Domeinoverschrijdend
Domeingebonden
Dubbele finaliteit
/
/
LPD 6 De leerlingen situeren historische fenomenen en historische bronnen uit de moderne en de hedendaagse tijd binnen de drie dimensies van het historisch referentiekader.
In een vak als geschiedenis komen de leerlingen met veel informatie in contact. Het referentiekader helpt hen om die informatie een plaats te geven. Zo vermijd je dat historische fenomenen die je behandelt in de les ‘zweven’ door de geschiedenis. Leerlingen die een referentiekader kunnen gebruiken, slagen er beter in om historisch te contextualiseren, een belangrijke eigenschap van historisch denken.
Een situering kan chronologisch, geografisch en maatschappelijk gebeuren. Geleidelijk aan kunnen leerlingen ook proberen om op een meer abstract niveau te situeren, door de ruimte (regionaal, continentaal …) of tijd (gebeurtenis, proces, korte termijn, lange termijn) te omschrijven.
Bepaalde fenomenen krijgen in andere periodes een andere betekenis of ze overstijgen de periodes of de geografische afbakening in samenlevingen. Op die manier kun je leerlingen het inzicht bijbrengen dat fenomenen niet echt vast te pinnen zijn.
Inzake geografisch situeren: in plaats van onmiddellijk te situeren op een gedetailleerde kaart en leerlingen daarop elementen te laten zoeken, kun je hen een blinde kaart voorschotelen en vragen waar zij denken dat iets ligt. Je activeert hun voorkennis, laat hen een eerste keer nadenken en dan kun je inpikken op hun antwoorden. Eveneens is het mogelijk om een begrip als globaal te introduceren in een lessenreeks.
Geef zelf het goede voorbeeld en doe aan explicit teaching: wanneer jij aandacht schenkt aan situeringen van lesonderwerpen, historische vragen, historische personen, processen, fenomenen… zullen de leerlingen het belang ervan extra beseffen. “Deze les onderzoeken we mogelijke oorzaken van de Franse Revolutie. Dan onderzoeken we de periode van de vroegmoderne en moderne tijd, in Frankrijk en Europa en dan ligt onze focus op zowel het politieke, economische als culturele domein.”
Voorbeeld: “Inderdaad, Otto van Bismarck. Waar en wanneer in de geschiedenis zitten we dan ook alweer?”
Leerlingen maken gebruik van ankerpunten om nieuwe informatie te situeren.
Je kunt per periode enkele ankerpunten bepalen en hen laten nadenken waar ze nieuwe informatie inpassen.
Voorbeeld: de leerlingen hebben bij de kennismaking met een nieuw historisch fenomeen. Vraag hen om het voor of na een ander gezien fenomeen te plaatsen. Evenzeer kun je vragen om het historisch verband te verwoorden en dan betrek je er onmiddellijk een redeneerwijze bij.
Een bijkomende tip: vermijd enkel met politieke ankerpunten te werken, maar integreer ook kunst, sociale gebeurtenissen, economische ontwikkelingen enz.