34
Strips in de geschiedenisles deel 1
Stripverhalen zijn al lang niet meer alleen voor kinderen. De negende kunst heeft zich ontwikkeld tot een volwaardig medium met een breed scala aan genres, thema's en stijlen. In de context van geschiedenisonderwijs kunnen strips een waardevolle tool zijn om leerlingen te boeien, te motiveren en te betrekken bij het verleden.
Leerplandoel 9
De leerlingen leggen onderlinge verbanden binnen en tussen de verschillende maatschappelijke domeinen.
Leerplandoel 8
De leerlingen onderscheiden kenmerken van interculturele contacten tussen westerse en niet-westerse samenlevingen in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd.
Leerplandoel 7
De leerlingen onderscheiden kenmerken van de verschillende maatschappelijke domeinen voor westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd: Politiek Sociaal Cultureel Economisch
Leerplandoel 6
De leerlingen situeren gebeurtenissen, personen, processen en historische bronnen uit de middeleeuwen en vroegmoderne tijd in tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen.
Leerplandoel 5
De leerlingen nuanceren periodsering op basis van een vergelijking tussen de courante westerse periodsering en andere periodiseringen in tijd en ruimte. Principes van periodisering: afbakening op basis van een selectie van kenmerken en van gebeurtenissen, symbolische begin- en einddatum, constructie achteraf, keuze van een tijdrekening Beperkingen van periodisering in tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen
Leerplandoel 4
De leerlingen kennen de courante westerse periodisering en enkele bijhorende scharnierpunten en kenmerken van de periodes, in het bijzonder voor de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. De periodes: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd, hedendaagse tijd
Leerplandoel 32
De leerlingen analyseren concrete situaties m.b.t. mensenrechten.
Leerplandoel 31
De leerlingen begrijpen aan de hand van actuele gebeurtenissen hoe democratische besluitvorming werkt in Vlaanderen, België en de Europese Unie.
Leerplandoel 30
De leerlingen illustreren met historische en actuele voorbeelden vormen van onverdraagzaamheid, discriminatie en racisme.
Leerplandoel 3
De leerlingen onderscheiden de drie dimensies van het historisch referentiekader en bijhorende structuurbegrippen. Dimensies van het historisch referentiekader: tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen Structuurbegrippen: tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur, gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid; ruimte: lokaal, regionaal, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem, (West-)Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, open-gesloten ruimte; maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch
Leerplandoel 29
De leerlingen lichten principes en uitgangspunten toe van de democratische rechtsstaat en hun onderlinge samenhang vanuit hedendaags en historisch perspectief.
Leerplandoel 28
De leerlingen geven gelijkenissen en verschillen aan tussen actuele en historische fenomenen uit de bestudeerde periode.
Leerplandoel 27
De leerlingen analyseren de historische betekenissen die zij zelf of anderen geven aan historische fenomenen uit de middeleeuwen en vroegmoderne tijd.
Leerplandoel 26
De leerlingen verklaren collectieve herinnering van historische fenomenen: oorsprong van collectieve herinnering functies van collectieve herinnering Vormen van collectieve herinnering.
Leerplandoel 25
De leerlingen analyseren de invloed van de eigen standplaatsgebondenheid en die van anderen op historische beeldvorming.
Leerplandoel 24
De leerlingen maken een onderscheid tussen verleden en geschiedenis.
Leerplandoel 23
De leerlingen vullen historische beeldvorming aan d.m.v. kritische analyse van bronnen toepassing van historische redeneerwijzen.
Leerplandoel 22
De leerlingen selecteren informatie uit een historische beeldvorming om een historische vraag te beantwoorden, rekening houdend met de evaluatie van die historische beeldvorming.
Leerplandoel 21
De leerlingen evalueren een historische beeldvorming via: het perspectief van tijd; het perspectief van ruimte; het perspectief van de maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch; de gebruikte argumentatie: continuïteit en verandering; oorzaak, gevolg de kwaliteit van de argumentatie: drogreden anachronisme veralgemening stereotypering de standplaatsgebondenheid van de maker van de beeldvorming
Leerplandoel 20
De leerlingen tonen aan dat de beperkingen inherent aan bronnen invloed hebben op de historische beeldvorming.
Leerplandoel 2
De leerlingen situeren een historische vraag in het historisch referentiekader, tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen.
Leerplandoel 19
De leerlingen benoemen in een historische beeldvorming historische redeneerwijzen in termen van: (structurele en incidentele) oorzaak, bedoelde en onbedoelde gevolgen, aanleiding, toeval; continuïteit, verandering evolutie-revolutie gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid perspectief historische inleving bedoelde en onbedoelde gevolgen (en handelingen) argument, bewijs
Leerplandoel 18
De leerlingen vergelijken historische bronnen om een historische vraag te beantwoorden, rekening houdend met het redeneren over historische bronnen.
Leerplandoel 17
De leerlingen leiden informatie af uit een historische bron om een historische vraag te beantwoorden, rekening houdend met het redeneren over historische bronnen.
Leerplandoel 16
De leerlingen beoordelen de betrouwbaarheid van een historische bron in functie van een historische vraag aan de hand van de volgende criteria: standplaatsgebondenheid van de auteur/maker (gesitueerd in een algemeen-maatschappelijke context); doelpubliek functie en (on)beoogd effect
Leerplandoel 15
De leerlingen beoordelen de representativiteit van een historische bron in functie van een historische vraag.
Leerplandoel 14
De leerlingen geven binnen een aangereikte set historische bronnen aan welke bruikbaar zijn om een historische vraag te beantwoorden.
Leerplandoel 13
De leerlingen evalueren de presentatie van een historische bron aan de hand van: de gegeven contextinformatie (o.a. titel, schaal, projectie); wijze en mate van bewerking.
30 van 34