Tot slot in de laatste vraag om uitleg van deze commissievergadering zaten ook enkele herinneringen aan eerdere gelegenheden. Onder andere op 4 februari 2021 hadden we al een gedachtewisseling over de visienota in kwestie en op 22 april 2021 stelden drie parlementsleden drie vragen over het digitaliseringsverhaal, waarbij de vraag van Karolien Grosemans toen heel erg verwant was met haar vraag nu, zij het dat ze daarbij nu specifiek op het buitengewoon onderwijs inzoomde (plus ook deels op het deeltijds beroepsonderwijs en de leertijd). Intussen had minister Weyts inderdaad 10 miljoen euro bovenop de bekende 375 (inmiddels zelfs 385 blijkbaar) miljoen euro gelegd om ook voor die betrokken leerlingen in een digitaliseringsbudget te voorzien. Hoe zouden die middelen verdeeld worden en zouden de modaliteiten dezelfde zijn als voor de rest van het basis- en secundair onderwijs? En uiteraard kwam in de vraag ook de kwestie van de eenmaligheid van de maatregel versus een structurele inbedding aan de orde.
In zijn antwoord ging minister Weyts meteen terug, om een en ander te situeren, naar wat hij al gezegd had bij een actuele vraag op 12 mei 2021 m.b.t. een visienota in twee delen. Ineens merkte ik wel dat wat aanvankelijk nog “Van Kwetsbaar naar Wendbaar” genoemd werd op het document van de Vlaamse regering van 7 mei 2021 ineens “van kwetsbaar naar weerbaar” heette, maar goed, dat is een detail. Meer bepaald ging het toen om het eerste deel van die visienota: “beter leren, beter voelen”. Ik wijs de lezer in dit verband ook nog graag op de commissievergadering van 6 mei 2021, waarin het ook al krioelde van de verwijzingen naar eerdere gelegenheden. Het zij zo.
Terug naar het antwoord van de minister dan maar. De bijkomende ICT-middelen waarover het nu ging (de 10 miljoen euro), dienden voor de leerachterstand van de leerlingen die nog niet meegenomen waren bij de eerdere maatregelen van de Digisprong. Concreet: de leerlingen van onderwijsvorm 1 en 2 van het buso, van het deeltijds beroepsonderwijs en van de leertijd. De minister lichtte ook toe waarom die middelen er pas in een tweede beweging gekomen waren. Voor die leerlingen bleek meer maatwerk geschikter te zijn. De verdeling van de middelen zou wel gebeuren op dezelfde manier als voor de andere leerlingen. Het waren eenmalige relancemiddelen, maar via een nieuw MICTIVO-onderzoek (Monitor ICT-Integratie in het Vlaamse Onderwijs) zou een en ander geëvalueerd worden in 2023-2024 met het oog op het vervolg, maar alleszins was alvast ongeveer 11 miljoen euro recurrent (voor alle niveaus) vanaf 2023.
Vragensteller Grosemans vond dat fantastisch nieuws. Ze vroeg bijkomend of naar analogie met de eerdere Digisprongmaatregelen ook hier voor leraren in ondersteuning voorzien zou worden. Interveniënt Jo Brouns liet, zij het wat aarzelend, een enigszins kritischer geluid horen in procedureel opzicht: blijkbaar was de visienota van 7 mei 2021 al geagendeerd in een latere commissievergadering en toch was er daarover nu alweer een voorafgaande vraag om uitleg. Ik kende zelf de toekomstige agenda van de Onderwijscommissie niet, maar dit “spel” van gedachtewisselingen over visienota’s en vragen (actuele en andere) over hetzelfde (in tijd vaak heel dicht bij elkaar) hadden we ook al eerder meegemaakt, inderdaad … Brouns’ bijkomende vragen gingen concreet over de berekeningswijze van de middelen in kwestie en over de manier waarop schoolbesturen die middelen konden inzetten.
In zijn antwoord beperkte minister Weyts zich tot een verduidelijking van het totaalbedrag en van de timing rond de besteding van die middelen. Het was mij niet zo duidelijk dat de berekening voor volgend jaar (tweede schijf = 155 miljoen euro; eerste schijf dit schooljaar = 230 miljoen euro) zou gebeuren op basis van het leerlingenaantal op 1 februari 2021 (of 2020). Vermoedelijk toch wel 2021, zou ik denken. Wat wél heel duidelijk werd, was dat de voorliggende middelen (10 miljoen euro) bovenop de 385 miljoen euro van de Digisprong kwamen. De minister had wel geen rekenmachine bij de hand om (510 + 42) x (ongeveer) 18 000 leerlingen uit te rekenen (= ongeveer 9 936 000 euro; afgerond 10 miljoen euro dus), maar hij zei dat het alleszins keiveel was. Waar de rekensom in de parlementaire notulen vandaan kwam, was me wel een raadsel, maar soit. Er kwam alleszins geen antwoord op de laatste bijkomende vraag van Brouns noch op die van Grosemans. Maar dat weerhield haar er niet van om even krachtig-positief als voordien de zaak te besluiten.
Lees de bespreking van de “Vraag om uitleg over de leermiddelen van Digisprong voor het buitengewoon onderwijs van Karolien Grosemans” aan minister Ben Weyts.
Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen