Zoals in mijn stukje over het eerste deel, kan ik ook nu niet alles vermelden en houd ik het op een subjectieve selectie, onder andere geïnspireerd door mijn eigen lijstje van 11 januari, maar waarvan ik wel durf opperen dat het om een aantal cruciale (ook politiek) elementen gaat in een toch wel complex verhaal. Puntsgewijs graag dan ook het volgende:- er waren heel wat vragen gesteld die buiten de scope van de opdracht van de Commissie van Wijzen lagen en dat zegden de twee wijzen van dienst dan ook systematisch, maar soms weken ze daar toch even van af; dat was bijvoorbeeld het geval helemaal aan het eind, toen Paul Yperman, na de herhaalde vraag van deze keer Johan Danen daarover, stelde dat in een concreet implementatieplan later, gelet op het algemene pleidooi in het rapport voor meer lokale autonomie, eerst zou moeten worden gewerkt aan sterke schoolleiders en dito schoolbesturen; maar zoals gezegd, de implementatie zelf viel buiten de scope van hun opdracht en zou dus een zorg voor anderen zijn later, zij het een cruciale zorg uiteraard;
- in vergelijking met allerlei voorstellen in het verleden noemde Dirk Van Damme de voorliggende voorstellen coherenter én radicaler, hoewel bij bepaalde zaken opgemerkt werd dat men die soms eigenlijk al wel (een beetje) deed (cf. bijvoorbeeld de huidige praktijk van bekwaamheidsbewijzen versus het pleidooi voor de afschaffing daarvan);
- anderzijds erkenden de sprekers dat bepaalde, relevante zaken niet opgenomen waren in hun rapport of dat bepaalde, andere zaken wél opgenomen waren maar zeker nog veel concretere uitwerking vergden: eindeloopbaan, allerlei flankerend beleid (bv. voldoende kinderopvang, brede school, …), zijinstromers, een ‘noodklep’ bij boventallig personeel (maar dan wel anders dan de huidige reaffectatie), de onderwijstoets bij onderwijsvreemde regelgeving, de kwestie van inclusie en buitengewoon onderwijs, een fusie tot één officieel net; en van de redenering in de Metaforum-visietekst (p.15) in dit verband over de democratisering van het hoger onderwijs zei Dirk Van Damme dat ook dat punt niet opgenomen was in het rapport en dat hij niet overtuigd was van die specifieke analyse;
- over de inhoud van de lerarenopleidingen, waarop Koen Daniëls niet voor het eerst nogal aangedrongen had, zei Dirk Van Damme dat de Commissie van Wijzen daaraan misschien wat meer aandacht had moeten geven, maar dat was eigenlijk in afspraak met minister Weyts, die in die periode zelf werkte aan de zgn. Engagementsverklaring met de lerarenopleidingen; overigens was voor Van Damme de inhoud van de lerarenopleidingen niet het probleem en hij huiverde voor een door de overheid opgelegd kerncurriculum van die lerarenopleidingen; overleggen met de lerarenopleidingen, dat wél;
- in de parlementaire gedachtewisseling was er heel wat discussie over de in het rapport voorgestelde “toegang tot het beroep”; Dirk Van Damme legde gedetailleerd uit dat het huidige civiele effect in onze contreien van door de overheid erkende diploma’s van Napoleontische oorsprong was; en zulks in tegenstelling tot Angelsaksische landen als de US, UK en Australië naast bepaalde Oost-Europese landen, waar er wél een duidelijk onderscheid bestond tussen een diploma na een opleiding en de toegang tot een bepaald beroep; voor die “tussenstructuur” bestonden er allerlei diverse varianten; onze rechtstreekse toegang tot het lerarenberoep noemde Van Damme achterhaald en als toekennende instantie van die nieuwe “lerarenlicentie” ná het zgn. inductiejaar werd gedacht aan een soort “gemengde commissie” van schoolleiders en lerarenopleiders als vertegenwoordiging van de lerarenprofessie (dus niet als vertegenwoordiging van een inrichtende macht); er werden in de onderwijscommissievergadering nog diverse boeiende vergelijkingen gemaakt met de situatie van andere beroepen als advocaten, artsen en artsen-specialisten tot en met zelfs blijkbaar lopende reflectieoefeningen in (universitaire) lerarenopleidingen om hun curriculum aan te passen wegens het substantiële aantal afgestudeerden met een lerarendiploma die buiten het onderwijs een baan vinden (nwvr: Dirk Van Damme raamde dat op 40 procent), maar toch graag enkele kanttekeningen bij die nieuwe kijk op de toegang tot het lerarenberoep: (i) hebben wij, voortgaand op bv. de PISA-2022-resultaten van genoemde Angelsaksische landen, wel zo veel lessen te leren van hen voor de toegang tot het beroep van leraar (voor leesvaardigheid misschien wél, maar voor wiskundige vaardigheid ook?)?, (ii) ik ben benieuwd naar de concrete werkbaarheid van zo’n licentieprocedure, (iii) in een nog te verschijnen blog van Roger Standaert rapporteert die over enkele ervaringen met “ordes van leraren” (in Engeland en Nederland) en pleit op basis van die buitenlandse ervaringen voor een alternatieve aanpak via een dubbele heroriëntering van de… vakbonden (meegaan in een decentralisering van het personeelsbeleid én pedagogische en vakdidactische groeperingen integreren in hun werking), tenminste voor wat betreft, de arbeidsvoorwaarden en de inhoud van het onderwijsberoep, (iv) over de toegang tot het beroep schrijft Standaert kort dat de invoering van zo’n licentie de zaken erg gecompliceerd en bediscussieerbaar zou maken, wat direct aansluit bij mijn (ii) hierboven, (v) terwijl Van Damme bij de nodige cultuuromslag in het onderwijs voor de behandeling van startende leraren net wees op de noodzaak van zulke institutionele maatregelen als een inductiejaar en een (formele) licentie (gewoon meer en betere aanvangsbegeleiding zou volgens hem niet volstaan), (vi) wat nog de huidige positie van de onderwijsvakbonden betreft, één ding lijkt mij zeker: dat zij in het toekomstige, sociale overleg onmogelijk kunnen blijven vasthouden aan een puur principieel behoud van het huidige lerarenstatuut (cf. decreten Rechtspositie van 1991 met alle daaropvolgende wijzigingen), (vii) hoe langer ik over deze en ook andere (cf. ook infra) institutionele voorstellen van de Commissie van Wijzen lees en nadenk, hoe meer ik me wel afvraag of, ondanks tegelijk een ongetwijfeld bepaald nut ervan, het effectieve remedies zullen blijken te zijn voor het initiële probleem waarvoor ze bedoeld zijn, nl. het lerarentekort en de te beperkte aantrekkelijkheid van het lerarenberoep; en hoe meer ik moet terugdenken aan eenzelfde overweging die ik jaren geleden maakte over de structurele ingrepen in het secundair onderwijs, die overigens nog volop in uitvoering zijn: zouden ook die maatregelen na verloop van tijd, een effectieve remedie blijken te zijn voor de problemen waarvoor ze ingevoerd werden?;
- de nieuwe masteropleiding basisonderwijs zag Dirk Van Damme, wat de instroom daarvan betrof, een stuk stringenter (nl. alleen voor wie al een educatieve bachelor kleuter/lager onderwijs behaald had) dan de plannen van minister Weyts in het voorontwerp van Onderwijsdecreet XXXIV (amendementen p.28 ev.), die volgens Van Damme te veel vanuit het aanbod van de universiteit geconcipieerd waren;
- professionalisering was een cruciaal punt in het hele rapport (net met het oog op onderwijskwaliteit, remember de zeven hoorzittingen in de Onderwijscommissie en diverse actualiteitsdebatten in de plenaire vergadering over het lerarentekort en diverse andere elementen van onderwijskwaliteit); die professionalisering als uitbreiding/verdieping van allerlei competenties zou dan ook bepalend worden voor de toekenning van “anciënniteit” (salarisverhogingen dus) i.p.v. de huidige jaren dienst; Van Damme sprak in dat verband van hogere productiviteit om salarisverhogingen in de toekomst te legitimeren en kaderde dat in een veranderend denken over arbeid in de hr-wereld; ook ik ben daar vóór, maar ben gelijk toch op mijn hoede voor de concrete operationalisering van zulke lovenswaardige principes, zoals ik ook vorige keer al schreef over het belang van de “finale concrete modaliteiten”; over het keurmerk van het professionaliseringsaanbod, waarvan hij erkende dat daar nog niet echt op doorgedacht was, sprak Van Damme in termen van “een lichte procedure”, “geen formele accreditatie”, “het zgn. timmermansoog” als een belangrijk principe in kwaliteitszorg (nwvr: in de marge, maar toch heel frappant, Dirk Van Damme betreurde dat de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs net een andere richting uitgegaan was… interessante opmerking, vond ik dat…); de toepassing van dat timmermansoog op een school in slechts 15 minuten, zoals Van Damme uitlegde, vond ik, hoe plastisch de metafoor ook, toch een … boutade, maar dat terzijde;
- over deeltijds werken dan: als men een stuk minder dan 50 procent in een school werkte, zou zulks nogal wat objectieve nadelen hebben, zoals Dirk Van Damme betoogde; daar kon ik inkomen; dat hij niet zag dat sommige mensen bewust deeltijds gingen werken om hun work-lifebalance leefbaar te houden, daar kon ik al veel minder inkomen, maar de duidelijke stelling van Paul Yperman kon ik dan weer wel appreciëren: voltijds vastbenoemd zijn maar dan toch deeltijds werken, dát zou in de toekomst niet meer kunnen;
- over de bestuurlijke schaalvergroting uit het rapport hoorde ik nu van Paul Yperman een erg redelijke toelichting, die ik ook haast letterlijk gelezen had in de vermelde, nog te verschijnen blog van Roger Standaert, namelijk: cruciaal daarbij was een “redelijke afstand” tussen schoolbestuur en klasvloer/scholen/leraren (lees: die moesten elkaar kennen); of dat principe helemaal spoort met het huidige model van de 26 scholengroepen in het GO!, wat Yperman als een goede optie beschouwde, kon ik niet beoordelen; hij verwees tegelijk naar volgens hem goed functionerende, schaalvergrote schoolbesturen in het vrije onderwijsnet; bij Roger Standaert las ik alvast het idee van een gemiddelde van 35 scholen (lager en secundair onderwijs) per schoolbestuur, weliswaar te moduleren afhankelijk van enkele parameters als stedelijk/landelijk, Vlaanderenbrede schoolbesturen, eventueel ook buitengewoon onderwijs en volwassenenonderwijs;
- voor de controle op de aanwending door die schaalvergrote schoolbesturen van de ontkleurde, financiële middelen zou de Onderwijsinspectie moeten zorgen, wat dan wel veronderstelde dat die in de toekomst over de nodige expertise inzake hr en financiën zou beschikken; ik verstond dat als bijkomende opdrachten (dus bovenop de huidige opdrachten); anderzijds waren er géén bijkomende (dus alleen de huidige) opdrachten voor de pedagogische begeleidingsdiensten; overigens viel het op dat de politici over de heel magere vermelding van de pedagogische begeleidingsdiensten geen vragen gesteld hadden, terwijl het toch om een rapport ging dat heel sterk handelt over professionalisering; wat betekende dat voor de (toekomstige) relatie tussen begeleiding en professionalisering?;
- vorige keer had ik de voorstellen van de Commissie van Wijzen over financiering en vaste benoeming beoordeeld als analoog aan de al oudere ontwikkeling in het hoger onderwijs, maar voor de financiering geldt daar toch deze belangrijke correctie: de enveloppe voor het basis- en secundair onderwijs blijft wel principieel open end, waarin bovendien, wat de omkadering betreft, de anciënniteit van het personeel verrekend zit, in tegenstelling tot bij de enveloppenfinanciering van het hoger onderwijs;
- de aanpak van nog een andere fundamentele ingreep uit het rapport (de schoolopdracht van 38 uur en de invulling daarvan) had Hannelore Goeman in deze vergadering bijkomend doen vragen hoe voor een eerlijke onderhandeling tussen directeur en leraar gezorgd zou worden; haar vraag was eigenlijk een variant op een bezorgdheid die ik zelf heb, namelijk: de school zal in dat scenario zelf een administratief stelsel op poten moeten zetten, waarin getarifeerd wordt hoeveel de diverse onderdelen (en ja, die zijn allemaal relevant) ‘wegen’ in die 38 uren (van 60 minuten). Nog los van het feit dat die 38 uren soms/meestal (gelet op het Tijdbestedingsonderzoek van enkele jaren geleden) niet zullen volstaan om alles gedaan te krijgen, is zo’n stelsel minder vanzelfsprekend dan het traditioneel voorgesteld wordt, herinner ik me zelf uit mijn tijd in een katholieke hogeschool… Doenbaar zeker, complex, ook zeker, maar vooral misschien deze waarschuwing: laat x % van een volledige opdracht in de loop van de jaren x % blijven en niet x-y %, zoals dat in hogescholen schering en inslag werd…; in hun reactie nuanceerde Yperman duidelijk en terecht het cliché van de directeur die de personeelsinzet puur willekeurig zou afhandelen (en al zeker voor een directeur die in de toekomst in een mandaatsysteem zou werken) en betoogde Van Damme nadien dat het een illusie was om te denken dat regulering door de overheid op dit vlak een eerlijker zekerheid aan een leraar zou bieden; ook daar kon ik inkomen, en gelukkig gingen beide heren niet mee in het naïeve idee van “38 uur op school”, oef, maar ze erkenden dat ze toch wel veel in het mandje van de (toekomstige) schoolleiders legden; oké, daarvoor dachten ze aan een voldoende lange transitieperiode (en er zouden natuurlijk die (vernieuwde) directieopleidingen zijn), maar ik vraag me af of dit toch niet wat veel optimisme bij elkaar is…;
- wat me nog opviel, was de tussenkomst van onderwijscommissievoorzitter Karolien Grosemans die zei bij haar lectuur van het rapport regelmatig instemmend geknikt te hebben, maar ook soms zodanig inwendig moest ‘schreeuwen’ (nwvr: ik denk dat ze ‘wenen’ of ‘huilen’ bedoelde) dat ze het rapport aan de kant moest leggen; haar tussenkomst triggerde bij mij de politieke vraag hoe de huidige, grootste Vlaamse politieke partij (dus die van Grosemans en van minister Weyts, die het rapport toch besteld had) het verdere scenario met dit rapport precies zag; misschien wordt daarover al een tipje van de sluiter gelicht op 11 maart, wanneer ik in Edegem naar “Ben bij de les” ga;
- over een eerdere vraag van nog een andere partijgenoot, Koen Daniëls, i.v.m. een wijziging van grondwetsartikel 24 als alternatief voor de piste van de Wijzen van een eens om de zoveel tijd nieuw convenant over overheidssturing en autonomie (van scholen) was Dirk Van Damme redelijk duidelijk, me dunkt: (i) hij herhaalde zijn geloof in eerst een maatschappelijk debat ter zake en vond dat eerst artikel 24 aanpassen een geval zou zijn van de kar voor het paard spannen, (ii) overigens werd op verschillende momenten in de bespreking door Paul Yperman toegelicht dat de voorstellen van de Wijzen (bv. de nieuwe organisatievorm van levensbeschouwelijke vakken in het officieel onderwijs, maar ook andere voorstellen) niet botsten met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (nwvr: van de kwestie van de Vlaamse bevoegdheid over de toegang tot het lerarenberoep zei Dirk Van Damme dat de jurist in de Commissie van Wijzen daarin geen bevoegdheidsprobleem zag, maar dat zou wel juridisch nog af te toetsen zijn), (iii) direct daarbij aansluitend, wat nog een andere vraag van Daniëls betrof (over één netoverschrijdende, zeg maar overheidsopleiding voor directeurs versus meerdere, netgebonden directieopleidingen met de budgettaire kost in het achterhoofd), besloot Dirk Van Damme ondubbelzinnig met, ik parafraseer: ik ben voorbij de fase waarin gedacht wordt dat netoverschrijdend per se beter is; het enige wat telt, is kwaliteit, kwaliteit en kwaliteit; netoverschrijdend, dat zijn achterhoedegevechten…, (iv) voor de “Les van Ben” in Edegem heb ik zelf alleszins al een vraag over een aanpassing van grondwetsartikel 24 ingediend…