Na de “gewone” speeltijd, zeg maar, in de “verlengingen” van de aflopende legislatuur kregen we dus nog, zoals al aangekondigd, een toch ietwat vreemd sluitstuk van de werkzaamheden van de Onderwijscommissie. Ik had er al over geschreven bij vragen om uitleg op 28 maart 2024 en opnieuw bij de interpellaties op 18 april 2024. Dat sluitstuk was een gedachtewisseling (in gewone publieke vergadering!) met minister Ben Weyts en de voormalige inspecteur-generaal van de Onderwijsinspectie Lieven Viaene. Ik probeer weer puntsgewijs de cruciale ingrediënten van deze confrontatie, ook uiteraard met de leden van de Onderwijscommissie, te vatten, — een confrontatie die bij mijn weten de eerste in haar soort was:- gelet op de vermelde precedenten, leverde de bespreking niet onverwacht heel wat herhaling op, met name van de bespreking (interpellaties) op 18 april 2024;
- wel kregen we nu daarbovenop een gestructureerd verhaal van Lieven Viaene, dat zou kunnen worden beschouwd als een nog wat volledigere versie van wat hij over deze hele kwestie al in de pers gezegd had aan het begin van de paasvakantie;
- men zou enigszins schematisch kunnen zeggen dat deze kwestie een heel persoonlijke dimensie had naast een zakelijke, technisch-juridische-politieke dimensie; Viaenes presentatie (en nadien ook zijn antwoorden op vragen van de onderwijscommissarissen) wilde zoveel mogelijk wegblijven van de eerste en dus vooral inzoomen op de tweede dimensie; mij leek dat maar ten dele gelukt te zijn, wat ook moeilijk anders kon omdat de twee dimensies hier toch wel heel erg met elkaar verweven waren en zijn;
- naast vele, soms haast letterlijke herhalingen van wat we al eerder gehoord hadden, kwam er hier en daar toch ook wat bijkomende, gedetailleerde informatie; hieronder geef ik daarvan enkele elementen, die ik ook telkens verbind met mijn commentaar op de interpellaties van 18 april 2024;
- ten eerste, in verband met de “tussenkomsten in doorlichtingsverslagen resp. adviezen in erkenningsdossiers”: grotendeels kregen we hier een herhaling van 18 april 2024, maar we leerden nog preciezer dat het hier slechts ging om drie erkenningsdossiers op een totaal van 302, waarbij de minister ofwel vragen stelde, ofwel de inspectie opdroeg extra onderzoeken te doen, ofwel het advies finaal overrulede; de minister veranderde dus niets aan die adviezen zelf, maar paste zijn bevoegdheid erop toe, die hij opnieuw ook onderbouwde met een beroep op een arrest van de Raad van State (zoals op 18 april 2024; door toen een verkeerd nummer van dat arrest te vermelden, heeft het mij wel een hele zoektocht gekost om het arrest te vinden: het ging niet om RvS-arrest 245.374, zoals de minister zei, maar wel 245.375 (p.16 bovenaan)); bovendien bleek dat Lieven Viaene alleen het tweede type van ingrepen (opdracht tot extra onderzoeken) een probleem vond, omdat hij daarmee het principe van de gelijke behandeling van scholen overtrad, want de bijkomende onderzoeken in kwestie betroffen geen erkenningsvoorwaarde…; doorlichtingsverslagen werden zeker niet door de minister aangepast; maar wat andersoortige rapporten van de Onderwijsinspectie betrof, waarin de minister wél ingegrepen zou hebben, gaf Lieven Viaene het voorbeeld van het zgn. proeftuinenproject, dat klaar stond om opgenomen te worden in de laatste Onderwijsspiegel maar daar alsnog uitgehaald werd; ik heb nog eens gecheckt wat over dat thema gezegd is op 18 april 2024 (én op 21 maart 2024 ter gelegenheid van een vraag om uitleg van Loes Vandromme) en eerlijk… de rationale van de minister over de heel voorlopige observaties rond dat proeftuinenproject om het in deze fase uit de Onderwijsspiegel te houden vond ik nu niet meteen een voorbeeld van grove politieke en beangstigende inmenging in het werk van de Onderwijsinspectie;
- ten tweede, over communicatie door de inspecteur-generaal, het Bestuursdecreet en de houding van de minister: nieuw was hier het beeldend materiaal dat de minister meegebracht had, namelijk 111 afgeprinte pagina’s van alle communicatie in de media van Lieven Viaene de afgelopen jaren om diens vrijheid van spreken te illustreren; anderzijds was er inzake communicatie wel het kader van het zgn. Bestuursdecreet, dat volgens de minister leidend ambtenaren verplichtte om niet te communiceren tegen het beleid van de Vlaamse regering in (het regelt ook de openbaarheid van bestuursdocumenten); maar als ik professor Frankie Schram van de KU Leuven op Radio 1 op 29 maart 2024 goed begrepen heb (nwvr: de professor sprak van “beiden hebben een beetje gelijk”), kan zo’n leidend ambtenaar, krachtens een belofte van toenmalig minister-president Geert Bourgeois dat de leidend ambtenaren beslissen over de openbaarheid van bestuur (en dus niet de minister), wel zelfstandig communiceren over feitelijke vaststellingen die gedaan werden binnen de eigen activiteiten, dus los van het regeringsbeleid als zodanig; blijkbaar was die belofte om niets te veranderen aan de bestaande praktijk ter zake vóór het Bestuursdecreet weliswaar niet decretaal verankerd en professor Schram vond dat zo’n functionele (niet: absolute) onafhankelijkheid van de inspectie toch het best wél decretaal verankerd zou worden;
- ten derde, nog andere bijkomende informatie, die Lieven Viaene toevoegde, was een interessant rapport van het Rekenhof (2011) over de Onderwijsinspectie en daarnaast ook het advies van de Raad van State (p.10) ten tijde van de genese van het Kwaliteitsdecreet, waarnaar de minister verwees: er werd mooi geschetst hoe de positie van de Onderwijsinspectie evolueerde en later in 2018 een statuut sui generis kreeg in het decreet over de Onderwijsinspectie 2.0 (memorie van toelichting, p.14 bovenaan; “autonome entiteit”);
- ten vierde, de verwijzing naar een hangend wetsvoorstel in Nederland kreeg opnieuw en nog meer aandacht dan op 18 april 2024, doordat Lieven Viaene in zijn presentatie (cf. supra: slides 12-16) omstandig rapporteerde van zijn contacten met zijn Nederlandse collega-inspecteur-generaal Alida Oppers; maar wat Koen Daniëls precies beoogde met zijn verwijzing in dat verband naar het kersverse Hoofdlijnenakkoord (p.16 onderaan) in Nederland ontging mij een beetje: hij citeerde inderdaad de korte, algemene passage daarin over de onderwijsinspectie als om te beweren dat die korte passage het enige zou zijn voor het komende Nederlandse onderwijsbeleid ter zake (en dat dus dat eerdere, hangende wetsvoorstel van de baan zou zijn), maar “vergat” volgens mij dat het ‘slechts’ om een hoofdlijnenakkoord ging en niet om een volledig uitgeschreven regeringsakkoord; ook minister Weyts sprak nadien in dezelfde zin (dat wetsvoorstel was iets van de vorige Nederlandse regering en hij voegde er nog enkele totaal andersoortige (die niets met inspectie te maken hadden) elementen aan toe om te illustreren hoe Nederland inzake onderwijs net naar Vlaanderen keek), en hij had in zijn eerste tussenkomst al vermeld dat die “hangende” Nederlandse intenties trouwens weleens minder goed zouden kunnen zijn dan onze Vlaamse regeling; ik beschik weliswaar alleen over de informatie in de presentatie van Lieven Viaene, maar het leek me op zijn minst nuttig om te gepasten tijde de volledige informatie (van de vorige Nederlandse regering of niet) toch eens wat van naderbij te bekijken;
- ten vijfde, op een volgens mij minstens even belangrijke (als het voorgaande) kwestie, die de minister met als bron “Lieven Boeve” opnieuw vermeldde, kwam opvallend geen reactie van Lieven Viaene, met name over de stelling van sommige inspecteurs bij bepaalde doorlichtingen dat de scholen in kwestie te veel zouden eisen (bovenop de minimumdoelen/eindtermen);
- ten zesde, een boeiende en opmerkelijke tussenkomst van Koen Daniëls vond ik zijn eerste repliek, waarin hij de sfeer hekelde die volgens hem in het oorspronkelijke dS-artikel (29 maart 2024; voor abonnees) over de zaak gecreëerd zou zijn, namelijk als zou daarin staan dat de minister rechtstreeks ingegrepen zou hebben in doorlichtingsverslagen; ik heb ook dat nog eens gecheckt en wat Daniëls bedoelde, stond duidelijk niet in dat artikel, wat Loes Vandromme trouwens terecht later een reactie over “begrijpend lezen” ontlokte; maar er was nog meer…: Koen Daniëls liet gewoon Hannelore Goemans stem door zijn microfoon gaan, met name haar letterlijke woorden tijdens haar interpellatie [vanaf 17:00] op 18 april 2024, waar het ging over rechtstreeks ingrijpen in doorlichtingen; Goeman trachtte nog tegen te werpen dat zij toen reageerde op een uitspraak van de minister op Radio 1, die het inderdaad zelf had over een doorlichting; maar… ze zei er niet bij dat de minister óók gezegd had “een doorlichting… in het kader van een erkenningsdossier”, wat nog iets anders is dan een “gewone, periodieke” doorlichting, laat staan, dan een doorlichtingsverslag aanpassen; ik wil maar zeggen, beste lezer, hoezeer het in dit complexe verhaal aankomt op accuraatheid in de communicatie en hoezeer men moet opletten met beschuldigingen in deze of gene richting;
- ten zevende, ik kan niet anders dan ook iets zeggen over wat ik hierboven de persoonlijke dimensie van dit verhaal noemde: over de laatste (personeels)evaluatie van Lieven Viaene door minister Weyts had ik ook al naar aanleiding van 28 maart en 18 april geschreven (en over de delicaatheid daarvan in een publieke vergadering, wat in feite niet kon); ook daarover kwam bijkomende informatie: eerlijk gezegd, de concrete uitleg over de zgn. financiële audit (nwvr: het ging over een beperkte ledenbijdragekwestie van een Europese organisatie waarvan de Vlaamse Onderwijsinspectie het secretariaat verzorgt, die Lieven Viaene dan nog zelf aangekaart had) deed mij alvast het harde oordeel van de minister (“financieel en personeelsmatig slecht beleid”, klonk het op 18 april) nog meer relativeren; bovendien bleek alleen die laatste evaluatie (in vergelijking met de vorige goede onder de vorige onderwijsministers én onder minister Weyts) minder positief (met alleen voor externe communicatie een onvoldoende); enige nuance is dan toch wel gepast, niet?;
- ik moet stilaan concluderen: (i) de belangrijkste basisvraag bleef volgens mij toch onbeantwoord, met name: had de minister principieel gelijk door te blijven herhalen dat de hele regelgeving rond de zaak van de Onderwijsinspectie (met al zijn implicaties, ook wat de positie van de onderwijsminister betrof) helemaal duidelijk was óf waren er toch redenen om aan te nemen dat het allemaal niet zo helder geregeld was (nwvr: denk aan de stemmen van enkele experten) en dat dus een regelgevend initiatief gepast zou zijn?; met daarbij nog de bijkomende vraag, zowel in het geval de huidige regelgeving duidelijk was als in het geval die onduidelijk was: áls de huidige regelgeving aangepast zou worden, zou die aanpassing dan in de richting (moeten) gaan van wat Lieven Viaene nu voorstond?; (ii) het was uiteraard jammer dat deze bij mijn weten unieke en bovendien belangrijke zaak helemaal aan het einde van de legislatuur viel en niet bijvoorbeeld aan het eind van een ‘gewoon’ werkjaar, zodat men dan vanaf september meteen kon voortwerken op de kwestie, wat nu niet het geval zal zijn; (iii) wat ook de timing zal zijn, het leek mij nuttig om in de volgende legislatuur toch dat diepere denkwerk te doen op basis van een van de andere scenario’s die ter gelegenheid van de parlementaire regeling der werkzaamheden voorgesteld werden, maar het om politieke redenen niet gehaald hadden; wat trouwens te denken van de commotie en discussie die daar toen blijkbaar ontstaan was?; (iv) wie live aanwezig was in deze commissievergadering, zoals ik, kon niet ontkennen dat voor de persoonlijke dimensie van de zaak een publieke commissievergadering geen geschikt format was en dat de spanning soms pijnlijk was… en tot slot, wat precies én waarom was er veranderd na corona in de onderlinge verhouding tussen de minister en de Onderwijsinspectie/inspecteur-generaal? Ook die belangrijke vraag bleef onbeantwoord…