Krachtlijn 2 - Leerplandoel 6 (D') - 6 (D) - 7 (D/A)


Domeinoverschrijdend 

Domeingebonden 

Dubbele finaliteit 

LPD 6: De leerlingen lichten kenmerken toe van de verschillende maatschappelijke domeinen voor westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.  
LPD 6: De leerlingen lichten kenmerken toe van de verschillende maatschappelijke domeinen voor westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.  LPD 7: De leerlingen lichten kenmerken toe van de verschillende maatschappelijke domeinen voor westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.  

Waarom?

sla link op in klembord

Kopieer

Via verschillende kenmerken, vrij gekozen per domein, kunnen leerlingen samenlevingen leren kennen en vervolgens vergelijken. Hier wordt opnieuw een kans geboden aan de leerlingen om stil te staan bij de relativiteit van onze samenleving vergeleken met niet-westerse samenlevingen.

Wat?

sla link op in klembord

Kopieer

De begrippen per domein zijn generieke historische sleutelbegrippen waarvan de concretisering vrij te bepalen is binnen een bepaalde lessenreeks en volgens de concrete samenleving die wordt behandeld. De historische sleutelbegrippen helpen basisvragen beantwoorden die aan elke samenleving worden gesteld.

Aandachtspunten

sla link op in klembord

Kopieer

De kenmerken zijn zo geformuleerd dat ze per maatschappelijk domein zowel in westerse als in niet-westerse samenlevingen kunnen worden ingezet. Afhaneklijk van de samenleving die je kiest, kunnen ze verder gespecificeerd worden.

De leerlingen moeten de begrippen actief kunnen gebruiken.

Het leerplandoel vraagt om de begrippen toe te lichten in de context van een specifieke historische samenleving. Het is niet de bedoeling om alleen de abstracte betekenis te kennen.  Dit betekent ook dat leerlingen de begrippen in eigen woorden kunnen omschrijven. Enkel een letterlijke definitie geven is dus niet de bedoeling.

Mogelijke begrippen als ‘monarchie’, ‘sociale stratificatie’ en ‘standenmaatschappiji’ werden hier niet weerhouden omdat die vooral toegespitst zijn op het westen. ‘Gelaagde samenleving’ is een neutraler begrip en is daarom wel opgenomen. Dit mag evenwel niet beletten dat ‘standenmaatschappîj’ moet verdwijnen uit de geschiedenisles, want dit begrip wordt druk gebruikt in de westerse middeleeuwse historiografie. Maar hierbij kan dan wel gewezen worden op het bovenstaande. Hoe dan ook werd geopperd voor algemene formuleringen die kunnen toegepast worden op verschillende samenlevingen.

Deze begrippen bieden een houvast om de lessen in een groter geheel te plaatsen. Bij geschiedenis domineert vaak het heel concrete verhaal. Door je af te vragen rond welk sleutelbegrip de les zich afspeelt, kan je de ruimere relevantie van de les duidelijk maken aan de leerlingen. Sleutelbegrippen komen ook voor in burgerschapsdoelen (cf. leerplandoelen 25/21/19 tot en met 27/23/21).

De begrippen kunnen zeker ook (bij voorkeur zelfs) in onderlinge samenhang gelezen worden en met elkaar in verband gebracht worden. Dat laat ook allerlei interessante vragen toe. Bijvoorbeeld: Wat was de invloed van de ontwikkeling van de (boek)drukkunst op de religieuze hervormingen?

Het is niet de bedoeling om de begrippen te behandelen als een deel van een verklarende woordenlijst. De begrippen moeten binnen de juiste historische context geplaatst worden.

De begrippenlijst uit het leerplan is geen afvinklijstje. Belangrijk is om voldoende afspraken te maken met de vakgroep. Welke kenmerken zijn noodzakelijk in functie van geformuleerde leerlijnen. Ga op zoek naar een vorm van samenhang, zodanig dat het inzicht van de leerlingen in deze begrippen in een bepaalde context verbreedt en verdiept.

Bewaak met de vakgroep ook het evenwicht tussen de kenmerken van de verschillende maatschappelijke domeinen. Lessenreeksen hoeven niet altijd kenmerken van alle vier maatschappelijke domeinen te bevatten. Een lessenreeks kan evenzeer enkel focussen op het culturele of sociale.

Hoe?

sla link op in klembord

Kopieer

Je kan de leerlingen vragen om een lestekst te herschrijven waarin ze één of meer aangeduide sleutelbegrippen niet mogen gebruiken maar in eigen woorden moeten omschrijven.

Verlichte denkers wilden een maatschappij waarin vrijheid, gelijkheid, burgerrechten, een grondwet en volksvertegenwoordigers centraal stonden. Hierdor kwamen ze in conflict met de centralisatiepolitiek van de absolute vorsten. Die heersers trokken immers de macht naar zich toe en eisten volledige gehoorzaamheid. Verlichte filosofen pleitten echter voor een kans om hun mening te laten horen en gelden. Hun ideeën startten vanuit de elite of burgerij en zij wilden die vooral op zichzelf toepassen, niet op het hele volk. Voor de gewone mens of de inwoners van de pas ontdekte gebieden veranderde er dus erg weinig.
 
Uit: Sapiens 4, Domeingebonden doorstroom en dubbele finaliteit, p. 140.

Je kan de sleutelbegrippen gebruiken om een historische vraag op te bouwen:

  • Hoe leidde de ongelijkheid in de middeleeuwse stedelijke samenlevingen tot geweld?
  • Wat waren de gevolgen van de revoluties in wetenschappen en technologie op het mens- en wereldbeeld in de vroegmoderne tijd?

Je kan duidelijk maken dat de sleutelbegrippen in een specifieke context hun invulling krijgen door de onderstaande oefening. Die kan een plaats krijgen in de opbouw van het historisch referentiekader. Er zijn twee wielen: eentje met historische samenlevingen en eentje met sleutelbegrippen. Leerlingen kunnen aan beide ‘wielen’ draaien en een samenleving koppelen aan een sleutelbegrip: geldt dat sleutelbegrip voor die samenleving en zo ja, op welke manier? Je kan dergelijke wielen maken voor een specifiek maatschappelijk domein of net begrippen uit verschillende domeinen combineren.

Je kan dezelfde oefening in een wat andere vorm aanbieden.

Je kan de leerlingen bewust leren omgaan met de sleutelbegrippen. Strikt genomen is dat geen leerplandoel maar het zal hen wel helpen om er greep op te krijgen. Je kan bijvoorbeeld de geziene begrippen laten onderbrengen in drie categorieën: specifieke, algemene en een tussencategorie. De begrippen uit het leerplandoel zullen in de tweede en derde groep belanden.

Mogelijke opdracht: plaats de begrippen met een asterisk (*) in een van de onderstaande kolommen: 
De crisis van het Romeinse grootrijk leidde in West-Europa tot grote territoriale verdeeldheid. Maar ca. 500 ontstond er door de veroveringen van de Franken een nieuw koninkrijk*: het Frankenrijk*. De Frankische koning Clovis* bekeerde zich tot het christendom*. Van toen af werkten koning en kerk nauw samen.
Voorbeeldtekst uit  Memoria 3.1 p. 60.

Je kan de leerlingen vragen met welke sleutelbegrippen een gezien stuk tekst overeenkomt. De gebruikte tekst komt uit Janus 4 p. 43.

Je kan de sleutelbegrippen een duidelijke plaats geven: 

  • In de cursus, bijvoorbeeld in een vademecum of in een begrippenlijst.
  • In de klas: heb je een vaklokaal met grote ramen, dan kan je met raamstiften begrippen daarop noteren. Voor elk jaar kan er een raam gebruikt worden.  

×
Kijkt als...
Niveau
Regio