Van kleuterparticipatie naar de KOALA-taalscreening was maar een kleine stap. Jan Laeremans nam die voor zijn rekening, en wel met een heel grote hoeveelheid tekst… alweer. Daarvoor had hij 8 minuten nodig, maar voorzitter Grosemans gaf geen krimp. Eerder had ze dat één keer wel gedaan bij een repliek van Loes Vandromme, toen die sprak over de onderwijsassistent in het kader van de “leerladder” voor onderwijsberoepen. Tja…
De vragen zelf dan, en vooral ook de teneur die vragensteller Laeremans eraan gaf. In essentie kwamen die hierop neer: wat waren de resultaten van die eerste KOALA-screening in het kleuteronderwijs? Op grond van anekdotiek zag hij al meteen allerlei alarmerende problemen van financiële en andere aard. Hij verbond dat concrete thema ook met de belendende percelen van al eerder genomen maatregelen inzake taalondersteuning (in de Vlaamse Rand en het project van de Taalstimulerende Activiteiten in de vakanties). Die projecten, -- ik schreef het al eerder --, het was inderdaad niet altijd zo makkelijk om te volgen. Het extremistische vocabularium van Laeremans in dit hele verhaal echter neem ik niet in de mond, maar men mag evenmin de moeilijke aspecten van diversiteit onderschatten of onder de mat vegen. Binnen de diversiteit is er overigens óók nog veel diversiteit zodat eenvoudige, uniforme oplossingen niet bestaan. Maar de ondertoon in het betoog van Laeremans en bij uitbreiding van zijn partij is evenmin een oplossing: de diversiteit is er nu eenmaal, tot spijt van wie het benijdt, en die vergt dus veel en lastig werk. De dag na de commissievergadering kwam het thema heel uitdrukkelijk in de media (incl. een interessant radiogesprek met professor Kris Van den Branden van de KU Leuven, de ontwikkelaar van de taaltoets) aan bod.
Maar wat zei minister Weyts? Hij verdedigde uiteraard zijn aanpak ter zake, zoals ook bij zovele eerdere gelegenheden. Hij lichtte omstandig, op basis van een steekproef, de resultaten van de eerste KOALA-screening toe via drie kleurencodes: 85 procent haalde de code groen (voldoende Nederlands), 11 procent code oranje (extra taalondersteuning nodig) en 4 procent code rood (intensieve begeleiding nodig). De algemene percentages verborgen wel heel wat lokale verschillen, waarop de minister ook inging. De parameter “thuistaal-niet-Nederlands” (TNN) speelde, niet onverwacht, een grote rol (cf. ook kinderen uit sociaal zwakkere milieus), hoewel het zeker niet zo was dat zulke kinderen automatisch oranje of rood scoorden, zoals professor Van den Branden in het vermelde radiogesprek ook benadrukte. De opvolging via taalintegratietrajecten was nog maar net begonnen. Dus daarover kon de minister nog niets zeggen. Er was wel allerlei ondersteuning vanuit de overheid en veel vorming was gaande op het terrein. De minister herhaalde ook nog eens de verschillende financieringsmechanismen. Dat laatste was gekende informatie.
Vragensteller Laeremans kreeg graag later de volledige cijfers. Interveniënt Annabel Tavernier sloot zich uiteraard aan bij haar minister, beaamde de toename van leerlingen met TNN, maar zette zich tegelijk af tegen het doembeeld dat vragensteller Laeremans geschetst had. Je merkte dus, niet voor het eerst, ook hier die spanning binnen het Vlaams-nationalistische milieu: een zekere gelijkenis tussen Vlaams Belang en N-VA, maar die laatste wilde gelijk ook tonen niet samen te vallen met die eerste. Interveniënt Hilâl Yalçin, die in dezen over een erg relevante, persoonlijke ervaring beschikt, ging lijnrecht in tegen een aantal uitspraken van vragensteller Laeremans en wilde graag de Limburgse resultaten krijgen. Interveniënt Loes Vandromme had positieve woorden voor de KOALA-aanpak. Ze benadrukte ook de versterking van de taalvaardigheid van de ouders in kwestie (via het volwassenenonderwijs). Interveniënt Roosmarijn Beckers wees dan weer op de ouderlijke verantwoordelijkheid in dit verband. Interveniënt Koen Daniëls ten slotte voegde niets extra’s toe, behalve dan de herinnering aan een uitspraak van wijlen zijn partijgenoot professor Chris Vandenbroeke “Neem een jaar en geef ze een leven”.
Minister Weyts ging akkoord met eerdere nuanceringen in het debat en plaatste nog de resultaten van enkele steden naast die van de betrokken provincies. Ook dat bewees voor hem het nut van deze screening, waarmee natuurlijk vooral aan de slag gegaan moest worden. Vragensteller Laeremans aanzag het reglementaire slotwoord, dat hij conform dat reglement kreeg, voor een repliek op al de reacties die hij gekregen had. Dat was natuurlijk niet het doel van een slotwoord. Dat gezegd zijnde, viel het me op dat vragensteller Laeremans blijkbaar in de waan verkeerde dat “betreft” in Standaardnederlands een voorzetsel zou zijn (zowel in de ingediende vraag als mondeling tijdens de vergadering). In de schriftelijk ingediende vraag stond zelfs “zei”, waar “zij/ze” hoorde te staan. En in “Hoe evalueert de minister de vermelde statistieken inzake de verdere stijging van de aantallen en aandelen aan kinderen die het Nederlands niet als thuistaal?” (was de eerste vraag in de schriftelijk ingediende vraag) ontbrak het laatste woord. Ik zei vroeger aan mijn studenten altijd: “Je tekst zelf goed nalezen, voor je hem indient bij mij!”…
Lees de bespreking van de “Vraag om uitleg over de recentste statistieken over leerlingen die het Nederlands niet als thuistaal hebben en de resultaten van de eerste afname over heel Vlaanderen van de KOALA-screening van Jan Laeremans” aan minister Ben Weyts.
Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen