24 juni 2021 – Ontwerp van Onderwijsdecreet XXXI: een commentaar

Voor ik toekom aan enkele inhoudelijke elementen van deze jaarlijkse traditie met een genummerd onderwijsdecreet, graag voor de duidelijkheid eerst toch even een procedurele schets. De geschiedenis had al wel vaker het fenomeen van “vele amendementen te elfder ure” laten zien, maar nu kregen we toch nog een speciale variatie op dat thema (cf. infra). Voor het gemak vermeld ik dit stuk onder de noemer “commissievergadering van 24 juni 2021”, maar voor de volledigheid voeg ik vooraf toe dat minister Weyts het ontwerpdecreet toelichtte op 10 juni 2021 (definitieve goedkeuring door de Vlaamse regering op 28 mei 2021, maar ook cf. infra), dat de onderwijscommissarissen hun vragen stelden op 17 juni 2021 en dat de minister die beantwoordde op 24 juni 2021. Tot zover was een en ander eigenlijk goed te volgen. Maar …

Van regeringsamendementen (vijf in aantal) wisten we ook al op 28 mei 2021: die werden toen voor spoedadvies naar de Raad van State gestuurd. Zoals elders beschreven: door de PFOS-perikelen werden die amendementen verschoven van 11 naar 18 juni 2021. Toen werd er, ten gevolge van het advies van de Raad van State, nog wat gesleuteld aan die amendementen (en werd er nog een zesde toegevoegd), maar … een vergelijking tussen die zes ingediende regeringsamendementen en de formele parlementaire documenten in kwestie (amendementen 1-8 en 9-17!!) leert dat er nog wel heel wat meer legistiek-technisch ingegrepen is in wat de Vlaamse regering goedgekeurd had. Een enorm kluwen dus. Hopelijk was het allemaal (onder grote tijdsdruk!) correct gedaan en waren er geen vergissingen begaan, die men dan later alweer zou moeten rechtzetten … Decretaal zuiver werken: het is een consciëntieuze stiel apart … En alsof dat alles nog niet genoeg was, hadden de parlementsleden van de meerderheid, staande de vergadering van 24 juni 2021, nog 47 andere amendementen in petto. Gelukkig slechts een beperkt aantal nog bijkomende, inhoudelijke amendementen en vooral zgn. technische correcties, maar toch … fraai oogde de werkwijze niet, het zij zo. Overigens waren ook deze amendementen (nwvr: idem voor de amendementen bij het ontwerp van Programmadecreet) nog niet beschikbaar “in parlementaire vorm” op het ogenblik waarop ik deze regels typte.

Na die inderdaad lange procedurele aanloop nog iets selectief en kort over de inhoud zelf. Uiteraard niet over alle (initieel) 233 artikelen, waaraan er dan nog toegevoegd werden door de amendementen, goed voor meer dan 100 pagina’s, maar slechts over een aantal thema’s die regelmatig terugkwamen bij de vragen van de parlementsleden. Maar eerst nog één (laatste), overigens klassieke, procedurele opmerking in de vragenronde, die ook opnieuw in het Vlor-advies (p.2) van 21 januari 2021 over het voorontwerp van decreet aan bod kwam: wat wel en niet regelen via een genummerd decreet? Dat men beter voor bepaalde, serieuzere zaken apart meer tijd zou nemen i.p.v. ze snel mee op te nemen in een massa kleinere correcties, aanvullingen e.d. zal wel juist zijn. Maar intussen hebben we in Onderwijs sinds de communautarisering toch heel wat “aparte”, al of niet gecodificeerde decreten, waardoor systematisch decreet per decreet werken ook niet meteen de zaak vlotter zou doen gaan. Het komt haast niet meer voor dat men in Onderwijs een decreet van nul opbouwt: het gaat zo goed als altijd over kleinere en grotere wijzigingen aan bestaande decreten. Zou het legistiek beter geweest om bijvoorbeeld de vaste benoeming, TADD en personeelsevaluatie apart te behandelen in de decreten Rechtspositie? Ik betwijfel dat, eerlijk gezegd. Wat wel is, denk ik, is dat de complexiteit van de regelgeving in Onderwijs en de tijdsdruk waaronder die vaak tot stand komt, ertoe leidt dat er regelmatig nogal wat fouten en andere tekorten in sluipen. Het legaliteitsbeginsel in Onderwijs heeft algemeen, los van het voorgaande klassieke probleem, zeker een prijs, maar toch één die het waard is om betaald te worden.

Heel wat van de inhoudelijke elementen in het voorliggende ontwerp van Onderwijsdecreet XXXI kwamen in de voorbije periode al vaker aan bod bij vragen om uitleg of andere parlementaire besprekingen. De herkenbaarheid was dus groot. Ik verloop enkele zaken, zonder daarbij trouwens alles nog eens te herhalen wat al in het gedeeltelijk protocol van akkoord (p.211-214) van Katholiek Onderwijs Vlaanderen stond.

Eén. Het ambt van ICT-coördinator. In het kader van de digitalisering was de vraag al zo vaak aan bod gekomen om ook buiten het basisonderwijs een apart ambt van ICT-coördinator in te richten. Dit was nu daarvoor de decretale grondslag. De verdere uitwerking ervan via besluiten van de Vlaamse regering was ook bezig. Het was een aanleiding om te spreken over de gehonoreerde beroepservaring van zijinstromers (lees: uitbreiding van de huidige regeling van max. 8 jaar anciënniteit voor bepaalde knelpuntvakken naar ICT), maar minister Weyts wilde daar pas later naar kijken in een ruimer verband.

Twee. De taalvereiste B2 Nederlands in het hoger onderwijs. Ondanks de kritiek van bepaalde parlementsleden voelde de minister zich gesterkt door het protocol van akkoord van de hogeronderwijsinstellingen en de vakbonden.

Drie. De taalscreening in het kleuteronderwijs. Het ging niet om een toelatingsexamen voor het lager onderwijs. De minister wees op de vrijheid van de scholen. Het taalbeleid van de Vlaamse regering ging overigens ook over nog meer dan alleen deze taalscreening. We hadden het allemaal al eens gehoord.

Vier. De wijzigingen in de GOK-reglementering. Het ging voortaan om een jaarlijkse (i.p.v. een driejaarlijkse) toekenning van de middelen om beter aan te sluiten bij leerlingenfluctuaties in de praktijk. De controle zou gebeuren bij de reguliere doorlichtingen door de Onderwijsinspectie. De scholen zouden meer zelf hun GOK-beleid kunnen bepalen. Minder planlast, beweerde de minister in zijn antwoord, hoewel Kim De Witte op 17 juni 2021 duidelijk het tegendeel vreesde. De concrete praktijk zal later wel uitwijzen wie gelijk heeft.

Vijf. De gemotiveerde verslagen. De minister prees ook die wijziging als een goed voorbeeld van administratieve vereenvoudiging. Het gemotiveerde verslag mocht voortaan de vorm aannemen van een kort handelingsgericht advies dat CLB-medewerkers registreren in het elektronisch multidisciplinair dossier van de leerling (cf. LARS).

Zes. De leerlingenbegeleiding bij doorlichting. Voor de opmerkingen rond privacy was een goed compromis gevonden, aldus minister Weyts, die vond dat de Onderwijsinspectie geen beroepsgeheim (zoals deels wel bij het CLB) moest krijgen.

Zeven. De versnelde vaste benoeming en TADD in combinatie met de wijzigingen in de personeelsevaluatie. Dat was wellicht een van de grotere dossiers in dit genummerde onderwijsdecreet. De minister legde nogmaals uit dat dit niet vertrok van een besparingslogica maar gerelateerd moest worden aan het probleem van het lerarentekort en herhaalde zijn algemene houding m.b.t. zijn werkwijze, wat de lerarenloopbaan betrof: geen groots pact, maar wel diverse specifieke maatregelen. De overheid zou samen met de sociale partners de wijzigingen inzake de personeelsevaluatie monitoren. Ook voor dit grotere dossier lijkt het mij afwachten of dit in de praktijk een effectieve remedie gaat zijn in de strijd tegen het lerarentekort.

Acht. De Scholengemeenschapsinstelling (SGI). Dat was een mogelijkheid, geen verplichting. De gehanteerde drempel van 10% bestond al voor punten die op scholengemeenschapsniveau gebruikt werden.

Negen. De afschaffing van het medisch attest. Dat was een vraag van Domus Medica en werd geregeld door amendement 31 (en vele daaropvolgende amendementen, aangezien zulks een aanpassing van heel wat decretale bepalingen vergde). Het ging om de afschaffing van een administratieve last, die nog dateerde uit de Schoolpactwet, zo lichtte Koen Daniëls het amendement toe.

Tien. De eindtermen en leerplannen. Via enkele regeringsamendementen werd het timingprobleem ondervangen van schoolbesturen die een beroep zouden doen op de procedure van een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen (en het ermee samenhangende probleem van leerplannen) en werd de gedoogperiode die al in de praktijk door de Onderwijsinspectie toegepast werd bij nieuwe eindtermen nu decretaal verankerd.

Elf ten slotte. Niet alleen de middelen voor de beleidsondersteuning in het basisonderwijs (cf. mijn commentaar bij het Programmadecreet n.a.v. de begrotingscontrole 2021, waarover je elders op deze pagina’s kunt lezen), maar bijvoorbeeld ook de middelen voor aanvangsbegeleiding van beginnende leraren waren nog voorwerp van de lopende cao-besprekingen. Over het eerste zouden Loes Vandromme en Roosmarijn Beckers een vraag om uitleg stellen op de eerstvolgende commissievergadering (1 juli 2021).

De stemming over zo’n omvangrijk werkstuk, incl. zovele amendementen, was natuurlijk een hele klus, die regelmatig voor enige misverstanden en wanorde zorgde, maar al bij al toch in een heel redelijk tijdsbestek afgewerkt kon worden. Dit was de voorspelbare uitslag: de meerderheid stemde vóór en de aanwezige leden van de oppositie onthielden zich bij de stemming over het geheel van het ontwerpdecreet.

Je kunt de video van de bespreking en stemming [vanaf 29:50; minister Weyts arriveerde om 09.21 u., want was opgehouden door lokale wegenwerken, wat dus ook een voormalige minister van Mobiliteit/Openbare Werken kon overkomen] bekijken op de website van het Vlaams Parlement.

Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio