27 januari 2022 - Gedachtewisseling over het rapport van de commissie Beter Onderwijs (Brinckman): een persoonlijke impressie

Kort na de publicatie van het rapport in kwestie had ik er al eens naar verwezen, -- wegens de beleidscontext en de scope ervan is het belang ervan op zich niet te onderschatten --, maar nu was het dus de beurt aan de Onderwijscommissie van het Vlaams Parlement om er in de virtuele aanwezigheid van een aantal commissieleden over van gedachten te wisselen (ook cf. de commissievergadering van 2 december 2021). Dat bleek al snel zoveel spreektijd te vergen dat aan het eind van deze namiddagvergadering er naarstig gezocht moest worden naar een formule om te voorzien in een vervolg op deze vergadering, liefst op “niet te lange termijn”. Ik twijfelde aanvankelijk even, maar besliste dan toch al maar een stuk te schrijven over mijn ervaringen met die eerste vergadering over het commissierapport en dus niet te wachten op de antwoorden van voorzitter Philip Brinckman en zijn collega-commissieleden op de schier eindeloze reeks beschouwingen en vragen van de onderwijscommissarissen. Haast drie uur waren die laatsten aan het woord geweest. Aan het eind moest Philip Brinckman zich beperken tot een antwoord op één, niet onbelangrijke beleidsvraag van diverse politici over het rapport: quid met het vervolg?

Het rapport heeft (terecht overigens: dat leek mij er een van de positieve kwaliteiten van) een zodanig omvangrijke scope (mét vermelding van alle betrokken actoren) dat je erover kunt blijven schrijven. Maar dat zou weinig zin hebben en niet erg praktisch. Ik verkies hier dan ook om een persoonlijke, beperkte selectie te maken van enkele thema’s uit het rapport en die van enig persoonlijk commentaar te voorzien. Wanneer dan later de antwoorden van de commissie Beter Onderwijs, zoals ze officieel heette, volgen in de Onderwijscommissie, zullen we wel zien of een tweede commentaarstuk aangewezen is. Het punt is namelijk dat heel wat van wat in het commissierapport staat al meermaals her en der in de parlementaire activiteiten aan bod gekomen is (soms zelfs nog heel recent), en wel in deze én vorige legislaturen.

Vooraf nog dit: de presentatie van voorzitter Brinckman, die na enig technisch oponthoud, -- Zoom et al. zijn mooie instrumenten, maar ook niet altijd zonder problemen, van welke aard ook --, een vlekkeloos verloop kende, mede dankzij een héél enthousiaste spreker, wil ik de lezer hier niet onthouden. Ik vond het overigens geen slecht idee om even met mijn commentaarstuk te wachten tot na de passage van enkele commissieleden op een online bijeenkomst in Katholiek Onderwijs Vlaanderen op maandag (31 januari) na de onderwijscommissievergadering. Zoals de commissie-Brinckman ook zelf zei, je moet kunnen oefenen, wat tijd vergt…, met zulke materie en ze koppelen aan je voorkennis/-geschiedenis. Ik zag ook een heel interessant extra inhoudelijk accent in Brinckmans presentatie (cf. infra) ten opzichte van zijn versie tijdens de onderwijscommissievergadering.

Dat gezegd zijnde, waar zou ik hier nu beginnen met mijn persoonlijke bril? Laat mij misschien eerst enkele meer algemene vaststellingen nemen. Bij alle tussenkomende politici (10 in totaal!) waren er heel wat positieve geluiden te horen over het geleverde werk van de commissie Beter Onderwijs. De ene was euforischer dan de andere, maar goed, er waren gelijk ook vele vragen, soms ook kritische vragen.

Twee. Zelf merkte ik, -- zeker in de toon van voorzitter Brinckman bij zijn presentatie, en ik hoorde hem intussen dus twee keer --, een duidelijk bescheiden en genuanceerde opstelling. En toch… over de rol van het zgn. “onafhankelijke Kenniscentrum”, waarnaar meerdere politici vroegen, stelde ik dan weer een grote “weten-wat-wél-werkt”-overtuiging vast. Het valt inderdaad af te wachten welke precieze vorm dat centrum (áls het er komt natuurlijk) gaat aannemen om wat precies te doen. Uit uitspraken ter zake in de gedachtewisseling met Katholiek Onderwijs Vlaanderen (dus niet in de Onderwijscommissie) begreep ik alvast dat het zou gaan, net zoals de commissie-Brinckman ook zelf zei te hebben gewerkt, om de wetenschap van het leren (en dus ook van de didactiek) waaruit een aantal (generieke) voorwaarden voor goed onderwijs naar voor zouden komen met als doel dat zulke kennis (meer dan nu) verspreid zou worden in het onderwijsveld. Misschien heb ik het verkeerd verstaan, maar de basisredenering leek me deze:

  • dat Kenniscentrum (ofschoon geen nieuw “Rode Boekje” noch een Vaticaans imperatief) zou voor meer wetenschappelijke onderbouw zorgen van het toekomstige onderwijs; ik vroeg me alvast af wat dat “onafhankelijk” precies zou betekenen;
  • in hoeverre het wat en het hoe van het onderwijs daar dan onder zouden vallen was me minder duidelijk (cf. vrijheid van onderwijs);
  • maar zeker was dat het waarom van je onderwijs wel binnen de zgn. vrijheid van onderwijs viel; dat laatste was al een geruststelling, hoewel een deel van het wat én het hoe toch evenzeer tot die vrijheid van onderwijs zouden moeten behoren, niet? Tussen haakjes, Loes Vandromme was eigenlijk de enige die expliciet verwees naar die vrijheid van onderwijs, die inderdaad veel verder gaat dan de kwestie van de handboeken, hoe belangrijk ook (cf. de zgn. commissie-De Man). In advies 42 ging het wel over autonomie, maar via de techniek van gekleurde middelen werd die autonomie ook weer meteen ingeperkt, aldus Vandromme. Vrijheid van onderwijs blijft bij deze generatie van politici (van 30’ers, 40’ers en prille 50’ers) een moeilijke kwestie: dat bleek nog maar eens bij de tussenkomst van Jean-Jacques De Gucht over de organisatie van de kinderopvang, die het had over het risico dat áls die organisatie te veel gekoppeld werd aan het huidige onderwijslandschap, 70 procent ervan weer in handen van het vrij onderwijs dreigde te zijn… De Guchts partijvoorzitter presteerde het onlangs in “mijn” krant (voor abonnees) zelfs, in een trouwens interessante reeks vrije tribunes over vrijheid, om in zijn opiniebijdrage de vrijheid van onderwijs gewoon weg te laten in het rijtje van de 4 klassieke grondwettelijke vrijheden (cf. de Brusselse Congreskolom). Il faut le faire. Dat die vrijheid uiterst moeilijk ligt bij Vlaamse liberalen, dat is wel zonneklaar en gelijk heel raar.

Wanneer ik dan, ten derde, het voorgaande punt combineer met wat in het rapport (p.90-93) staat over de huidige lerarenopleidingen, lees ik een analoge opeenvolging van gedachten: straffe statements over mankementen aan die lerarenopleidingen, inzake wetenschappelijke onderbouw, dan straffe ingrepen als remedie voor die mankementen, maar ten slotte toch ook weer gas terugnemen (bv. helemaal onderaan p.91: “Uiteraard is het geenszins de bedoeling dat dit curriculumpad een te strak keurslijf wordt waardoor de eigenheid (nwvr: mijn cursivering) van elke lerarenopleiding verloren gaat.”). Uit de tussenkomst van Koen Daniëls werd het mij opnieuw duidelijk dat hij voor meer overheidssturing is, wat de inhoud van een lerarenopleiding betreft…

Aansluitend bij de twee vorige punten, nog dit: de commissie-Brinckman zou zich eerder met de “didactiek” beziggehouden hebben, niet met de “pedagogiek”, maar de uitspraak was nog niet koud of er werd aan toegevoegd dat die twee toch niet echt van elkaar te scheiden waren. Inderdaad, de spijker op de kop. Toegegeven, iedereen voelt ook wel aan dat er bij een goede didactiek een soort gemeenschappelijke sokkel bestaat, of zeg maar, didactische principes en activiteiten die voortdurend terugkomen in diverse vormen van onderwijs (met diverse vormingsconcepten). En toch: zegt die wetenschap van het leren en van de didactiek anno 2022 altijd zo eenduidig wat werkt en niet werkt? Ik dacht het niet. Of nog: zouden lerarenopleiders de voorbije 30 jaar ofzo compleet onwetend geweest zijn over wetenschappelijke inzichten inzake leren en onderwijzen en zouden ze voortaan pas, dankzij de commissie-Brinckman en het latere Kenniscentrum, het ware licht zien? Zo leek het wel. Ik kon het ten slotte ook niet helpen terug te denken aan wat ik over lerarenopleidingen schreef op 29 oktober 2020 (zesde hoorzitting in de reeks over het lerarentekort en onderwijskwaliteit) en 14 januari 2021 (vragen om uitleg over de COC-Knipperlichtennota).

Vier. Eenzelfde onbehaaglijk gevoel had ik bij de passage in het rapport (nwvr: Johan Danen stelde daarover een vraag in de Onderwijscommissie) over evidenced-informed didactiek (advies 3: p.20-21): de strikte binariteit tussen directe instructie en leerlinggecentreerd leren, zoals daar beschreven, doet in mijn ervaring de onderwijsrealiteit van de afgelopen 30 jaar geen klein beetje geweld aan. Alsof die goede didactische werkwijze (helemaal bovenaan p.21) sinds, laten we zeggen 2003 (nwvr: toen het nadien bleek verkeerd te lopen in PISA en cs.), door geen enkele leraar meer gehanteerd was. Soyons sérieux. Ook dát allemaal schreef ik al naar aanleiding van een actuele vraag over leesvaardigheid in de plenaire vergadering van 24 november 2021

Vijf. Positief vond ik dan weer wel het hele hoofdstuk over “nog te onderzoeken”, waarmee voorzitter Brinckman de complexiteit van het hele verhaal expliciet aantoonde. Dat mocht misschien ook de politieke euforie van sommigen over dit rapport ook wel wat temperen, leek mij, en wel in twee richtingen: doen alsof voor het eerst in de geschiedenis daarmee nu eens eindelijk alle antwoorden en oplossingen gegeven zouden zijn, pretendeerde voorzitter Brinckman zelf echt niet, maar ook omgekeerd, kon men niet doen alsof iedereen gewacht had op dit rapport om bepaalde acties te ondernemen in de strijd tegen de problematische resultaten in diverse toetsen. Ik ben wel benieuwd naar hoe men precies dat onderzoek naar bijvoorbeeld de lage prestatiemotivatie (van Vlaamse 15-jarigen) gaat voeren. Hannelore Goeman en Loes Vandromme stelden vragen over dat onderwerp (uit PISA).

Zes. Nog even terug naar de lerarenopleidingen. Ik kreeg slechts een gedeeltelijk antwoord voorlopig op de drie vragen die ik over de zgn. bindende instapproef (advies 54, p.95) gesteld had op 28 oktober 2021: het zou een echt toelatingsexamen zijn en niet met een computertoets, maar in een fysieke setting, wat dat ook moge zijn. Blijkbaar zou het alleen gaan om de professionele bacheloropleidingen. Over wat er precies getoetst zou worden, bleef men erg vaag. En die timing met “verschillende woensdagmiddagen” zodat men “indien niet geslaagd, vóóraf een remediëringstraject kan doen”, waarna “een nieuwe test volgt in augustus”: ik zou dat in de praktijk allemaal weleens willen zien.

Zeven. Over “gestandaardiseerde toetsen”, die ook expliciet een advies uitmaken in het rapport, ga ik het heel kort houden wegens de hoorzitting over die materie op 16 december 2021, waaruit ik vooral leerde dat dat verhaal een stuk complexer is dan sommige politici graag geloven (nwvr: ook weer die politieke euforie, weet je nog?). Hannelore Goeman en Jean-Jacques De Gucht vroegen naar dat zgn. leerprestatieverhogende effect van zulke toetsen waarmee door sommigen nogal geschermd wordt. Op de dag van deze onderwijscommissievergadering was de Vlaamse regering overigens nog volop aan het nadenken over een zgn. non-paper over dat thema. Wellicht zullen we er binnenkort nieuws over horen.

Acht. Hier neem ik graag nog enkele verschillende elementen samen. Niet dat ze minder belangrijk zouden zijn, integendeel, maar een korte verwijzing ernaar kan hier voorlopig volstaan. Ik dacht o.a. hieraan. De aandacht in het rapport voor het kleuteronderwijs vond ik erg positief, maar waarom in dat verband per se een verdere verlaging van de leerplichtleeftijd nodig is, betwijfel ik. Op dat vlak was Jean-Jacques De Gucht ook zijn klassieke eigenste zelve, baas boven baas, want voor hem volstond 3 jaar niet. Het moest 2,5 jaar zijn. Van de Staten-Generaal uit advies 15 (cf. arbeidsmarktgerichte studierichtingen) met ook andere actoren dan het onderwijs verwacht ik, eerlijk gezegd, weinig tot niets wat we nu al niet zouden weten. Johan Danen trok toch duidelijk een stuk een andere kant op dan de commissie, wanneer hij het, met verwijzing naar Bram Spruyt, had over welbevinden van leerlingen. Over de zgn. directe instructie zei hij nadien ook nog verstandige dingen (cf. supra: mijn eigen commentaar). Bij foci 3 en 4 over de leraar herhaalde Loes Vandromme haar stelling dat, in tegenstelling tot wat de commissie wilde, aan de zgn. 10 Basiscompetenties (voor de lerarenopleidingen) niet gesleuteld hoefde te worden, op de teamgerichte dimensie van het leraarschap na dan. Jan Laeremans had het o.a. over digitale media die leerlingen afleidden en stelde vele interessante vragen over de adviezen in focus 4. Hilâl Yalçin sprak vanuit haar persoonlijke ervaring de negatieve houding van Laeremans ten aanzien van meertaligheid dan weer duidelijk tegen en wees erop dat de modernisering secundair onderwijs (toch ook bedoeld als antwoord op de vermelde niveaudaling) nog volop bezig was. Ook Annabel Tavernier, Kathleen Krekels en commissievoorzitter Karolien Grosemans voegden ieder vanuit hun respectieve interessedomeinen, die we ondertussen goed kennen, nog enkele zaken toe, maar voorlopig ga ik het hierbij laten.

Gewoon tot slot nog dit. Voorzitter Philip Brinckman beantwoordde nog die ene vraag over het verdere vervolg van de werkzaamheden in dit verband. Dat hing van minister Weyts en de Onderwijscommissie af, zo stelde hij. De opdracht van zijn commissie was een rapport afleveren. Dat was gedaan. Nu gingen ze daarmee de boer op en ze hadden overigens vóór deze vergadering ook al diverse andere actoren erover gesproken. En er was duidelijk vraag naar een papieren versie van het rapport, zo leerde ik op 31 januari, want er was intussen een tweede druk. Ook ik ben benieuwd hoe dit nu precies verder zal verlopen en of de Onderwijscommissie inderdaad op weekend zal trekken voor verdere reflectie en actie, naar Ploegsteert, zoals Loes Vandromme suggereerde (en dan zou het rapport alsnog daar geraken), of elders.

Ik merk ineens dat ik nog iets belangrijks vergat. Ik schreef al dat voorzitter Brinckman op 31 januari in de bijeenkomst met Katholiek Onderwijs Vlaanderen nog iets belangrijks toegevoegd had in vergelijking met zijn presentatie in de Onderwijscommissie op 27 januari. Wel, het is een punt dat perfect past binnen de vrijheid van onderwijs, en met name een mogelijk mens- en maatschappijbeeld vanwaaruit men zijn leven én ook onderwijs kan richten en inrichten. Het ging voor Brinckman om een persoonlijke touch, die ik heel goed herkende en die mij zelfs ontroerde: Jozef Cardijn als inspiratiebron.

Je kunt alvast de video van de bespreking [vanaf 17:16] bekijken op de website van het Vlaams Parlement.

Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio