‘Tot welke benamingen komen we bij reliëf? In het leerplan worden vlakte, heuvel, plateau en gebergte aangehaald, dus dat is wel duidelijk. Maar wat doen we daarmee als dat gelinkt wordt aan laagland, middelland en hoogland? Het gevoel bestaat dat de verschillende methodes daar ook maar hun eigen invulling van geven. Soms wordt er niets bijgevoegd voor de reliëfvormen in middelland maar is het dan niet moeilijk te controleren of de leerlingen de link wel leggen?’
Vanuit de leerplancommissie werd gesteld dat de focus op het systeem landschap moet liggen en niet op uitgewerkte beschrijvingen. In de minimumdoelen staat 'landschapsvormende lagen, zoals...', wat dus betekent dat niet alle lagen moeten gekend zijn. Het is niet de bedoeling dat we ons verliezen in een soort van taxonomie.
Zo staat in LPD1, bij de wenk:
Het is dus in de eerste plaats belangrijk dat leerlingen, op basis van de vier H's, de juiste reliëfvorm kunnen herkennen.
In LPD5: ruimtelijke patronen kunnen reliëfeenheden geplaatst worden in functie van de hoogteligging (hoogland, middelland, laagland). Vraag is of leerlingen hierbij het onderscheid moeten maken tussen bijv. laagplateau, plateau of hoogplateau. Is het niet veel belangrijker dat ze een plateau herkennen, maar dat het uitzicht (vb. vegetatie) kan verschillen omwille van het verschil in hoogteligging (en dus temperatuur/neerslag) en/of bodem/ondergrond/...? In het laatste geval zetten we in op relaties én dus op het systeem.
We werken aan een voorbeeld om dit te verduidelijken. Dit kan je terugvinden op de leerplanpagina bij Inspirerend materiaal.