14 januari 2021 – COC-knipperlichtennota

Op de ochtend van deze commissievergadering (hoorzitting over het lerarentekort) was dit thema ook al (uitvoerig zelfs) aan bod gekomen (cf. achtergrondinformatie, met ook verwijzing naar de audiovisuele media), waarover je ook elders kunt lezen op deze pagina’s. Niet erg efficiënt, leek mij, maar goed: ’s ochtends was het zonder minister Weyts, nu mét hem, zodat we toch ook vernamen wat hij van de COC-knipperlichtennota vond. In ieder geval was er ’s ochtends toch een duidelijke conclusie getrokken over het verdere vervolg van de hoorzittingenreeks. Zou minister Weyts nu die conclusie delen (cf. infra)? Maar laten we vertrekken van de vragen van Loes Vandromme en Koen Daniëls. Vandromme vatte de COC-knipperlichtennota heel gebald samen en verwees naar de hoorzittingenreeks over het lerarentekort. Ze haalde er ook het Regeerakkoord bij, wat altijd zeer zinvol is voor de context van een vraag om uitleg. Wat vond minister Weyts van die COC-visie, hoever stond het met dat pact uit het Regeerakkoord en welke COC-voorstellen zou hij daarin opnemen? Daniëls had significant meer woorden nodig, maar vond de COC-nota alvast een eervol werkstuk, waarbij zelfs enkele taboes niet toegedekt bleven. Hij liet niet na te vermelden welke relevante maatregelen minister Weyts al genomen had. Vervolgens weidde hij concreet uit over diverse voorstellen uit de COC-nota, waarbij hij telkens een vraag had. Niet toevallig passeerden daarbij enkele bijzondere voorstellen: de invoering van een zgn. propedeuse, het verplichte aanbod in de lerarenopleiding van een minimum aan vakinhoud en vakdidactiek (lees: centraal/decretaal vastleggen daarvan door de overheid), verzelfstandigde lerarenopleidingen, over demotivatie bij leraren door vermeende praktijken rond attestering tijdens deliberaties. Kon de Onderwijsinspectie een rol spelen bij dat laatste?

Zelf vind ik de COC-nota ook een boeiend werkstuk, met heel wat goede voorstellen, maar als een beetje atypisch COC-lid heb ik gelijk ook drie kritische bedenkingen. Ik neem die mee op bij de desbetreffende elementen uit de parlementaire bespreking hieronder, die ik hier en daar wat samenvattend en selectief zal behandelen. Maar je weet, beste lezer, dat als je meer wil weten, je altijd het integrale parlementaire verslag zelf kunt lezen dankzij de prima website van het Vlaams Parlement en het snelle werk van zijn personeelsleden.

Door de uitgebreide vragen van de onderwijscommissarissen, de dito COC-nota en het daaruit volgende eveneens uitgebreide antwoord van minister Weyts waren we inderdaad vertrokken voor heel wat vergadertijd. Het belang ervan kon niet onder/overschat worden. Dus erg vond ik dat niet bij deze gelegenheid. Door budgettaire beperkingen kon zeker niet alles uit de COC-nota, zo begon de minister, maar er was toch wel wat mogelijk. Hij herhaalde ook zijn eerdere standpunt (i.t.t. het beeld uit het Regeerakkoord) over zijn algemene aanpak in dezen: geen groot pact als een totaalpakket, maar wel gefaseerd een aantal gerichte maatregelen over diverse elementen van dit complexe dossier, dat ook al in vorige legislaturen een taaie brok bleek te zijn voor de betrokken onderwijsministers. Hij wilde op vier thema’s nader ingaan: de lerarenopleiding, de lerarenloopbaan, communicatie en welzijn.

Voor de lerarenopleiding ten eerste schetste de minister wat al eerder gedaan was en wat nog te gebeuren stond: bv. over de instaptoets en het eventueel bindend maken van de remediëring die voor sommige studenten daaruit volgde. Voorts geen propedeuse, maar aanscherping van eindtermen in lager en secundair onderwijs. Over het propedeusevoorstel van COC gaat trouwens mijn eerste kritische bedenking. COC zegt niet precies wat ze bedoelen met die term, maar met het Nederlandse voorbeeld (en ook daarin bestaat diversiteit blijkbaar) in het achterhoofd vermoed ik dat ze een soort hardere knip willen maken aan het eind van het eerste jaar (eerste 60 studiepunten, die de student op dat moment dan moet behaald hebben om te mogen voortgaan in de opleiding). Welnu, ik zie daar de zin niet van in in vergelijking met de huidige situatie. De facto doet het eerste jaar van eigenlijk al onze hogeronderwijsopleidingen dienst als een selectiejaar. En concreter voor de educatieve bacheloropleidingen: studenten die echt zwak zijn, halen gewoon het tweede jaar niet, laat staan dat ze gediplomeerd leraar worden. Overigens voorziet onze regelgeving (en ook de onderwijs- en examenreglementen van de hogeronderwijsinstellingen) nu al in diverse goede studievoortgangsmaatregelen. Bij zulke (strengere) voorstellen komt het mij soms voor dat wie ze voorstelt, doet alsof “vroeger” géén studenten gedelibereerd werden en het allemaal educatieve genieën waren. Wanneer men oordeelt over de kwaliteit van de huidige, jonge leraren, heb ik vaak de indruk dat men zijn eigen tijd vergeten is. En dát bovendien nu in een veel complexere schoolsituatie dan ooit tevoren, mét ook nog eens allerhande verplichtingen erbovenop waarvan de “ouderen” (stilaan zijn er daarvan natuurlijk al velen met pensioen, toegegeven) nooit last gehad hebben (cf. de zgn. kwaliteitszorginstrumenten uit het managementhandboek). Dat laatste punt biedt mij ook een naadloze overgang naar het COC-voorstel van de herinvoering van visitaties voor lerarenopleidingen. Eerlijk gezegd, na rijp beraad is nog niet lang geleden het externe kwaliteitszorgsysteem in het hoger onderwijs gewijzigd, en dat zou dan alweer opnieuw anders moeten, tja…

Voorts wel oké voor de pilootprojecten (met het werkveld zelf) waarvan minister Weyts sprak in het kader van academisch en praktijkgericht vakdidactisch onderzoek. En voldoende en kwaliteitsvolle stageplaatsen voor aspirant-leraren zijn uiteraard cruciaal, maar dat is niets nieuws. Ik kom echter bij mijn tweede kritische bedenking. COC wil ook een minimum aan vakinhoud en vakdidactiek verplichten in de lerarenopleiding (cf. supra). De uitspraak van minister Weyts daarover (“Het vastleggen van bepaalde minima is niet noodzakelijk een garantie op een inhoudelijke kwaliteitsverbetering.”) vond ik erg revelerend, maar het ware dan misschien ook wel goed dat hij zich dat standpunt ook iets meer zou herinneren in het eindtermenverhaal van het basis- en secundair onderwijs. COC leek me ook vergeten te zijn dat er zoiets bestond als domeinspecifieke leerresultaten (DLR’s) en de NVAO.

Meteen kan ik mijn derde en laatste kritische bedenking geven: over de verzelfstandiging van de lerarenopleidingen (N.B. Wellicht bedoelt COC daarmee vooral de lerarenopleidingen van de hogescholen, maar waarom zou dat voorstel dan alleen voor hogescholen moeten gelden?). Toen ik dat voorstel las, dacht ik echt ongeveer volgens de volgende lijnen: moeten de lerarenopleidingen (van de hogescholen), na alles wat ze sinds 1994 (en trouwens ook al tweede helft van de jaren ’80) meegemaakt hadden, nu echt uit die hogescholen gehaald worden, ter wille zogenaamd van hun kwaliteit? Ik zag gelijk ook weer toenmalig onderwijsminister Marleen Vanderpoorten opdoemen met haar aparte schools of education. Daarin gingen we nu toch niet opnieuw Latijn steken? Gelukkig toonde minister Weyts zich diplomatisch en toch ook duidelijk genoeg, wat andere te bewandelen wegen betrof. Hij kende heel wat argumenten vóór de huidige structuren. Oef!

Ten tweede, de lerarenloopbaan dan. Kort samengevat: minister Weyts overliep een hele reeks bekende al genomen of geplande maatregelen. We hoorden er inderdaad al meermaals over in deze commissie. Ik vermeld nog wel graag expliciet de aangekondigde start van de volgende cao-besprekingen (cf. ook een professioneel personeelsbeleid en pilootprojecten inzake professioneel schoolleiderschap).

Ten derde, de communicatie. Er zou een communicatie- en mediacampagne komen binnen een strategisch communicatieplan om meer mensen aan te moedigen om voor het onderwijs te kiezen en om de uitstroom van leraren uit het beroep te verminderen.

Ten vierde, welzijn. Minister Weyts schetste de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen als werkgever en ging uitvoerig in op het punt uit de COC-nota m.b.t. digistress en connectiviteit. Ook daarrond was vorig jaar een onderzoeksoproep gelanceerd, getiteld ‘Versterking van het welzijnsbeleid in scholen: ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde beleidsinterventies’. Het voorbeeld van Smartschool ter illustratie dat de minister gaf, sprak boekdelen.

Het laatste punt in zijn lange antwoord ging over de vermeende praktijken (bij studieoriëntering) tijdens delibererende klassenraden in de COC-nota. De minister kon op basis van de informatie van de Onderwijsinspectie zulke praktijken niet bevestigen. Afronden deed hij terecht heel positief. Hij prees de sociale partners voor hun constructieve engagement. Het ging niet om een traditionele werkgevers-werknemersrelatie waarbij de werknemers gewoon meer centen eisten. Een van de leuke aspecten van het onderwijs was, volgens de minister, de grote verantwoordelijkheidszin en bezorgdheid over wat ons allen bekommert, namelijk onderwijskwaliteit en het recht op leren van kinderen en jongeren. Prima.

Beste lezer, je hebt het gemerkt. Ook dit blogbericht valt intussen nogal lang uit. Voldoende reden dus om de tweede ronde van de bespreking samen te vatten en vooral te focussen op die (politieke) conclusie, waarover ik het hierboven al had. Vragensteller Vandromme wilde inderdaad een soort stappenplan op langere termijn, waarbij ze het terecht zeer belangrijk vond dat een gezamenlijke gedragenheid gecreëerd werd door zowel schoolbesturen, onderwijsinrichters, vakorganisaties als de politiek. Daarnaast herhaalde ze vooral diverse elementen die ook die ochtend aan bod gekomen waren. Ik neem een aantal zaken daarvan op in mijn commentaar bij die hoorzitting. Ook interveniënt Koen Daniëls herhaalde heel wat, maar zoomde nog in op de 1,6-financieringscoëfficiënt voor de lerarenopleidingen. Over de tegenstrijdige meningen van jonge leraren over de vaste benoeming maakte hij een heel terecht punt. Maar ongeveer zoals Vandromme vóór hem wees hij op het idee om werknemers en werkgevers in heel dit verhaal rond de tafel te brengen. Interveniënt Steve Vandenberghe ging op dat spoor van Vandromme en Daniëls door, maar hij vroeg niet alleen naar de langetermijnvisie van de minister maar ook of die daarbij rekening zou houden met wat het Vlaams Parlement zou inbrengen, zoals Vandenberghe en zijn fractie dat ook al vorige legislatuur gedaan hadden (cf. ook mijn commentaar bij de hoorzitting die ochtend). Interveniënt Johan Danen drong nu aan op actie. Hij wilde dat de minister al een tipje van de sluier zou lichten over de aanpak van wat hij gezegd over een professioneel personeelsbeleid, dat er voor zijinstromers financieel meer gedaan zou worden want soms stroomden ze ook terug uit en dat de minister iets deed voor eindeloopbaners. Interveniënt Jo Brouns ten slotte kennen we ook als erg geïnteresseerd in een professioneel personeelsbeleid, ingebed in een sterk organisatiemodel met een zekere bestuurlijke schaal, en hij herhaalde zijn betoog van die ochtend over persoonlijke ontwikkelingsplannen als hr-instrument (cf. ook zijn latere vraag om uitleg over gepersonaliseerd leren). Exitgesprekken waren nog zo’n ander instrument alsook werken na de pensioenleeftijd. En hoe was het nog met de geplande onderwijsambassadeur?

Minister Weyts dacht toch al wel enkele tipjes van de bevraagde sluier opgelicht te hebben. Nu moest er sociaal overleg georganiseerd worden. Over de lerarenopleiding (en wat daaraan voorafgaat in lager en secundair onderwijs) viel hij in herhaling. Met de onderwijskoepels en de vakbonden was al de afspraak gemaakt om in te zetten op werkbaar werk en op een constructief personeelsbeleid.

In haar slotwoord herhaalde vragensteller Vandromme het belang van de conclusie van de hoorzitting die ochtend en vroeg aandacht voor de leraar ook als lid van een team. Vragensteller Daniëls ten slotte wees op de collectieve taak in dit dossier, op het belang van de lerarenopleidingen en van het sociaal overleg, en op zijn vraag over de rol van de Onderwijsinspectie dan wel de verificatie bij de controle op het schoolbeleid.

Mijn conclusie voor het verdere vervolg: sociaal overleg (zoals trouwens sowieso gebruikelijk in personeelsmateries) zou er wel komen, gelet op wat de minister gezegd had. Over de gevraagde inbreng van de parlementsleden was ik minder zeker, gelet op het stilzwijgen daarover van de minister (maar cf. ook mijn commentaar bij de hoorzitting van die ochtend).

Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio