Domeinoverschrijdend
Domeingebonden
Dubbele finaliteit
LPD 11 De leerlingen beoordelen welke bronnen betrouwbaar zijn om een historische vraag te beantwoorden, met aandacht voor de standplaatsgebondenheid van de maker, het perspectief van de maker, het doelpubliek, de functie en het beoogd effect. LPD 11 De leerlingen beoordelen welke bronnen betrouwbaar zijn om een historische vraag te beantwoorden. LPD 12 De leerlingen beargumenteren in welke mate bronnen betrouwbaar zijn om een historische vraag te beantwoorden.
Leerlingen worden vandaag overspoeld door informatie, zowel waardevolle en betrouwbare als fake news. Het onderscheiden van bronnen die betrouwbaar zijn in functie van een vraag, is dan ook essentieel vandaag de dag. Vanuit het beoordelen van historische bronnen uit het verleden zullen ze ook beter gewapend zijn om de stroom aan info te kanaliseren en te onderscheiden wat betrouwbaar is en wat niet voor een bepaalde informatiezoektocht.
Betrouwbaarheid valt niet terug te brengen tot de opdeling objectief-subjectief. Elke bron heeft een maker en is dus per definitie subjectief. De opdeling objectief-subjectief houdt ook een normering in: objectief zou goed zijn en subjectief slecht. Dat betekent niet dat alles kan worden aangenomen: onderscheid maken tussen feiten, onderbouwde interpretaties en (on)gefundeerde meningen blijft belangrijk.
Bij het aanbrengen van betrouwbaarheid is een goede contextualisering van historische bronnen en hun makers van belang.
Vermeld ook expliciet dat het moet gebeuren in functie van een historische vraag.
Er is een verschil merkbaar tussen de leerplannen. Bij domeinoverschrijdende doorstroom zijn de verschillende criteria opgenomen in het leerplandoel: met aandacht voor de standplaatsgebondenheid van de maker, het perspectief van de maker, het doelpubliek, de functie en het beoogd effect. Dit betekent dat alle criteria in de derde graad aan bod moeten komen.
In domeingebonden doorstroom kan je kiezen op welk van deze criteria inzet en dit is eveneens ook bij dubbele finaliteit. Bij deze laatste volstaat het dat leerlingen verwoorden waarom een bron al dan niet betrouwbaar is in functie van een historische vraag. Het betreft ook een mate van betrouwbaarheid, het gaat om een weloverwogen inschatting die de leerlingen moeten maken op basis van een geselecteerd criterium.
Bij het uitvoeren van een bronnenonderzoek kan je vragen aan jouw leerlingen dat ze voor de bronnen, bruikbaar voor de gestelde historische vraag bijkomend informatie opzoeken omtrent de context van de bron, je hoeft deze dus niet altijd te geven. Ze onderwerpen de bron dan aan een vorm van screening met behulp van de volgende criteria:
Je kunt ook een keuze maken uit deze vragen. Aan sterkere leerlingen kun je vragen om hier zelf nog elementen bij te formuleren.
Ook voor klassen in domeingebonden doorstroom en dubbele finaliteit kunnen deze zaken toegepast worden op een bron.