Op 14 oktober 2021 hadden we over dit thema de gedachtewisseling gehad met minister Weyts. Door allerlei omstandigheden volgde nu pas een hoorzitting met diverse actoren uit het werkveld ter zake. Niet de vertegenwoordigers van de ‘klassieke’ sociale partners (nwvr: ik weet niet in hoeverre de aangekondigde directeurs van POV en OVSG betrokken waren; ze hebben alleszins niet het woord genomen), maar wel een hele plejade van relevante, ándere betrokkenen. Wellicht te veel voor één hoorzitting, maar goed. Het geheel nam net geen zes (!) uur in beslag. Omdat ik destijds op die eerdere gedachtewisseling nogal uitvoerig ingegaan was, omdat uiteraard heel wat zaken van toen nu terugkwamen en om het wat werkbaar te houden, zal dit commentaar relatief een stuk korter en algemener zijn.
De aangekondigde sprekers, die niet allemaal daadwerkelijk gesproken hebben, waren: Elke Struyf (professor afdeling Opleidings- en Onderwijswetenschappen UAntwerpen), Wim Van den Broeck (professor Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen VUB), Stefan Grielens (algemeen directeur Vrij CLB Netwerk), Lotte Meulewater (beleidscoördinator permanente ondersteuningscel centra voor leerlingenbegeleiding, GO!), Bruno Sagaert (directeur koepelwerking OVSG), Griet Mathieu (directeur Provinciaal Onderwijs Vlaanderen), Marjolein Petit (pedagogisch begeleider CLB Provinciaal Onderwijs Vlaanderen), Mieke Quirijnen (algemeen coördinator Ondersteuningsnetwerk Kempen), Koen Bernaers (algemeen coördinator Ondersteuningsnetwerk Voorkempen Antwerpen Noord), Ellen Wolfs (leidinggevende Ondersteuningsnetwerk Antwerpen plus), Eveline Pil (coördinator Ondersteuningsnetwerk West), Carmen Supeene (coördinator Ondersteuningsnetwerk West), Veronique Decock (algemeen directeur scholen vzw De Kade), Ann Loveniers (coördinator vzw De Kade), Pieter Stock (directeur secundair onderwijs Dominiek Savio), Annabel Deneckere (directeur basisonderwijs Dominiek Savio), Sofie Pringels (coördinator ondersteuning type 2 De Vinderij), Veronique Deblon (beleidsmedewerker NOOZO) en Seline Somers (stafmedewerker onderwijs en werk GRIP).
Kort enkele zaken uit de heel lange bespreking, maar het is zeker nuttig om vooraf ook even mijn commentaar van 14 oktober 2021 te herlezen. Vooraf nog dit: het viel me op (nwvr: later stelde onderwijscommissaris Johan Danen dat ook vast) dat de professoren Struyf en Van den Broeck beiden enkele keren spraken van “het decreet” en de “memorie van toelichting”. Bij mijn weten was er tot op dat moment nog altijd alleen maar een conceptnota, maar misschien hadden zij al wel inzage gehad van een decretale tekst in wording, wat ik niet kon weten).
Eén. Eén organisatorisch aspect van de toekomstige leersteuncentra, als opvolgers van de huidige ondersteuningsnetwerken, betrof de kwestie van hoe de expertise inzake de zgn. kleine types in te zetten: in een meer generieke structuur waarin alle soorten expertise geïntegreerd zijn (cf. het Antwerpse model) of (ook) als een aparte expertise van bepaalde scholen buitengewoon onderwijs, die ingezet kan worden waar nodig (cf. de huidige werkwijze in West-Vlaanderen, maar volgens een van de sprekers gebruikt in vier provincies)? Om een heel lang verhaal uit de bespreking kort te maken: beide verdedigden hun model met verve want ze hadden er beide goede ervaringen mee; dus leken de politieke geluiden van enkele onderwijscommissarissen pro die verschillende organisatiemogelijkheden mij niet onverstandig. Professor Struyf had op dat stuk gesproken van weliswaar één spoor wat de frontoffice betrof, maar meer mogelijkheden voor de backoffice.
Twee. Duidelijk meer kritische geluiden waren niet onverwacht te horen bij de mensen van NOOZO en GRIP. Niet alleen stond het woord inclusie slechts eenmaal in de conceptnota, de stappen naar inclusief onderwijs in de conceptnota vonden ze zeker nog te beperkt. Ze hadden zich geen actieve partner gevoeld in de totstandkoming van de conceptnota, er was nood aan een infopunt/steunpunt/meldpunt, zeker voor kwetsbare ouders, bouwvoorschriften voor scholenbouw (cf. toegankelijkheid) mochten gerust dwingender worden, … En vooral: om te kunnen toetsen of de conceptnota voldeed aan artikel 24 van het VN-Verdrag moest er een langetermijnvisie zijn, die ondanks het feit dat de ratificering van dat verdrag dateerde van 1998 nog altijd ontbrak (cf. infra). Toch vond men gelijk ook dat sinds het M-decreet al een gigantische stap vooruitgezet was.
Drie. Het meest interessant vond ik de presentatie en de antwoorden van professor Wim Van den Broeck (cf. zijn powerpointpresentatie supra). Hij waardeerde wel vele inspanningen die in het onderwijs geleverd werden, maar was ook kritisch in dit verband, maar dan wel in een andere zin dan met name Seline Somers van GRIP. Zeker in zijn antwoord op vragen van Kathleen Krekels (in twee stappen) legde professor Van den Broeck haarfijn uit waarom hij vond dat deze conceptnota niet, tot grote verbazing van Krekels, naar meer inclusie leidde. De veel gebruikte STICORDI-maatregelen (cf. ook infra) had hij al bekritiseerd in zijn aanvankelijke presentatie, maar in zijn antwoord op vragen stelde hij nog explicieter dat die geen alternatief waren voor zgn. schaduwonderwijs want ze hadden geen daling van de cijfers in doorverwijzing naar allerlei externe instanties opgeleverd. Voor hem was het concept “inclusie” in het VN-Verdrag niet zo duidelijk als Seline Somers voorgehouden had, maar hij was het er wel mee eens dat de/een (?) langetermijnvisie vooralsnog ontbrak om net te voldoen aan het VN-Verdrag, met name een visie op hoe men kon evolueren naar één onderwijssysteem, zonder te zeggen overigens hoe zo’n systeem er voor hem moest uitzien. Ook Loes Vandromme verwoordde die nood aan verduidelijking en ze pleitte voor een Vlaams kader dat wel op een flexibele manier rekening hield met lokale noden.
Vier. De presentatie van Stefan Grielens, die namens alle CLB’s sprak, sloot eigenlijk goed aan op die van professor Van den Broeck. Hij wilde dat CLB’s minder gemotiveerde verslagen schreven, waardoor zij meer capaciteit konden inzetten dichtbij leerlingen, leraren en scholen (cf. ook infra). In zijn antwoord later wees hij op de toename van problemen in de hele hulpverlening en de analogie tussen Onderwijs en Welzijn. Samenwerking tussen (en niet terreinafbakening door) de diverse actoren was voor hem een belangrijke sleutel. Ik vond wel dat hij op dat stuk (te) veel verwachtte van een decreet: een decreet dient principieel om normen vast te leggen (geboden en verboden), maar of zoiets als die inderdaad cruciale samenwerking daadwerkelijk plaatsvindt op de werkvloer of niet lijkt mij eigenlijk niet af te hangen van een decreet, maar wel van de bereidheid en het vermogen van de betrokken mensen.
Vijf. Ik hoorde nog een duidelijk punt van kritiek bij een van de Antwerpse ondersteuningsnetwerken en bij Seline Somers van GRIP, namelijk: wat het voornemen in de conceptnota betrof om finaal de klassenraad, mits motivering, te laten beslissen over wat wel/niet mogelijk zou zijn voor een leerling met specifieke noden. Somers wilde bij discussie in dat verband toch een beroep kunnen doen op een externe instantie. Nu was er alleen de rechtbank.
Zes. Misschien wel een van de belangrijkste zaken die bij meerdere sprekers klonk, was het cruciale belang in dit hele verhaal om de zgn. brede basiszorg op school effectiever te maken in de toekomst. Op dat stuk was het weer professor Van den Broeck die uitdrukkelijk ingegaan was op de tendens om te snel te problematiseren en te diagnosticeren, tenminste bij wat hij “een bredere groep” genoemd had. Kort gezegd, ging dat om: goed onderwijs voor álle leerlingen in plaats van de haast standaardinzet (en blijvende inzet) van STICORDI-maatregelen voor sommige leerlingen. Zelf verbond hij dat ook met de zgn. Response-to-Intervention-aanpak, een soort doorgedreven aanpak van de vroegere “taakklassen”.
Mijn conclusie: ongetwijfeld kan heel wat van wat gezegd werd helpen in dit complexe verhaal, want dat is en blijft het toch ook, maar vooral zal de concrete praktijk in de toekomst uitmaken of het vernieuwde systeem van de “leersteun” betere resultaten zal boeken met leerlingen dan het huidige systeem met de “ondersteuningsnetwerken”. En quid met het precieze wat en hoe van de professionalisering én samenwerking, die zo vaak vielen in de bespreking? We zullen moeten afwachten wat het wordt en zeker ook wat die langetermijnvisie conform het VN-Verdrag betreft.
Je kunt de video van de bespreking bekijken op de website van het Vlaams Parlement.
Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey wifried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.