie en de haalbaarheidsstudie en wat met het budgettaire plaatje van dit complexe dossier?

Interveniënt Koen Daniëls herhaalde dan zijn blijdschap over het afleggen van het juk van de afwijzing van centrale toetsen. In de nieuwe Onderwijsspiegel vond hij bijkomende ondersteuning voor zijn geloof in centrale toetsen. Ik vond de resultaten die hij daaruit haalde op zijn minst gezegd… eigenaardig en citeer uit de parlementaire notulen: “Daarin was een betrouwbare evaluatie van de kwaliteit een zeer groot aandachtspunt in het basisonderwijs, maar ook een groot aandachtspunt in het secundair onderwijs en in het deeltijds kunstonderwijs (dko). Maximaal 50 tot 75 procent deed dat, maar in het basisonderwijs voldoet minder dan 50 procent aan die verwachting.

Het tweede waren de leereffecten. Daar scoort geen enkel niveau volgens de verwachting, net zoals het betrouwbaar evalueren van de kwaliteit. Ook voor de systematische evaluatie van de kwaliteit scoort geen enkel niveau volgens de verwachting.” Toen dacht ik: “Tja, wat betekent dat nu eigenlijk, wat wil de Onderwijsinspectie nu eigenlijk en , -- ik durf het haast niet meer schrijven --, zou het heel misschien kunnen dat scholen en leraren echte onderwijskwaliteit realiseren zonder dat ze per se een expliciet kwaliteitszorgsysteem op papier c.q. digitaal gebruiken? Daniëls wilde ook (maar ook dat wisten we al) een systeem à la de zes beheersingsniveaus van PISA opnemen in de Vlaamse centrale toetsen en de nodige aandacht besteden aan de datageletterdheid van leraren.

Minister Weyts bleef redelijk kort van stof in zijn tweede ronde. De verschillende finaliteiten hingen natuurlijk nauw met elkaar samen. De haalbaarheidsstudie was blijkbaar niet essentieel voor de OESO-studie. De centrale toets kón ook een rol spelen bij de studieoriëntering, maar nooit op zich. Het geplande budget van 13 miljoen euro was al aanzienlijk, maar eventueel was nog extra budget nodig voor het geplande IT-platform. Waarna nogmaals het kwaliteitsdiscours volgde…

Vragensteller Vandromme gaf niet af wat de relatie tussen de haalbaarheidsstudie en de OESO-studie betrof. Voorts wees ze nog op de ondersteuning van leraren om zelf goede toetsen te maken. Op zich oké, wat mij betrof, -- al leek men soms te vergeten dat aspirant-leraren al jaren iets leren over toetsen maken in hun lerarenopleiding --, maar ik kon en kan me niet van de indruk ontdoen dat onze Onderwijsinspectie vaak gewoon een andere visie heeft op de toetspraktijk in Vlaamse scholen dan de leraren in kwestie zelf hebben (cf. ook infra). Bovendien kon ik me weinig voorstellen bij het idee van Vandromme voor leraren om “hun toets voor [te] leggen aan een instrument, zodat ze weten dat hun toets valide en betrouwbaar is en ze toetst wat ze moet toetsen, want een toets zegt hoe de leerlingen winst maken in het leren.”, maar dat kan aan mij liggen. Ze hoopte ten slotte dat haar andere, fundamentele vragen ook zouden worden meegenomen in het steunpunt. Terecht en daar kon ik me dan weer wél heel veel bij voorstellen… en daarom voeg ik hier in een aparte alinea enkele eigen bedenkingen toe.

Zoals minister Weyts al antwoordde, zullen er dus, na de haalbaarheidsstudie, allerlei keuzes (subjectief) moeten worden gemaakt, die zeker ook afhankelijk gaan zijn van de beschikbare tijd en (financiële) middelen. Ik ben overigens heel benieuwd naar die zgn. uniforme (score)schaal die zal worden gebruikt over de 4 toetsmomenten heen: dat zal alvast een veel complexer werkje worden dan bv. voor PISA (waar slechts op één moment getoetst wordt), met véél complexere, want erg diverse, trajecten van de betrokken leerlingen in de loop van hun 8-jarige schoolloopbaan. Dan zwijg ik nog van de toets over schrijfvaardigheid…hoe gaan ze die standaardiseren? En als taalkundige ben ik ook nieuwsgierig naar het precieze wat, hoe en waarom van de …grammaticale toets. Ik blijf overigens ook vinden dat er een groot verschil is tussen een toets (of ruimer proefwerk/examen) waarvoor ik kan/moet studeren (als afronding van een concreet leertraject dat ik samen met een concrete leraar, een mens van vlees en bloed, in een diversiteit van leer/werkvormen afgelegd heb in een welbepaalde omgeving samen met andere leerders), en een gestandaardiseerde toets waarbij eindtermen (een minimumniveau dus: zo hoorde het toch decretaal, niet?) getoetst worden én toch tegelijk ook mijn leerwinst (lees: waarbij ik een stuk onder of eventueel boven dat minimumniveau opereer). Benieuwd dus ook of de bovenvermelde wens van interveniënt Daniëls over verschillende beheersingsniveaus vervuld zal worden in de centrale toetsen. Ik hoop ten slotte dat álle betrokkenen heel voorzichtig blijven in hun (bindende) conclusies bij die verschillende toetsen, en zeker ook van overheidswege.

Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio