18 april 2024 – Onafhankelijkheid van Onderwijsinspectie

Hoewel onderwijscommissaris Jean-Jacques De Gucht (voor abonnees) er op 29 maart 2024 nog sterk op aangedrongen had om de Onderwijscommissie hierover tijdens het paasreces samen te roepen, — hij die, tussen haakjes, regelmatig afwezig is tijdens reguliere commissievergaderingen —, kwam de Onderwijscommissie voor deze interpellaties wijselijk toch pas samen ná het paasreces. Commissievoorzitter Karolien Grosemans lichtte ook goed toe, vond ik, dat de vragen en voorstellen die haar vanuit diverse fracties op 29 maart bereikt hadden om dit thema parlementair op te volgen, zo divers waren dat enig rustig nadenken over wat en hoe op zijn plaats leek.

Aanvankelijk had dit in mijn hoofd mij weliswaar doen denken aan de rubriek Vijgen na Pasen in mijn krant tijdens de paasvakantie, maar bij nader toezien bleek deze commissievergadering toch een meerwaarde te zijn bij de voorafgaande, heel omstandige berichtgeving in de media, waarbij heel wat actoren hun mening ventileerden, ook politieke actoren.

Op zijn minst werd nu duidelijk dat meerdere elementen van verschillende aard relevant waren in deze kwestie, waarmee ook een stuk nuance in het verhaal gebracht werd. Overigens geldt bovendien dat bepaalde elementen voor een buitenstaander onmogelijk te beoordelen zijn. Enige voorzichtigheid is dus zeker geboden, maar dat geldt evenzeer voor al te snelle reacties van sommigen bij andere elementen die wél nogal duidelijk zijn, zodra men de volledige informatie daarover heeft.

Minister Weyts stelde aan het begin zijn tijd te zullen nemen om te antwoorden op de interpellaties van Elisabeth Meuleman en Hannelore Goeman en dat deed hij. In totaal nam de bespreking 1 uur en 50 minuten in beslag. Ik probeer hieronder de kernelementen daarvan overzichtelijk samen te vatten:

  • om te beginnen herinner ik als achtergrondinformatie aan mijn stukje over de vragen om uitleg op 28 maart 2024 over het planlastrapport van de Onderwijsinspectie, met daarin enkele persbronnen; ik voeg daaraan nog één persbron toe (van Bram Verschuere (voor abonnees), die nu in deze commissievergadering vermeld werd);
  • het onderdeel in het antwoord van minister Weyts over de negatieve evaluatie die hij aan inspecteur-generaal Lieven Viaene gegeven had vond ik erg delicaat; het financieel en hr-beleid van de topambtenaar voldeed volgens de minister niet; Audit Vlaanderen had zich blijkbaar onbevoegd verklaard om een audit te doen, maar de Inspectie van Financiën had wel een aantal tips ter zake gegeven, maar daarmee zou Lieven Viaene onvoldoende aan de slag gegaan zijn, nog altijd dixit Ben Weyts; die laatste verbond dit probleem met het erg toegenomen aantal onderzoeksopdrachten, wat hij niet de kerntaak van de Onderwijsinspectie vond (er waren al onderzoeksinstellingen genoeg die bv. via het OBPWO-programma zulke zaken op zich konden nemen; de Onderwijsinspectie moest vooral boots on the ground hebben; dat N-VA-adagium kennen wij inderdaad ook van de pedagogische begeleiding, maar ook daar lijkt mij dat principe in de praktijk complexer te zijn dan het gemakshalve voorgesteld wordt), versus de klacht over personeelsgebrek van Viaene, terwijl de minister toch in extra personeelsmiddelen voorzien had, maar die blijkbaar onvoldoende ingevuld zouden zijn; je ziet het, beste lezer, niet zo eenvoudig allemaal om te beoordelen; wat ik me nog wel afvroeg, was hoe het dan precies zat met Viaenes scores inzake financieel en hr-beleid onder de twee voorgaande ministers die hem mee evalueerden…;
  • het onderdeel in het antwoord van de minister over “tussenkomsten in doorlichtingsrapporten resp. erkenningsdossiers” was dan wel veel eenvoudiger want duidelijker: bij doorlichtingsrapporten was hij niet tussengekomen en zijn uitleg in de bespreking overtuigde mij althans zeer zeker; let wel, er was zeker een element in dat verband dat zelfs meerdere keren tijdens commissievergaderingen deze legislatuur gevallen was en waarbij de minister wél een punt had, nl. de stelling van sommige inspecteurs bij bepaalde doorlichtingen dat de scholen in kwestie te veel zouden eisen (bovenop de minimumdoelen/eindtermen); welnu, dat is inderdaad niet hun opdracht of bevoegdheid bij een doorlichting net zomin als dat zij zich zouden wagen aan instructies aan leraren over pedagogisch-didactische methodes (nwvr: maar zoals je weet, beste lezer, onderwijsdoelen en zulke pedagogisch-didactische methodes zijn heel vaak heel nauw met elkaar verweven… dus de concrete praktijk zal ook wel weer wat ‘genuanceerder’ zijn); bij erkenningsdossiers overtuigden de casussen die werden toegelicht, mij evenzeer; aan het optreden van de minister daarin leek mij niets onoorbaars te zijn, integendeel;
  • wat het onderdeel “achterhouden van rapporten” (ventilatierapport en proeftuinenrapport lerarentekort) betrof: eerlijk gezegd, ik zag er weinig graten in en herinner ook even aan de vraag om uitleg van Loes Vandromme op 21 maart 2024, voor wat het tweede rapport betrof;
  • voor het onderdeel “vragen stellen aan de Onderwijsinspectie”: overigens werden die vragen soms gesteld op aansturen van onderwijscommissarissen; op een bepaald moment liet Koen Daniëls zich ontvallen “Wie zou je anders naar de scholen sturen?”; ja, ook dat klopte, leek mij;
  • het onderdeel “de aard van de communicatie van de minister”, direct na het interview in De Standaard met Lieven Viaene: meerdere onderwijscommissarissen, ook van coalitiepartners van de minister, vonden die communicatie zelf niet opportuun en zij hadden zeker een punt, vond ik, maar daarmee belanden we ook naadloos bij de fundamentele verhoudingskwestie tussen de minister en de topambtenaar;
  • zeker interpellant Hannelore Goeman ging op dat laatste punt heel expliciet door, maar we leerden ook al uit de voorafgaande achtergrondartikelen dat die kwestie een genuanceerd verhaal was, maar misschien nog niet voldoende decretaal geregeld; vandaar het betoog van Goeman om de onafhankelijkheid van de Onderwijsinspectie decretaal te verankeren, zoals in het debat dat daarover nu in Nederland hangende was; maar daarop repliceerde de minister dat daarvoor in Nederland gekeken werd naar … Vlaanderen, waar volgens hem de Nederlandse plannen ter zake al geregeld waren; het ging daarbij om de zgn. “bijzondere aanwijzing van een minister aan een rijksinspectie”, die in de steigers stond, maar dat was nu net wat in Vlaanderen al kon en de minister dus ook de facto deed; wellicht vermeldde de minister toch maar een stukje van het Nederlandse verhaal, want interpellant Goeman merkte op dat van de in Nederland ook geplande externe evaluatie van de inspectie in Vlaanderen toch (nog) geen sprake was, tja…;
  • hoe dit Vlaamse verhaal nu verder zal gaan, valt af te wachten; over de regeling der werkzaamheden die volgde na deze interpellaties, heb ik al kort iets geschreven elders op deze pagina’s. Wordt vervolgd, maar hoe precies, afwachten maar;
  • tot slot, een X-quote van Dirk Van Damme, die Jean-Jacques De Gucht citeerde, ga ik zeker in mijn archief bewaren: “Het probleem van N-VA is vaak terechte hervormingsdoelen willen realiseren met een achterhaalde en weinig effectieve bestuursvorm die eerder aan Zuid-Europese bestuursculturen doet denken dan aan die van Noord-Europese gidslanden: verregaand etatisme.”

Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio