We hadden zoiets al eens gehad op 3 februari 2022: blijkbaar was het de gebruikelijke procedure om na een initiële audit door het Rekenhof over thema x (met bespreking in de Onderwijscommissie) nadien dat initiële onderzoek op te volgen, wat de concrete uitvoering ervan betrof. Het Rekenhof ging dan via allerhande gesprekken en het raadplegen van data na in hoeverre zijn aanbevelingen “uitgevoerd” waren, waarop na opnieuw eerst nog een reactie van de minister de zaak weer in de Onderwijscommissie besproken werd als een soort afronding van de procedure. Om zo’n opvolgingsbespreking ging het hier, en wel meteen over drie verschillende rapporten uit 2018 en 2019. Algemeen vond ik dat het om heel wat nuttige en belangrijke zaken ging, ook met het oog op de toekomst (deze en volgende legislatuur).
De sprekers waren: Willem Cabooter (eerste-auditeur-revisor Rekenhof), Marijke Steegen (eerste-auditeur Rekenhof) en Ben Weyts (viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand). De drie initiële auditrapporten gingen over: het M-decreet, schoolbesturen in het leerplichtonderwijs en de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten. De corresponderende verslagen van de besprekingen daarvan in de Onderwijscommissie destijds: verslag 1, verslag 2 en verslag 3.
Na een stand van zaken door minister Weyts over de uitvoering van de toen opgelijste aanbevelingen kregen we via drie opeenvolgende powerpointpresentaties (ppt1, ppt2 en ppt3) door Willem Cabooter, telkens onderbroken door een vragenronde van de onderwijscommissarissen met de minister en Willem Cabooter, een mooi overzicht van het wel en wee van toch drie belangrijke en erg verschillende onderwijskwesties. Een bepaalde rode draad in de houding van het Rekenhof viel me daarbij (opnieuw) op (cf. infra.).
Het oordeel van het Rekenhof over de voortgang in het eerste thema (M-decreet) was al bij al nog het meest positief van de drie dossiers. Dat had natuurlijk vooral te maken met het in de steigers staande voorontwerp van decreet Leersteun (nu bij de Raad van State voor advies, alwaar zich volgens minister Weyts blijkbaar wel een ‘flessenhals’ vormde, want er was nog geen advies), dat net een antwoord zou (moeten) zijn op een aantal aanbevelingen van het Rekenhof. Of dat later allemaal wel zulke positieve resultaten in de realiteit zou opleveren, viel natuurlijk nog af te wachten. Ik vond trouwens dat het Rekenhof met zijn aanbevelingen wel heel makkelijk praten had. De realiteit in dezen (de zgn. fasen 0 en 1, inclusief onderwijs, initiële lerarenopleidingen, verdere professionalisering van leraren enz.) lijkt mij wel een tikkeltje ingewikkelder dan het uiten van allerlei wensen vanaan de zijlijn. Het zgn. Campbell rapport, waarnaar minister Weyts verwees (nwvr: maar de tussenkomst op dat punt van Johan Danen sprak evenzeer boekdelen), bevestigde die complexiteit. Ik verwijs hier trouwens ook graag naar een recent blogbericht van de kersverse leidinggevende van het Leerpunt, Pedro De Bruyckere, waarin hij gelijk aan ouder onderzoeksmateriaal herinnert. Tot slot vernamen we nog dat een andere, aansluitende audit van het Rekenhof momenteel liep (over leerlingenstromen naar het buitengewoon onderwijs) c.q. op zijn onderzoekskalender stond (over de professionalisering in dit verband van leraren, incl. de voorbereiding in de lerarenopleidingen). En minister Weyts schatte dat het dossier van de zgn. commissie inclusief onderwijs in april/mei 2023 rond zou zijn, zodat die vanaf september 2023 van start kon gaan om haar advies op te leveren in juni 2024.
Ten minste even interessant was het tweede auditrapport over schoolbesturen in het leerplichtonderwijs. Van die aanbevelingen was niets uitgevoerd, was het strenge oordeel van het Rekenhof, maar… dit thema was juridisch van een heel andere orde dan het eerste thema, want daarmee belandden we midden in … de vrijheid van onderwijs, zeker wat de zgn. vrijheid van inrichting betrof. Het mocht dan nog zijn dat er in de aanbevelingen gesproken werd in hoofde van de overheid van slechts onderzoeken, sensibiliseren, aanbieden, … wat schoolbesturen betrof, maar hier zag het Rekenhof de taak van de overheid toch wel erg uitgebreid. Politiek vond men dat ook in de Onderwijscommissie, incl. de minister zelf, behalve Johan Danen, maar waarom verbaasde mij dat niet? En Hannelore Goeman stelde wat objectiever (nwvr: althans zo begreep ik haar vraag) de vraag naar welke verwachtingen aan schoolbesturen gesteld konden worden. We kregen in dit deel van de vergadering diverse, interessante én herkenbare bespiegelingen over de vrijheid van onderwijs en van vereniging, over de taakverdeling tussen een schoolbestuur en de directeur(s) (en wat de praktijk daar vaak laat zien), eventjes zelfs over “BOS” (cf. vorige legislatuur; waarbij de minister expliciet meldde dat Katholiek Onderwijs Vlaanderen, ook zonder specifieke decretale regeling, op dat vlak verdere actie ondernomen had), over de taken van de onderwijskoepels (incl. pedagogische begeleidingsdiensten waarvoor schoolbesturen volgens de minister ook tot hun doelgroepen behoorden; ik heb dat nog eens even gecheckt in het Kwaliteitsdecreet en mij lijkt dat indirect wel zo te zijn, maar expliciet staat het zo niet in het Kwaliteitsdecreet), over de beschikbaarheid van allerlei data die ook aan de schoolbesturen bezorgd zouden moeten kunnen worden, over de betrokkenheid van schoolbesturen bij de nabespreking van een doorlichting. Minister Weyts meldde dat hij zijn Departement de opdracht tot een verkennende juridische oefening gegeven had, net gelet op die achterliggende juridische discussie, en dat op grond daarvan nadien eventueel beslist zou worden tot een concrete overheidsopdracht.
Het derde auditrapport ging over nóg iets anders interessants: de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten. Blijkbaar hadden sommige onderwijscommissarissen de basisstelling van Willem Cabooter niet gehoord (want ze stelden de vraag waarop net die expliciet uitsproken basisstelling het antwoord was), namelijk: er kon op dit moment geen exacte toestand gegeven worden van de academisering van de opleidingen in kwestie. Ook hier werden de meeste aanbevelingen als “niet uitgevoerd” beoordeeld (aanbeveling 8 (cf. in de powerpointpresentatie supra) wél en aanbeveling 12 “lijkt” uitgevoerd). Ik beperk mijn commentaar hier tot twee zaken:
Je kon wel heel goed voelen in de bespreking, -- en daarmee kom ik bij die rode draad in de houding van het Rekenhof, maar dat is uiteraard ook zijn rol --, dat er (nwvr: is ook niet nieuw en ziet men trouwens ook in allerlei andere organen en sectoren) een tegenstelling was tussen de systematische, erg doorgedreven “managementaanpak” van het Rekenhof (met alles wat dat betekent aan doelen, indicatoren, evaluatie; allemaal zaken die dan bovendien nog eens veel actiever en explicieter door de overheid opgenomen zouden moeten worden volgens het Rekenhof) als invalshoek om naar onderwijskwaliteit te kijken en hoe het er in de concrete onderwijs/onderzoekspraktijk aan toeging met al zulke zaken. Ik heb begrip overigens voor de beide invalshoeken: zolang het allemaal maar een beetje redelijk blijft, hoeven we de onderwijskwaliteit niet te vrezen, denk ik (hoewel we zeker niet zomaar op onze lauweren kunnen rusten; dat is al wel voldoende gebleken uit andere actuele onderwijs(beleids)dossiers), maar soms lijkt mij die redelijkheid (lees: een evenwicht tussen de tijd en energie die gestoken wordt in het onderwijs zelf en de tijd en energie die gestoken wordt in de audit/controle/evaluatie (of hoe men het ook allemaal wil noemen) ván dat eerste) gewoon … zoek.
Voor de lezer die geïnteresseerd is in het beeldmateriaal: je kunt, zoals steeds, de video van de integrale commissievergadering bekijken.
Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.