Net zoals bij het ontwerpen van andere onderwijsarrangementen, kan het model ‘Ontwerpen van een krachtige leeromgeving met Zill: zo doe je dat.’ teams ook op weg helpen om bewuster na te denken over de uitwerking van een belangstellingscentrum. We reiken hierbij liever ingrediënten aan die teams helpen om tot een eigen receptuur te komen in plaats van te kiezen voor een kant-en-klaar-recept.
We gaan ervan uit dat het ontwerpen van onderwijsarrangementen bijna altijd start met het bepalen van een focus. Om onderwijs doeltreffend te maken is een gerichte aanpak van de ontwikkeling van leerlingen namelijk onontbeerlijk. Dat vraagt van jou als leraar dat je – waar het kan samen met je leerlingen – op zoek gaat naar een focus om onderwijsarrangementen op maat van hun leerlingen uit te werken. Om tot deze focus te komen zijn er drie kernvragen die leraren (en leerlingen) helpen om uit de veelheid van ontwikkelkansen een keuze te maken.
Welke zijn hun onderwijsbehoeften? Welke talenten hebben ze? Waar lopen ze tegenaan? Waarin zijn ze geïnteresseerd? Op welke manier leren ze graag? Onderwijsarrangementen zijn meer betekenisvol wanneer die aansluiten bij de interesses en/of ontwikkelnoden van de leerling. Een goed zicht hebben op wie de leerling is helpt leraren om gerichter in te spelen op de ontwikkeling van leerlingen.
Wat vertelt het opvoedingsproject van de school? Wat vraagt of biedt de schoolomgeving en -uitrusting? Wie zijn de leraren in het team en hoe werken ze samen? Welke (on)verwachte gebeurtenissen vragen om aandacht? Hoe komt de actualiteit binnen? In Zin in leren! Zin in leven! ga je op zoek naar de verbinding tussen leren en leven. Leerlingen zijn geen onbeschreven blad wanneer ze de klas binnenwandelen. Ze nemen actief deel aan de samenleving en zijn getuige van wat er in de wereld rondom hen gebeurt. Om te komen tot een betekenisvol aanbod wordt bij het bepalen van de focus de context in rekening gebracht.
Op welke manier zet het leerplan aan om ervaringen te verbreden en verdiepen? Wat komt (te) veel, (te) weinig of niet aan bod? Laat je als lerara inspireren door het leerplan om de harmonische ontwikkeling van elke leerling te bewaken en te garanderen.
Onderstaande voorbeelden illustreren dat ook betekenisvolle belangstellingscentra – ongeacht de richting van waaruit ze opgebouwd worden – groeien vanuit die drie kernvragen.
Vanuit ervaringen, een sterke betrokkenheid, confrontaties met het nieuwe of onverwachte brengen leerlingen ook zelf leer-en leefstof aan. Ze tonen wat hen boeit, uiten wensen, brengen een probleem binnen of geven spontaan aan wat ze willen doen en leren. Het is soms verrassend hoe leerlingen anders kijken naar de werkelijkheid. Het is de taak van de leraar dit ‘te zien’, ook wanneer leerlingen dit niet zo expliciet tonen of aangeven.
Leraren gaan op zoek naar wat leerlingen prikkelt, waarover ze verwonderd zijn en waarvoor ze gevoelig zijn. Dit doen ze onder andere door leerlingen te observeren en met hen in gesprek te gaan, ouders te betrekken of zelf kleine impulsen te geven die ontluikende interesses aanwakkeren. Denk maar aan de leraar die zijn leerlingen ‘de uitdaging van de week’ of ‘het weetje van de dag’ voorschotelt; informatie uit heen- en weerschriftjes haalt; een communicatiemuur voor ouders installeert.
Contexten bieden kansen om de vertrouwde werkelijkheid verder te verkennen en leerlingen te confronteren met een nieuw, onbekend stukje wereld. Leraren trekken met de leerlingen de wereld in of brengen deze in de klas binnen. Op die manier wordt de ervaringswereld van leerlingen respectievelijk verdiept en verruimd. Wanneer deze verkenning voldoende concreet gebeurt, worden leerlingen bovendien op een toegankelijke manier vertrouwd gemaakt met bijbehorende concepten en woorden.
Wanneer de context te ruim wordt bekeken (vb. vervoersmiddelen, dieren, beroepen) en teveel inhouden bevat kan dit zorgen voor oppervlakkigheid en veralgemening. Dan is het de kunst om te beperken en te durven selecteren waardoor rijker leren mogelijk wordt. Ook grotere thema’s (vb. opwarming van de aarde of de nieuwe voedingsdriehoek) kunnen helemaal buiten het vizier van de leerling liggen maar toch boeiend en/of nodig om aan te snijden.
Het proces van focussen helpt leraren om net op zoek te gaan naar wat voor de leerlingen kern van de werkelijkheid is en om brede contexten of grotere thema’s dichter bij de beleving van de leerlingen te brengen (voorbeeld: In de buurt van de school kun je sinds kort de waterbus nemen; achter de hoek opent een rawfood-restaurant; een nieuw verkeersbord duidt de lage emissiezone aan). Een aandachtspunt voor elke leraar is bovendien dat ze bij het verkennen van de werkelijkheid niet enkel oog hebben voor gisteren en vandaag maar ook voor morgen. Dit vraagt soms om onderwerpen die gericht zijn op de toekomst zoals ‘Wat als er straks geen auto’s meer zijn?’.
Het leerplan kan als inspiratiebron gebruikt worden bij het bepalen van een focus voor onderwijsarrangement, zo ook voor een belangstellingscentrum. Door te grasduinen in de ontwikkelvelden, -thema’s met hun onderliggende doelen en leerlijnen kan de leraar aanknopingspunten vinden om ervaringen van leerlingen te verbreden en/of te verdiepen. Een antwoord zoeken op de vraag ‘Wat valt er te leren?’ helpt de leraar om de harmonische ontwikkeling van elke leerling te bewaken. Bovendien vermijden ze dat leerlingen steeds ‘meer van hetzelfde’ voorgeschoteld krijgen doordat ze zo soms ook onderwerpen op het spoor komen die misschien eerder filosofisch, kunstzinnig, talig… van aard zijn. Zo kunnen er belangstellingscentra ontstaan zoals ‘Er vallen woorden uit de lucht’ of ‘Niets is wat het lijkt’.
Een antwoord zoeken op de vraag ‘Wat valt er te leren?’ helpt de leraar om de harmonische ontwikkeling van elke leerling te bewaken. Bovendien vermijden ze dat leerlingen steeds ‘meer van hetzelfde’ voorgeschoteld krijgen doordat ze zo soms ook onderwerpen op het spoor komen die misschien eerder filosofisch, kunstzinnig, talig … van aard zijn. Zo kunnen er belangstellingscentra ontstaan zoals ‘Er vallen woorden uit de lucht’ of ‘Niets is wat het lijkt’.
De leerling, de context én het leerplan vormen de drie speerpunten van waaruit leraren een focus bepalen. Leraren gaan (samen met leerlingen) op zoek naar kansen binnen de persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelvelden en -thema’s en selecteren een beperkte set van doelen die nagestreefd worden en richtinggevend zijn voor de uitwerking van het onderwijsarrangement.
Ook wanneer de grondstoffen aanwezig zijn om een betekenisvol belangstellingscentrum uit te werken zoeken leraren een antwoord op de vraag: “Wat willen we nu in de komende periode, bij deze leerlingen, binnen deze context realiseren?”.
Het aantal doelen kan hierbij variëren en is afhankelijk van de duur van het belangstellingscentrum, de doelgroep voor en met wie het uitgewerkt wordt en de richting waarin het belangstellingscentrum evolueert. Een belangrijke spelregel hierbij is dat vanuit de focus leerlingen voldoende rijke en gevarieerde kansen krijgen om beklijvende en diepgaande ervaringen op te doen.
Zin in leren! Zin in leven! promoot een aanpak waarbij leerlingen kansen krijgen om veelvuldige en verscheidene ervaringen op te doen. Leerlingen zijn daar erg bij gebaat. Gevarieerde kansen laten hen toe om leerinhouden vanuit verschillende perspectieven te benaderen, beïnvloeden elk op een eigen wijze de ontwikkeling van leerlingen.
Wanneer een belangstellingscentrum uitgewerkt wordt betekent dit dat leraren nadenken over de wijze waarop de speel- en leeromgeving ingericht wordt, welke werk- en organisatievormen gebruikt worden en welke begeleidingsstijl nodig is om leerlingen deze gevarieerde kansen te geven.
Tussen het bepalen van de focus en de uiteindelijke invulling en planning van een belangstellingscentrum, ontstaat er een proces waarbij een algemeen idee geleidelijk aan vorm krijgt en vertaald wordt naar concrete onderwijsarrangementen. Deze ontwerpfase wordt getypeerd als een dynamisch proces waarbij leraren samen met leerlingen op zoek gaan naar een gepast pedagogisch-didactisch antwoord.
Om tot betekenisvolle onderwijsarrangementen te komen zijn leraren erbij gebaat dat hun aanbod aansluit bij de leef- en belevingswereld van hun leerlingen. Vandaar ook het pleidooi van Zin in leren! Zin in leven! voor wereldoriënterend onderwijs waarbij leefstof leerstof wordt en waarbij het leren op school effectief bijdraagt tot zelfredzamer leven in en buiten de school. Vertrekkende vanuit het geloof dat wat echt boeit een grotere ontwikkelwaarde heeft, hechten zij belang aan het perspectief van waaruit leerlingen de werkelijkheid ervaren en beleven. Wanneer leraren nadenken over de uitwerking van een belangstellingscentrum, hebben zij in de ontwerpfase aandacht voor een brede verkenning van de werkelijkheid.
Leraren nemen initiatief om samen met de leerlingen hun leefwereld en de wijde wereld te verkennen. Ze nodigen hen uit om ervaringen en belevingen in de klas te brengen. Door ten rade te gaan bij leerlingen en hun perspectief en ideeën te achterhalen voelen leerlingen zich aangesproken en erkend. Door leerlingen kansen te geven om hun eigen vragen te formuleren en kritisch bronnen te raadplegen, wordt ook hun onderzoekende en ondernemende houding aangescherpt.
Maar leraren zullen ook zichzelf informeren en op zoek gaan naar nieuwe wegen die de ontwikkeling van leerlingen ten goede komt. Dit doen ze onder meer door:
Leraren die erkennen dat leren een zaak is van leraar én leerling denken na over de wijze waarop en de mate waarin leerlingen inspraak krijgen in het bepalen van een BC, de keuze voor het inhoudelijk aanbod, de planning, reflectie en evaluatie over het BC. Dit betekent ook dat leraren op zoek gaan naar wat elke leerling nodig heeft om zijn rol van mede-eigenaar op te nemen.
Een rijke, prikkelende omgeving is een belangrijke voorwaarde om leerlingen net de kans te geven om te ontdekken wat fascineert, boeit, vragen oproept. Het is in die interactie met de omgeving dat je als leraar kiemen vindt voor de verdere uitwerking van onder meer een belangstellingscentrum. Regelmatige uitstappen, uitdagende materialen kunnen het voorstellingsvermogen van leerlingen aanscherpen en hen op het spoor brengen van nieuwe ontdekkingen.
Leerlingen kunnen door iets geraakt worden, hun zintuigen geprikkeld maar daarom kunnen of durven ze het nog niet altijd onder woorden brengen. Door een veilige context te creëren, hun blik te richten op hun ervaringen en belevingen en hen de nodige taal te geven om zich uit te drukken, kan de leraar wat rommelt en borrelt aan de binnenkant doen bruisen.
Interesses, vragen, theorieën van individuele leerlingen kunnen ook andere klasgenoten aanspreken. Wanneer leerlingen direct of indirect behoeften en/of interesses aanbrengen vloeien deze voornamelijk voort uit hun persoonlijke beleving van de werkelijkheid. Het loont de moeite om op zoek te gaan naar aanknopingspunten waardoor ook andere leerlingen in de groep geprikkeld worden. Samen ervaringen delen en met elkaar in dialoog gaan biedt kansen aan leerlingen om eigen perspectieven op het spoor te komen en nieuwe horizonten te verkennen.
Sommige leerlingen hebben meer tijd nodig om in het belangstellingscentrum te komen. Daar moet bij de uitwerking van het onderwijsarrangement rekening mee gehouden worden. Het is belangrijk dat zij voldoende ruimte krijgen om te verkennen en ontdekken, om betekenissen te gaan verbinden om zo dan op eigen tempo aan te sluiten. Voor een aantal leerlingen is het gemakkelijker om eerst even mee te denken met medeleerlingen en komen ze zo net nieuwe ideeën op het spoor.
School maken is niet alleen een zaak van individuele leraren. Enkel door samenwerking en overleg kan een gelijkgerichte visie op opvoeding en onderwijs tot stand komen en creëert het team de pedagogische en didactische basis van waaruit de harmonische ontwikkeling van elke leerling kan bediend worden.
Ook wanneer er een belangstellingscentrum uitgewerkt wordt, is het de moeite waard om te onderzoeken welke gezichten die co-creatie kan hebben. Denk hierbij aan:
Er zijn heel wat mogelijkheden om tot een pedagogisch-didactisch ontwerp van een belangstellingscentrum te komen. In het ontwerpsjabloon ‘Ontwerpen van een krachtige leeromgeving met Zill: zo doe je dat.’ beschikken leraren over een aantal bouwstenen waarbinnen zij een aantal keuzes en combinaties maken. Denk aan:
Komt er iemand op bezoek in de klas? Vinden we expertise bij derden buiten de school? Welke samenwerking tussen leraren en/of leerlingen beogen we?
Welke vragen stel ik wanneer ik met leerlingen ga brainstormen? Welke werkvorm is het meest geschikt om met leerlingen te reflecteren na een activiteit? Hoe formuleer ik opdrachten zodat leerlingen vlot aan de slag kunnen? Welke afspraken zijn nodig? Op welke wijze stimuleer ik het denken en handelen van al mijn leerlingen? Op welke manier geef ik feedback?
Welke mediamiddelen heb ik voorhanden zodat leerlingen en ikzelf informatie kunnen opzoeken? Welke materialen voegen leerlingen en leraar toe in de speel- en leerzones? In welke mate is het didactisch materiaal geschikt
Welke momenten voorzie ik om met leerlingen het aanbod te bespreken, bij te sturen? Wanneer speel en werk ik mee? Waar en wie observeer ik? Welke kind-, groeps- en schoolgebonden onderwijsarrangementen plan ik? Hoe en wanneer plan ik met leerlingen? In welke mate vraagt een aanbod om herhaling? Welke chronologie is belangrijk en hoe speel ik daar op in?
Hoe benut ik de ruimte in de klas en op school? Wie werkt met wie samen en waar? Op welke manier kan ik een doe-bord efficiënt gebruiken? Hoe organiseer ik een uitstap, een toonmoment? Hoe organiseer ik mijn groep(en)?
Eens de grote lijnen van een belangstellingscentrum zijn uitgezet maakt de leraar (en daar waar het kan samen met de leerlingen) een ruwe planning die zich gemakkelijk laat aanpassen. Het uitwerken van een belangstellingscentrum is namelijk een proces waarin niet alles vooraf kan worden vastgelegd en dichtgetimmerd. Zo kunnen er zich interessante gebeurtenissen voordoen die niet zomaar binnen een lopend BC passen en toch de moeite waard zijn om dieper op in te gaan. Soms zal het onderwijsarrangement ook onverwachte leerprocessen in gang zetten. Dit kan aanleiding zijn om de focus bij te stellen of aan te vullen.
Een belangrijk aandachtspunt: een belangstellingscentrum mag geen keurslijf zijn. In de realiteit zal er naast het BC ook- minder thematisch- aandacht zijn voor arrangementen die inzetten op bijvoorbeeld training van specifieke vaardigheden, individugerichte leertrajecten, onvoorziene voorvallen.
Wanneer de focus helder is, heeft de leraar een houvast om tijdens en na het uitwerken van een belangstellingscentrum de effectiviteit van zijn onderwijsaanbod (In welke mate zijn de vooropgestelde doelen bij deze leerling(en) bereikt?) én zijn aanpak (Hoe tevreden ben ik over de effectiviteit van mijn onderwijsarrangement(en)?) kritisch te bekijken.
Observaties, reflecties en evaluaties verschaffen de leraar informatie om de verdere koers te bepalen.
Tijdens het ontwerpen van een belangstellingscentrum onderzoekt de leraar op welke manier (Wat? Door wie? Hoe? Wanneer?) dit breed evalueren een plek krijgt.
Ook hier is er bijzondere aandacht voor de inspraak en betrokkenheid van leerlingen. Leraren gaan op zoek naar mogelijkheden om bij aanvang de focus op kindniveau te expliciteren en tussendoor en op het einde samen met de leerlingen te reflecteren op hun ervaringen en leerproces.
Als leraar overweeg je hierbij wat nodig is om de ervaringen van leerlingen en de ontwikkeling die ze doormaken zichtbaar te maken. Je onderzoekt welke taal leerlingen nodig hebben om zich hierover uit te drukken en helpt hen die te ontwikkelen. Je rijkt criteria aan en ondersteunt leerlingen bij verschillende vormen van zelfevaluatie. Aanvankelijk zal dat geleid en begeleid gebeuren maar uiteindelijk zullen leerlingen dit steeds zelfstandiger kunnen.
Door te reflecteren op hun ervaringen, hun leren, het proces en bekomen resultaat worden leerlingen zich bewust van hun eigen leer- en ontwikkelproces. Dit laat hen toe om ook stilaan zelf doelen voorop te stellen. Hierdoor vergroot de kans dat ervaringen en opgedane kennis meer beklijft en dat leerlingen meer eigenaarschap over hun leerproces ervaren. Bovendien vormt het een aanknopingspunt om verbindingen te leggen, ervaringen te verdiepen, om de ontwikkeling nieuwe ‘zetjes’ te geven.