7 januari 2021 – Gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde proeven

In onze nieuwsbrief net voor de kerstvakantie op 17 december 2020 had ik er al naar verwezen bij de toen in de plenaire vergadering behandelde actuele vraag, maar nu kwam dit belangrijke thema aan bod in de Onderwijscommissie bij twee vragen om uitleg van Loes Vandromme en Koen Daniëls. Voor het gemak ga ook ik gewoon de term “centrale toetsen” gebruiken (i.p.v. de lange, formele benaming uit de beleidsnota), terwijl het natuurlijk niet om centrale examens stricto sensu gaat. Op 4 december 2020 had de Vlaamse regering inderdaad het nieuwe universitair steunpunt 'Ontwikkeling van gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde net- en koepeloverschrijdende toetsen in Vlaanderen' erkend. Het ging om een consortium van vijf Vlaamse universiteiten en twee hogescholen o.l.v. de Universiteit Gent om dus een belangrijke doelstelling van deze legislatuur te gaan realiseren. De precieze doelen van de toetsen werden bij die gelegenheid nog eens heel nauwkeurig omschreven. Ik citeer: “Door de introductie van deze toetsen wil de Vlaamse regering de kwaliteit van het onderwijs opvolgen en zo de vinger aan de pols houden. Deze instrumenten meten zowel de mate waarin de leerlingen de eindtermen bereiken, de leerwinst van individuele leerlingen als de leerwinst (of toegevoegde waarde) op schoolniveau. De leerwinst wordt gemeten over de verschillende leerjaren en onderwijsniveaus (basis en secundair) heen.” Eerder had minister Weyts ook al meermaals verteld over de voorbereidende haalbaarheidsstudie die in dit verband gaande was om een zicht te krijgen op diverse aspecten van dit erg complexe dossier (cf. bijvoorbeeld de vraag om uitleg van Loes Vandromme op 2 juli 2020), alvorens dus aan de eigenlijke ontwikkeling van de toetsen te beginnen. Ik gebruikte eerder al de omschrijving “titanenwerk”, en het is mij intussen heel duidelijk geworden: dit gaat een echt titanenwerk worden, waar dus zeker nog niet het laatste woord over gezegd is. Maar dus nu alvast de twee vragen om uitleg van deze commissievergadering.

Loes Vandromme vroeg wanneer die haalbaarheidsstudie klaar zou zijn en of de onderwijsverstrekkers verder betrokken zouden worden bij de ontwikkeling van deze proeven (cf. de expertise van onderwijskoepels die met eigen proeven of toetsen werken). Koen Daniëls vond die betrokkenheid van de onderwijsverstrekkers ook erg belangrijk en kon niet genoeg de loftrompet steken over dit initiatief uit het Regeerakkoord en dus ook de beleidsnota Onderwijs. Daniëls had een hele reeks vragen: over de motivering van de vier gekozen toetsmomenten, over de monitoring van de kwaliteit van de toetsen over de jaren heen, over de relatie met de Columbusproef, over de concrete organisatie van de toetsen en over de interpretatie van de toetsresultaten. En ten slotte: gingen we daarnaast ook nog blijven deelnemen aan internationaal vergelijkend onderzoek (genre-PISA, -TIMSS, …)?

Minister Weyts begon met de informatie die we al kenden, maar het was toch goed, leek mij, dat hij niet voor het eerst duidelijk stelde dat het hier om een zeer grote uitdaging ging. Vandaar trouwens ook die haalbaarheidsstudie, die begin februari klaar zou zijn (maar ze zou pas aan de minister vrijgegeven worden na een grondige bespreking ervan in de stuurgroep). De motivering voor de vier toetsmomenten was misschien eerder nog niet zo geëxpliciteerd, maar ze lag wel enigszins voor de hand. Voorts lichtte de minister de organisatievorm van het hele project toe (met een stuurgroep en een dagelijks bestuur, een externe expertengroep), om inderdaad voldoende draagvlak te creëren in het onderwijsveld. Ten slotte ging minister Weyts ook uitvoerig in op de standaardisering in de afname van de toetsen (via een digitaal toetsenplatform) en in de feedback bij de toetsresultaten (via een schoolfeedbackrapport). Aan de slag gaan met dat alles zou uiteraard heel wat datageletterdheid bij de scholen vergen, waarvoor het nodige gedaan zou worden. Op zich zit in dit verhaal veel goeds, op voorwaarde dat de hoge ambities (ik blijf wijzen op die geplande, complexe ‘meting’ van de individuele leerwinst van leerlingen) finaal ook daadwerkelijk waargemaakt worden, maar laat ons alvast gelijk toch ook niet vergeten (N.B. Het viel mij op dat dat punt nergens viel in de bespreking.) dat het (tenminste voorlopig) alleen gaat om toetsen Nederlands en wiskunde én dan wil ik nog weleens meemaken hoe men de zgn. standaardisering van schrijfvaardigheid gaat aanpakken. Hoe cruciaal al die zaken ook zijn, onderwijs, zowel in basisonderwijs als in secundair onderwijs, gaat nog wel over veel meer dan alleen de gestandaardiseerde formats van die twee vakken/leergebieden. En nogmaals: die pretentie van leerwinstmeting impliceert naar mijn smaak iets te veel alsof onderscheiden toetsitems zomaar te vatten zouden zijn in een generieke meetschaal over basis- en secundair onderwijs heen, alsof dat allemaal exacte wetenschap zou zijn. En dan zwijg ik nog over de complexiteit inzake het leerlingenpubliek dat tegen het zesde jaar van het secundair onderwijs uitgewaaierd is over diverse soorten studierichtingen. PISA bijvoorbeeld werkt ook wel met een schaal waarmee verschillende niveaus in de leerlingenprestaties geïdentificeerd worden, maar dat gebeurt dan slechts op één moment, nl. voor alle vijftienjarigen op dat moment, en pretendeert dus geen individuele leerwinst te meten. Heel wat eenvoudiger, denk ik, dan wat men in Vlaanderen wil doen. Wellicht is er wel wat mogelijk, mits heel wat tijd, dus mits heel wat kosten én mits heel wat aannames door de toetsontwikkelaars over de moeilijkheidsgraad van toetsitems, maar we zullen zien… Alleszins zouden we ook aan internationale toetsen blijven deelnemen, omdat we zo onze internationale positie kunnen blijven opvolgen.

Vragensteller Vandromme bleef alleszins wat bezorgd over de precieze doelen van de centrale toetsen. Hun nut als kwaliteitsinstrument voor scholen was één zaak, de score van een individuele leerling gebruiken bij bijvoorbeeld studieoriëntering een andere. Het eindoordeel over een leerling moest een zaak blijven van de klassenraad, aldus Vandromme. Heel terecht! Toen ik vervolgens de repliek van vragensteller Daniëls hoorde, dacht ik aanvankelijk dat hij (en zijn partij) net wel naar een soortement écht centraal examen wilde evolueren. Hij kwam overigens eerst nog met een hypothetisch statement “u mag die resultaten niet gebruiken bij het oordeel over een individuele leerling”, dat niemand zo gezegd of bedoeld had. Maar als men goed naar Daniëls en de minister nadien luisterde, zeiden zij én Vandromme finaal eigenlijk wel hetzelfde. Het argument van de minister over dat als enige nog links rijden was, behalve een leuke woordspeling, wel zwak, vond ik, maar dat terzijde. Tijdens de eerste edities van bv. PISA hadden wij dit soort proeven ook niet en dat weerhield ons er toen niet van om heel goed te scoren. Toegegeven, er zijn intussen knipperlichten aangegaan, maar we gaan die niet uit krijgen met deze proeven, wat uiteraard niet impliceert dat ze nutteloos zouden zijn. Ook de slotwoorden van de twee vragenstellers overtuigden mij ervan dat zij beiden hetzelfde bedoelden en zich bewust waren van mogelijke gevaren met die proeven die alleszins vermeden moesten worden. Met gezond verstand zal dat geen probleem zijn, vermoed ik…hoop ik.

Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio