Dit zijn verschillende illustraties, korte voorbeelden die de verschillende concepten toelichten als je met jonge kinderen werkt.
Een algoritme is een reeks van opeenvolgende instructies of een verzameling regels om een bepaalde taak uit te voeren. Hieronder vind je een aantal eenvoudige illustraties.
Eerst laat de leraar 2 spijkertjes leeg. Dit is te zien aan het lege witte vakje waar een 2 in staat. Daarna komen er 2 rode, dit zie je aan het rode vakje. Het zijn 2 kralen omdat er een 2 in staat. Vervolgens komt er een paars vakje met een 3. Dat houdt in dat er 3 paarse kralen moeten komen. Er komen daarna 2 blauwe kralen. Want dat zie je aan het blauwe vakje met een 2. Het laatste vakje is een 1 met een streepje eronder. Dit houdt in dat je 1 witte kraal moet plaatsen op het volgende spijkertje. Wanneer er een streepje onder het cijfer in een wit vakje staat moet je witte kralen gebruiken. Vervolgens komen er 9 lege spijkertjes. Dit ziet er op een kralenplank zo uit:
De leraar geeft instructies:
De leerlingen doen het nu zelf: 2 leerlingen werken samen: de ene geeft de andere instructies (vb. ontbijten).De kleuters moeten de taken in kleine precieze instructies opdelen (decompositie).
Voorbeeld:
Je kunt dit met papier en potloden doen, je kunt dit in een tekenprogramma op de computer doen.
Laat de leerlingen voor elkaar een route uitstippelen met pijlen en opdrachten. Maak in je klas of op de speelplaats een rooster met obstakels. De leerlingen tekenen voor elkaar een route. Je kan een opdracht geven tot waar ze elkaar moeten leiden.
Op de website Programmeer met bij! vind je nog meer voorbeelden.
Leg de letters van het alfabet op de grond. De kinderen laten elkaar een route lopen om een woord te vormen. Dit kan door eerst de pijlen te leggen of door iedere stap te benoemen.
Opgelet: spreek duidelijk af welke stappen nodig zijn om een bepaalde beweging te maken. Bijvoorbeeld: draai je op een tegel en blijf je dan staan of zet je dan ook al een stap in die richting?
Maak voor elkaar als-dan opdrachten:
Laat een leerling kiezen wat hij/zij wel of niet zou willen eten met een reden (regel). De leerling schrijft deze regel op. Een andere leerling duidt verschillende afbeeldingen aan en de eerste leerling zegt of hij/zij dit zou opeten of niet. De tweede leerling probeert zo de regel te ontdekken. Voorbeeld: ik eet alles wat geel of rood is.
Dit is het proces waarbij een complex probleem wordt opgedeeld in kleinere deelproblemen. Hier moeten de leerlingen kleiner stappen/onderdelen ontdekken. Hieronder vind je een aantal eenvoudige illustraties.
Wat gebeurt er eerst? Wat daarna? En wat gebeurt er aan het eind? Zo zijn er bijvoorbeeld kaartjes met deeltaken voor het zaaien van een zaadje. De kinderen knippen de kaarten uit en plakken ze in de juiste volgorde op.
De leraar legt met opzet 1 puzzelstuk te weinig. Welk puzzelstuk ligt er niet?
Voor deze activiteit heb je twee setjes van telkens 6 LEGO-blokken (verschillende kleuren) nodig.
Twee kleuters staan met de ruggen tegen elkaar en hebben beide een setje van 6 LEGO-blokken in de handen (verschillende kleuren). Voor de jongste kinderen eventueel drie DUPLO- bouwstenen van dezelfde kleur en dit later uitbreiden naar zes. Eén leerling bouwt een model - een simpele toren - en legt vervolgens aan de ander uit hoe hij of zij hetzelfde model kan bouwen. De partner bouwt zonder te kijken of vragen te stellen het model na. Uiteindelijk worden de twee modellen met elkaar vergeleken. Bij deze activiteit ontdekken kinderen dat duidelijke taal belangrijk is als je iemand precies wilt laten doen wat jij zegt. Je moet je activiteit in stukjes verdelen en in de juiste volgorde aan de ander vertellen.
Kleuters moeten nadenken over hoe ze hun winkel opzetten en wat ze daarvoor zoal nodig hebben: dingen om te verkopen, prijskaartjes, een kassa, wisselgeld ...
Iets opbouwen en ontdekken dat dingen opgebouwd zijn uit kleinere dingen
Als leerlingen vliegtuigjes maken, dan voegen ze de vleugels toe aan de romp van het vliegtuig, waarna ze er ook de wielen aanhangen. De kinderen hebben over deze onderdelen nagedacht en ze daarna samengevoegd. Als leraar kun je hen hiervan bewust maken, bijvoorbeeld door hen te laten controleren of ze wel over alle onderdelen beschikken die ze nodig hebben.
Nog een voorbeeld: De leerlingen raden uit hoeveel stuks iets bestaat. Daarna halen ze het materiaal uit elkaar en bekijken ze hun resultaat. Zo raden ze per twee uit hoeveel stuks een balpen bestaat. Ze schrijven hun antwoord op en gaan daarna na of ze het juist hadden.
Leerlingen moeten vaak onderdelen aanduiden op een eenvoudige figuur of bepaalde onderdelen in de juiste volgorde leggen. Zo zien ze gaandeweg in dat we, door iets op te delen, er vaak meer inzicht in krijgen.
Voorbeeld: Je kunt de leerlingen een tekening geven en daarnaast de losse onderdelen. Verschillende soorten opdrachten:
Er is een figuur te veel naast deze tekening. De leerlingen zoeken dit. Je kunt dit steeds moeilijker maken. Je kunt meerdere figuren te veel aanbieden.
Patroonherkenning houdt in dat leerlingen op zoek gaan naar gelijkenissen, gemeenschappelijke kenmerken tussen de kleinere, ontlede deelproblemen. Hieronder vind je een aantal eenvoudige illustraties.
Reeksen maken is voor kleuters heel normaal. Leg materialen in een bepaalde reeks neer: Welke komt er nu?
Kinderen ontdekken patronen in de wereld om hen heen zoals dag en nacht, seizoenen, eb en vloed, patronen in muziek, blokkenbouwsels, kralenkettingen, vloerpatronen. In liedjes horen ze melodieën die zich herhalen.
Vul een bak met water en laat zien dat sommige objecten blijven drijven en dat andere zinken. Zo merken de leerlingen dat zware objecten niet altijd blijven drijven.
Patronen maken kun je heel gemakkelijk oefenen met LEGO-bouwstenen. De leraar bouwt een toren met daarin een patroon. Bijvoorbeeld: geel, rood, geel, rood, geel ... De leerling maakt het patroon nu verder af door een rood blokje en vervolgens een geel blokje ... toe te voegen. Als patronen met twee kleuren goed gaan, kunnen er patronen met meer variatie en meerdere kleuren worden gemaakt. Leerlingen kunnen ook patronen voor elkaar gaan maken.
Reeksen ontdekken in een grote weergave en een cirkel zetten rond de reeks die steeds herhaald wordt. De leerlingen noteren ook hoe vaak die herhaling wordt uitgevoerd.
Dit is zaken eenvoudiger maken, komen tot de essentie, vereenvoudigen, overbodige details weglaten, concentreren op belangrijke info. Het is het denkproces waarbij je bedenkt welke onderdelen essentieel zijn en welke je weglaat. Hieronder vind je een aantal eenvoudige illustraties.
De leraar vraagt de kleuters om een gebeurtenis na te vertellen en na te denken welke onderdelen van het verhaal belangrijk zijn en hoe ze het kort kunnen samenvatten.
Opdracht 1: Schrijf de juiste rekenzin en los de oefening op
Anneleen gaat basketten en maakt 8 doelpunten. Haar vrienden maken 15 doelpunten. Hoeveel doelpunten maakte de ploeg?
Bewerking: ………………………………………………….
Opdracht 2: Ik ga naar de supermarkt. Ik koop er 6 potten choco. 1 pot choco kost 3 euro. Hoeveel euro moet ik betalen?
Bewerking: …………………………………………..
Opdracht 3: 1 pot choco kost €3.
Hoeveel kosten 4 potten?
Bewerking: …………………………………………..